Op Prinsjesdag 2019 heeft het kabinet voorgesteld aan hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een derde afdeling toe te voegen, getiteld ‘Openbaarmaking van de boetenbeschikking’. Deze afdeling schrijft voor dat bestuurlijke boeten opgelegd aan ‘medeplegende beroepsbeoefenaren’ zoals belastingadviseurs, notarissen, accountants en advocaten, openbaar worden gemaakt, tenzij er een specifieke reden is dit achterwege te laten. Ik wil om vier redenen ervoor pleiten hoofdstuk VIIIA, afdeling 3, AWR niet in te voeren. In de eerste plaats zal de maatregel in de praktijk vooral leiden tot meer ‘leverage’ voor de Belastingdienst in fiscaal-inhoudelijke discussies. Daarmee wordt, onnodig, een extra hypotheek gelegd op een relatie die toch al onder druk staat en wordt de adiëring van de belastingrechter beperkt. In de tweede plaats is de openbaarmaking van vergrijpboeten niet geschikt om de met het wetsvoorstel nagestreefde doelen te bereiken, dan wel kunnen deze doelen beter op andere, minder bezwarende wijze worden bereikt. In de derde plaats zal de openbaarmaking van een vergrijpboete dikwijls een onevenredige impact hebben op de individuele beroepsbeoefenaar, die door de publicatie voor de rest van zijn of haar leven professioneel en maatschappelijk geruïneerd zal kunnen zijn. In de vierde plaats voorziet het wetsvoorstel niet in de plicht tot openbaarmaking van de namen van de door de inspecteur gemandateerde ambtenaren die betrokken zijn geweest bij (de aanloop naar) een procedure waarin de belastingrechter een onherroepelijke veroordeling in de werkelijke proceskosten van de belastingplichtige heeft uitgesproken. Dit is onevenwichtig.
Ik werk een en ander hierna verder uit.
Art. 67r AWR
Het voorgestelde art. 67r AWR bepaalt als hoofdregel dat de inspecteur openbaar maakt de voor bezwaar vatbare beschikking waarbij een bestuurlijke boete is opgelegd aan een medepleger als bedoeld in art. 5:1, lid 2, Awb. Het gaat daarbij, zo verduidelijkt de memorie van toelichting, ‘om schending van een spontane informatieplicht (art. 10a AWR), het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens of inlichtingen in een verzoek tot het vaststellen van een voorlopige aanslag of in een verzoek om herziening (art. 67cc AWR), het niet, onjuist of onvolledig doen van aangifte voor een aanslagbelasting (art. 67d AWR), het veroorzaken dat de aanslag tot een te laag bedrag wordt vastgesteld of anderszins te weinig belasting wordt geheven (art. 67e AWR) en het niet, gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig betalen van een aangiftebelasting (art. 67f AWR)’. Het vergrijp moet door de medeplegende beroepsbeoefenaar opzettelijk zijn begaan tijdens de door hem beroepsmatig of bedrijfsmatig verleende bijstand bij het door de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige voldoen aan diens uit een belastingwet voortvloeiende verplichtingen. De boetebeschikking wordt openbaar gemaakt binnen tien werkdagen nadat zowel de beschikking tot openbaarmaking als de boetebeschikking onherroepelijk is geworden.
Het voorgestelde art. 67r, lid 3, AWR schrijft voor dat de inspecteur de persoon die door hem als medepleger is aangemerkt, in de gelegenheid stelt zijn zienswijze naar voren te brengen voordat hij besluit tot openbaarmaking. In de zienswijze kan deze persoon naar voren brengen dat hij door openbaarmaking onevenredig in zijn belang zou worden getroffen, in welk geval de inspecteur – indien hij deze visie deelt – niet overgaat tot openbaarmaking (art. 67r, lid 4, AWR). Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld (art. 67, lid 5, AWR). De memorie van toelichting kondigt daarnaast een aanpassing aan van par. 2, lid 6, BBBB 1998 (een beleidsregel): indien de inspecteur van mening is dat openbaarmaking de medeplegende beroepsbeoefenaar niet onevenredig in diens belang treft, heeft hij voor openbaarmaking van de boetebeschikking de toestemming nodig van een van de directeuren van de onderdelen van de Belastingdienst die over de heffing van rijksbelastingen gaan en van een bevoegde persoon van het directoraat-generaal Belastingdienst.
Art. 67r, lid 6, AWR bepaalt ten slotte dat de inspecteur zowel de boetebeschikking openbaar maakt als de naam van de beroepsbeoefenaar, de wettelijke grondslag van de boete, het bedrag en de dagtekening van de boete, het jaar waarin de beboetbare gedraging is begaan en de naam van de plaats waar het vergrijp is begaan. Deze gegevens worden voor de duur van vijf jaren vermeld op de website van de Belastingdienst.
Doelstellingen
Uit de memorie van toelichting blijkt dat art. 67r AWR ‘als oogmerk heeft het publiek in staat te stellen zich beter te informeren omtrent de keuze voor een adviseur (transparantie)’. Voorts merkt het kabinet op dat openbaarmaking ‘een preventief effect heeft, opdat een beroepsbeoefenaar binnen de krijtlijnen van het fiscaal betamelijke zal handelen’. Preventie is echter op zichzelf geen doelstelling van art. 67r AWR, zo blijkt uit de memorie van toelichting. ‘Leedtoevoeging is evenmin het doel,’ zo vervolgt het kabinet, ‘hoewel openbaarmaking door de medeplegende beroepsbeoefenaar wel als zodanig kan worden ervaren.’ Het besluit tot openbaarmaking is voorts ‘niet bestraffend van karakter’ en het is ook niet de bedoeling ‘de facto een beroepsverbod te bewerkstelligen’. Hoewel de openbaarmaking van een bestuurlijke boete vooralsnog is beperkt tot beroepsbeoefenaren die als medepleger kunnen worden aangemerkt, sluit het kabinet zijn ogen niet voor ‘ontwikkelingen uit de uitvoeringspraktijk die ertoe nopen de reikwijdte uit te breiden’.
Dit is het eerste deel van een NTFR Opinie geschreven door prof. mr. S.C.W. Douma. De volledige opinie kunt u hier inzien. Deze Opinie is opgenomen in NTFR nummer 40 van 3 oktober 2019 (NTFR 2019/2412).