Naar de inhoud

Art. - Opzet of bewuste roekeloosheid ex art. 7:661 BW en de behoefte aan een soepeler maatstaf voor werknemersaansprakelijkheid

De Hoge Raad heeft door zijn beperkte uitleg van de begrippencombinatie opzet of bewuste roekeloosheid een zeer hoge drempel opgeworpen voor werknemersaansprakelijkheid. Uit recente lagere rechtspraak blijkt dat de strenge doctrine van de Hoge Raad in de praktijk niet steeds wordt gevolgd. Het lijkt erop dat in de praktijk behoefte bestaat aan een soepeler maatstaf voor werknemersaansprakelijkheid. Voor een soepeler maatstaf voor werknemersaansprakelijkheid bestaan diverse juridische argumenten. Indien de begrippen opzet of bewuste roekeloosheid in de rechtspraak inderdaad minder beperkt worden uitgelegd, bestaan voor werkgevers meer mogelijkheden hun werknemers aansprakelijk te stellen. Daarbij moeten werkgevers(advocaten) de mogelijkheid van een vergoeding voor bereddings- en expertisekosten niet uit het oog verliezen.

1. Inleiding

Art. 7:661 lid 1 BW bepaalt onder welke omstandigheden een werknemer aansprakelijk is voor schade die hij bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst heeft toegebracht aan de werkgever of aan een derde tegenover wie de werkgever gehouden is de schade te vergoeden. In deze bepaling is afgeweken van de algemeen civielrechtelijke regelingen omtrent schadevergoeding ex artt. 6:74 jo. 6:75 BW (bij wanprestatie) en 6:162 BW (bij onrechtmatige daad). Een werknemer is in beginsel pas tegenover zijn werkgever aansprakelijk, indien de schade het gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. De Hoge Raad heeft aan de begrippencombinatie opzet of bewuste roekeloosheid in art. 7:661 lid 1 BW een zeer beperkte uitleg toegekend. Aangezien de bewijslast van opzet en bewuste roekeloosheid ligt bij de werkgever, werpt de beperkte uitleg van de begrippen voor de werkgever een zeer hoge drempel op voor het met succes aansprakelijk stellen van werknemers die hem…