“Ik ben van mening dat de verlenging van de inverzekeringstelling onrechtmatig is. Ik verzoek u mijn cliënt onmiddellijk in vrijheid te stellen.” “Dat kunt u vinden mr. Huisman, maar ik toets de verlenging van de inverzekeringstelling niet.”
Waar ik tot een jaar of vijf geleden nog wel eens voet aan de grond kreeg, is het de laatste jaren in mijn praktijk vaste prik: geen Rechter-Commissaris (hierna: RC) die zich nog wil buigen over de verlenging van de inverzekeringstelling (hierna: ivs). Navraag bij mijn kantoorgenoten geeft hetzelfde beeld: RC’s willen de verlenging van de ivs niet (meer) toetsen.
Al sinds jaar en dag uiten advocaten hun zorgen over dit onderwerp[1], maar er verandert niets ten goede. Dit betekent dat rechters stelselmatig en naar mijn mening in strijd met de wet een oogje dichtknijpen bij een onrechtmatige toepassing van drie dagen voorarrest. Ik vind dat onbestaanbaar.
Systeem van de wet
In hoofdlijnen weergegeven luidt de wettelijke regeling dat de politie in geval van een verdenking iemand kan aanhouden en gedurende 9 uren kan ophouden voor verhoor, de tijd tussen 12 uur ’s nachts en 9.00 uur ’s ochtends niet meegerekend (art. 56a lid 2 Sv). Aansluitend kan de (hulp-)Officier van Justitie tot maximaal 3 dagen ivs van een verdachte besluiten. Dit is een onderzoeksmaatregel, louter vasthouden om het vasthouden mag dus niet. Als het OM een verdachte na die 3 dagen nog in detentie wil hebben, dan zijn er twee mogelijkheden: de eerste is dat het OM kan vorderen dat de RC een bevel bewaring voor de duur van maximaal 14 dagen afgeeft, de tweede luidt dat de Officier van Justitie de ivs kan verlengen voor maximaal 3 dagen. Deze verlenging kan alleen plaatsvinden als er sprake is van een dringende noodzaak. Voorschrift is verder dat de RC binnen 3 dagen en 18 uren de rechtmatigheid van de ivs toetst (art. 59a lid 1 Sv).
Wat is het probleem
Voor een verlenging van de ivs kunnen legitieme redenen bestaan. Belangrijk te vermelden is dat verlenging van de ivs vooral in de rede ligt in gevallen waarin het opsporingsonderzoek niet binnen drie dagen kan worden voltooid, terwijl (nog) geen voldoende reden bestaat voor het vorderen en geven van een bevel tot bewaring.[2] In de praktijk vindt de verlenging echter vaak om hele andere redenen plaats. En dus heeft de verdediging geregeld bezwaar tegen de verlenging, bijvoorbeeld omdat de verlenging niet “dringend noodzakelijk is”, het onderzoek al lang en breed is afgerond of omdat de verlenging alleen maar als doel heeft het voorkomen van een invrijheidstelling voorafgaand aan de behandeling van de vordering bewaring door de RC.[3]
Bij een onrechtmatige vrijheidsbeneming van liefst drie dagen is een rechterlijke toets (anders dan in kort geding[4]) dringend gewenst. Veel gepubliceerde uitspraken zijn er op dit punt niet, maar wel enkele. De Arnhemse RC heeft het volgende over deze problematiek overwogen[5][6]:
“Op grond van art 59a Sv werd de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling van verdachte op 3 december 2015 door de rechter-commissaris getoetst. Deze werd door hem rechtmatig bevonden. Na het rechtmatig achten van de inverzekeringstelling heeft de rechter-commissaris verder geen beslissingsbevoegdheid met betrekking tot het al dan niet voortduren hiervan. Deze bevoegdheid komt toe aan de officier van justitie. Dit blijkt onder meer uit de Nota naar aanleiding van het Eindverslag (Kamerstukken II 1992/1993, 21 225, nr 13). Dit geldt eveneens voor de verlenging van de inverzekeringstelling. De wet noch de wetsgeschiedenis bieden ruimte om de verlenging van de inverzekeringstelling te toetsen.”
Ik ben het oneens met de Arnhemse RC waar hij stelt de verlenging van de ivs niet te kunnen toetsen. Zonder compleet te zijn, noem ik hiervoor enkele argumenten:
1. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de bemoeienis van de RC in de fase van de ivs beperkt blijft tot de toetsing van de rechtmatigheid van de ivs en wel in de regel (mijn cursivering) uiterlijk binnen drie dagen na de aanhouding van de verdachte, terwijl de RC ook alleen wegens het ontbreken van de rechtmatigheid van de ivs een verdachte in vrijheid kan stellen. Pas in de fase van de inbewaringstelling verdwijnt de toetsende, controlerende rol van de RC.[7] In mijn visie volgt met name uit deze laatste zin dat de RC een doorlopende verantwoordelijkheid heeft voor een rechtmatige vrijheidsbeneming. Die verantwoordelijkheid houdt niet op na de eerste toetsing. En die verantwoordelijkheid geldt dus ook voor de verlenging van de ivs. Hoe de hiervoor gecursiveerde bewoordingen “in de regel” uitgelegd moeten worden is niet helemaal duidelijk, maar denkbaar is de opvatting dat ook nadien (nogmaals) getoetst mag en kan worden.
