Naar de inhoud

Art. - Stappenplan: welke
 regeling wijst het toepasselijke recht aan?

Een van de belangrijkste vragen bij internationale geschillen over contractuele en niet-contractuele verbintenissen is: aan de hand van welke regeling moet worden bepaald welk recht de (internationale) verbintenis beheerst? Rome I1 of het EVO2 ? Rome II3 of misschien zelfs de ingetrokken Wet conflictenrecht onrechtmatige daad (‘WCOD’)? En wat te doen met Boek 10 Burgerlijk Wetboek (‘BW’)? Het is een vraag die in de praktijk veelvuldig verkeerd wordt beantwoord en dat kan vergaande consequenties hebben. In deze bijdrage wordt ingegaan op de relevante stappen om deze vraag voor de belangrijkste bronnen van het in Nederland geldende conflictenrecht te beantwoorden. De bijdrage wordt afgesloten met een praktisch stappenplan.

De praktijk

Uit de jurisprudentie blijkt dat veelvuldig aan de hand van de verkeerde regeling het toepasselijk recht op een verbintenis wordt bepaald. Zo oordeelden de Rechtbanken Zeeland-West-Brabant4, Oost-Brabant5 en Gelderland6 dat aan de hand van de datum waarop de dagvaarding was uitgebracht, kon worden bepaald welke regeling het toepasselijk recht aanwijst. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam verklaarde aan de hand van Rome I Nederlands recht van toepassing op een distributieovereenkomst, terwijl deze overeenkomst buiten het temporele toepassingsgebied van Rome I viel.7 De Rechtbank Midden-Nederland oordeelde in een bestuurdersaansprakelijkheidszaak dat aan de hand van Rome II moest worden beoordeeld welk recht op een verbintenis uit onrechtmatige daad van toepassing was, terwijl de onrechtmatige gedragingen buiten het temporele toepassingsgebied van Rome II vielen.8 In de praktijk gaat het dus lang niet altijd goed. Dit kan problematisch zijn, nu – zoals hierna zal blijken – de conflictregels van de verschillende…