11. Het arbeidsongeschiktheidsbegrip in de WAO, WAZ en Wajong 1998, 11.4. Berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage(Arbeidsongeschiktheid)
Deze paragraaf is bijgewerkt tot 1 februari 2013
Bij de functieduiding wordt uitgegaan van de functies waarmee de betrokkene het meest kan verdienen. Voor de uiteindelijke berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt het loon gebruikt van de middelste van deze functies. Als iemand dus nog functies kan doen waarmee hij respectievelijk € 10, € 12 en € 16 per uur kan verdienen, wordt voor de vergelijking met het maatmanloon uitgegaan van een resterende verdiencapaciteit van € 12.
Als er in het maatmanloon bepaalde loonelementen zitten die ook gelden voor de resterende verdiencapaciteit dan moeten die loonemolumenten ook in de resterende verdiencapaciteit worden meegenomen. Dus als het maatmanloon een dertiende maand loon bevatte en deze behoort ook tot de beloning die nog verworven kan worden, moet deze aan beide zijden worden meegeteld. Dit geldt ook voor bijvoorbeeld vakantietoeslag. Soms zitten er in het maatmanloon elementen die op medische gronden niet meer verworven kunnen worden, bijvoorbeeld een vuilwerktoeslag. Dan behoort dit element wel in het maatmanloon, maar niet in de resterende verdiencapaciteit te worden verwerkt.
Het uiteindelijke arbeidsongeschiktheidspercentage wordt berekend via een vaste formule, namelijk:
(maatmanloon – resterende verdiencapaciteit)/100% maatmanloon
Dus bij een maatmanloon van € 20 per uur, en een restcapaciteit van € 12 per uur, leidt deze berekening via: € 20 – € 5 × 100 tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 40%.
Naar aanleiding van de uitkomst van deze berekening vindt indeling in een arbeidsongeschiktheidsklasse plaats (art. 21 WAO) In het hiervoor gegeven voorbeeld is dat de klasse 35-45%, waarbij een uitkeringspercentage behoort van 28% van het dagloon.
11.4.1. Indeling in een arbeidsongeschiktheidsklasse
Als eenmaal is vastgesteld in welke…