Art. 21 Erfrechtverordening: de objectieve verwijzingsregel nader belicht
Art. 21 bevat de objectieve verwijzingsregel van de Erfrechtverordening en geeft aan welk recht van toepassing is op de erfopvolging wanneer voor het toepasselijke recht geen rechtskeuze is uitgebracht.
1. Inleiding
Dit themanummer van het WPNR is gewijd aan de Europese Erfrechtverordening2, die op 17 augustus 2015 in alle lidstaten van de Europese Unie, uitgezonderd Ierland, het Verenigd Koninkrijk en Dene-marken3, van toepassing zal worden. De Erfrechtver-ordening4 geeft uniforme en rechtstreeks bindende regels op het terrein van het internationale erfrecht. Met deze regels wordt beoogd binnen de EU de rechtsonzekerheid en de complexe procedures bij de behandeling van een grensoverschrijdende nalatenschap weg te nemen. Om dit doel te bereiken is het nodig een einde te maken aan de bestaande verscheidenheid aan nationale IPR-regels voor het erfrecht in de EU-lidstaten. Ter vervanging van die nationale IPR-regels is op Europees niveau een veelomvattende regeling tot stand gebracht, welke ziet op de rechtsmacht, het toepasselijke recht (erfopvolging én vereffening en verdeling), de erkenning en tenuitvoerlegging van gerechtelijke beslissingen alsmede de aanvaarding en tenuitvoerlegging van authentieke akten (materiële én formele geldigheid van uiterste wilsbeschikkingen) en gerechtelijke schikkingen. Verder wordt, met het oog op het realiseren van een snelle en efficiënte behandeling van een nalatenschap met grensoverschrijdende aspecten, de Europese erfrechtverklaring geïntroduceerd. Hiermee wordt het bijvoorbeeld voor de erfgenamen en legatarissen en voor de executeur-testamentair eenvoudiger hun rechten en bevoegdheden over de landsgrenzen heen te doen gelden.5 Art. 21 bevat de regel aan de hand waarvan, bij gebreke van een rechtsgeldig uitgebrachte rechtskeuze, het toepasselijke recht op de erfopvolging…