Naar de inhoud

Ernstige twijfel aan het standpunt van de staatssecretaris omtrent toepassing van art. 13, lid 17, Wet VPB 1969 op buitenlandse REITs

Sinds 1 januari 2007 vallen dividenden ontvangen uit een buitenlandse vastgoeddeelneming onder de deelnemingsvrijstelling, ongeacht de onderworpenheid van deze deelneming aan een belasting naar de winst.2 Echter, indien een dergelijke deelneming aan een specifiek investeringsregime is onderworpen dat dividenden bij uitkering voor winstbelastingdoeleinden in aftrek brengt maar tegelijkertijd onderwerpt aan een bronbelasting, is de staatssecretaris van mening dat de deelnemingsvrijstelling geen toepassing vindt op grond van het per 1 januari 2016 ingevoerde art. 13, lid 17,Wet VPB 19693, ter implementatie van de antimismatchbepaling uit Richtlijn 2014/86/EU. In dit artikel uiten de auteurs ernstige twijfel aan dat standpunt. Zij betogen dat het: (i) geen steun vindt in de bedoelingen van de Uniewetgever met Richtlijn 2014/86/EU en (ii) niet in overeenstemming is met de uitleg die de Nederlandse wetgever aan de bepaling heeft gegeven.

1. Inleiding

In veel landen binnen en buiten de EU bestaan fiscale regimes op het gebied van de heffing van vennootschapsbelasting die tot doel hebben heffing van vennootschapsbelasting op het niveau van een vastgoedinvesteringslichaam te elimineren en uitsluitend diens aandeelhouders aan een (bron)belasting te onderwerpen. Deze regimes worden ook wel aangeduid als ‘REIT regimes’. Aan het bestaan van een dergelijk regime liggen beleidsmatige overwegingen ten grondslag zoals de wens tot het creëren van neutraliteit tussen directe en indirecte investeringen in vastgoed dan wel het fiscaal stimuleren van investeringen die een maatschappelijk belang hebben (bij voorbeeld PPS-constructies). De bedoelde regimes zijn gebaseerd op een van de volgende principes:

  1. Het lichaam is subjectief vrijgesteld van heffing van vennootschapsbelasting dan wel onderworpen aan een belastingtarief van 0%, terwijl…