2. Artikel 5 lid 4 EVRM gaat uit van rechterlijke controle op de rechtmatigheid van detentie, waarbij een rechter in geval van onrechtmatigheid de invrijheidstelling kan bevelen. Dit mensenrecht wordt voor menigeen illusoir als dit recht uitsluitend in de vorm van het aanspannen van een kort geding kan worden uitgeoefend; immers in dat geval zijn niet alleen advocaatkosten en griffierechten verschuldigd, maar er bestaat ook het risico om veroordeeld te worden in de proceskosten. Als een rechterlijke toetsing van de verlengingsbeslissing uitsluitend in kort geding kan worden afgedwongen, dan zullen financiële en praktische drempels tot gevolg hebben dat in elk geval gedurende de drie dagen van de verlenging artikel 5 lid 4 EVRM in Nederland maar beperkte (lees: te beperkte) betekenis heeft.
3. In het verlengde van argument 2: de wetgever heeft een systeem opgezet waarbij de rechter (al dan niet op verzoek van de verdachte) voortdurend toezicht heeft op de toepassing van voorarrest door het OM. Het is strijdig met de systematiek van het Wetboek van Strafvordering dat gedurende liefst drie dagen het OM zonder enig rechterlijk toezicht kan doen en laten wat het wil. Vanzelfsprekend betekent dit niet dat een verdachte dag en nacht een RC kan vragen om de vrijheidsbeneming te toetsen, maar de enkele mededeling van RC’s inhoudende “ik ben niet bevoegd”, is het andere uiterste.
4. Als “argument van de autoriteit” noem ik nog dat Advocaat-Generaal mr. Hofstee in een conclusie[8] aan de Hoge Raad het volgende heeft genoteerd: “Wat de verlenging van de inverzekeringstelling betreft – de tweede termijn -, neem ik in cassatie op grond van de voorliggende gedingstukken als vaststaand aan dat toetsing van de verlenging van de inverzekeringstelling door de rechter-commissaris niet heeft plaatsgevonden, nu ten aanzien van verzoeker niet de bewaring is gevorderd. In een dergelijk geval kan de onrechtmatigheid van de verlenging van de inverzekeringstelling, ook zonder een beroep op de onrechtmatigheid van het gebezigde bewijsmateriaal, aan de zittingsrechter worden voorgelegd.” Dit citaat kan ik niet anders uitleggen dan dat het voor de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad geen twijfel lijdt dat de RC een oordeel toekomt over de rechtmatigheid van de verlenging van de inverzekeringstelling.
Tijd voor cassatie in belang der wet
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen geeft geen mogelijkheid voor de verdediging om beroep in te stellen tegen een weigering van de RC om te beslissen op een verzoek tot toetsing van de verlenging van de inverzekeringstelling. Naar alle waarschijnlijkheid om die reden heeft de Hoge Raad –zover ik weet – niet eerder geoordeeld over dit punt. Nu er veel voor te zeggen is dat RC’s ten onrechte deze toetsing weigeren, meen ik dat de rechtspraktijk alle belang heeft bij duidelijkheid. Cassatie in het belang der wet is aangewezen[9].
[1] Zie bijv. “Wie beoordeelt de verlenging inverzekeringstelling in Arnhem” van mr. S.F.W. van ’t Hullenaar in Advocatenblad 2011-3, p. 37 en “De mantel der liefde van de rechter-commissaris in strafzaken” van mr. N. van der Laan, NJB 2006, 754, zie met name par. 3.2 (ook hier te vinden: http://deroosenpen.nl/wp-content/uploads/2015/10/De_mantel_der_liefde_van_de_rechter-commissaris_in_strafzaken__NJB_2006.pdf).
[2] Dit volgt o.a. uit de Aanwijzing inverzekeringstelling van het OM en Kamerstuk Tweede Kamer 1992-1993, 21225 nr. 12, p. 5.
[3] Verlenging voorafgaand aan de rechtmatigheidstoetsing van de eerste inverzekeringstelling is strijdig met de bedoeling van de wetgever, zie Kamerstuk Tweede Kamer 1990-1991 kamerstuknummer 21225 nr 5, p. 5 en 6 en Kamerstuk Tweede Kamer 1992-1993, 21225 nr 13, p. 6.
[4] Zie voor voorbeelden van een kort geding waarbij de verlenging van de inverzekeringstelling aan de orde was: ECLI:NL:RBDHA:2014:3226 en JUR ECLI:NL:RBZLY:2005:AS5830.
[5] ECLI:NL:RBGEL:2015:7877.
[6] Zie voor een gelijke beslissing bijv. ook ECLI:NL:RBAMS:2007:BB3597.
[7] Kamerstuk Tweede Kamer 1992-1993 kamerstuknummer 21225 nr. 13, p. 7.
[8] JUR ECLI:NL:PHR:2014:2256, par. 8.
[9] Auteur dezes zal de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad attenderen op enkele zaken met de vraag om deze problematiek door middel van cassatie in het belang der wet aanhangig te maken bij de Hoge Raad.