Naar de inhoud

1. De uitzendovereenkomst, 1.7. Verantwoordelijkheid inlener(Ziekte en re-integratie)

Deze paragraaf is bijgewerkt tot 24 juli 2017

De inlener heeft geen (arbeids)overeenkomst met de uitzendkracht. Op de relatie tussen de uitzendkracht en de inlener zijn de bepalingen van het goed werkgeverschap (art. 7:611 BW) daarom niet van toepassing. Ook wanneer een uitzendkracht lange tijd bij een en dezelfde inlener heeft gewerkt, wordt door de rechtspraak niet aangenomen dat door dat tijdsverloop een arbeidsovereenkomst met de inlener ontstaat. In 2002 deed zich zo’n situatie voor. Een bankbedrijf had via een schoonmaakbedrijf een werknemer tewerk gesteld. Deze werknemer werkte vanaf dag een niet als schoonmaker, maar als chauffeur, vervolgens als computerinstallateur en tenslotte als helpdeskmedewerker. De werknemer werd, op voorspraak van de bank, betaald volgens de Bank-CAO en hij kreeg van de bank zijn werkinstructies. De enige band met het schoonmaakbedrijf was het inleveren van werkbriefjes en het ontvangen van loon en loonstroken. Na drie jaar aldus te hebben gewerkt, claimde de werknemer dat er een arbeidsovereenkomst met de bank was ontstaan, omdat die als werkgever functioneerde en het schoonmaakbedrijf nog slechts betaalloket was. De Hoge Raad was het met dat standpunt van de werknemer niet eens: omdat er geen formele bindende afspraken tussen bank en werknemer zijn gemaakt, wordt de oorspronkelijke detachering niet stilzwijgend omgezet in een arbeidsovereenkomst met de inlener.

De inlener heeft wel twee eigen verantwoordelijkheden tegenover de uitzendkracht: die in verband met arbeidsongevallen en die tot betaling van het loon. De inlener is op grond van art. 7:658, lid 4, BW aansprakelijk voor arbeidsongevallen door of in verband met de arbeid ontstaan, wanneer hij tekort is geschoten in…