Naar de inhoud

Art. - Ritueel slachten: dierenwelzijn versus grondrecht

Ritueel slachten volgens het Jodendom1 Joden mogen alleen koosjer vlees eten, dat wil zeggen, vlees van een slachtdier dat bij bewustzijn is op het moment dat het in de hals wordt gesneden. Dit noemt men sjechita. Volgens de rabbijnen is de joodse rituele slachting onvergelijkbaar met de islamitische, door de strenge eisen die zij stellen aan de opleiding van de slachter en de methode: het vlijmscherpe mes moet in één vloeiende beweging door de hals heen en weer worden gehaald. De keel van het dier moet snel, precies en pijnloos worden doorgesneden met een vlijmscherp en glad mes (dat een chalaf genoemd wordt) door een sjocheet – een hooggeschoold, volgens de Tora levend mens. Door de verminderde bloedtoevoer naar de hersenen verliest het dier zijn bewustzijn. Het bloedt dood, het resterende bloed wordt verwijderd door het vlees in te zouten. De consumptie van bloed is voor Joden namelijk strikt verboden.

Ritueel slachten volgens de Islam
Bij de islamitische rituele slacht (de dhabiha) sterft het dier ook door doodbloeden na een halssnede, maar de uitvoering is anders. De slachter moet een moslim zijn die bekwaam is in het slachten en de slachtplaats moet rein zijn. De slachter moet zorg dragen voor het comfort van het dier; zo mag het slachtmes niet zichtbaar zijn voor het dier of in de nabijheid van het dier geslepen worden en mag het slachten niet door andere dieren gezien worden. Het dier wordt met de kop in de richting van Mekka geplaatst en de slachter moet de woorden Bismillah, Allahoe Akbar (in naam van God, God is de grootste) uitspreken, waarmee hij…