Art. - Van passende naar nieuw bedongen arbeid: rechtspraak sinds Kummeling/Oskam
Zowel bij de civiele rechter als bij de bestuursrechter speelt met enige regelmaat de vraag of de passende arbeid, oorspronkelijk verricht in het kader van de re-integratie van de langdurig arbeidsongeschikte werknemer, de (nieuw) bedongen arbeid is geworden. Valt de werknemer na een periode arbeid te hebben verricht wederom als gevolg van ziekte uit en is de passende arbeid de bedongen arbeid geworden, dan rust op de werkgever de verplichting opnieuw gedurende 104 weken het loon door te betalen aan de werknemer (artikel 7:629 BW). Maar wanneer is sprake van een omslag van passende naar (nieuw) bedongen arbeid en welke factoren dragen daar op basis van de rechtspraak aan bij? Over dit vraagstuk en de wijze van inkomensvoorziening als geen omslag wordt aangenomen, is reeds een aantal wetenschappelijke artikelen geschreven.1 Het onderhavige artikel beoogt een update te geven van de sinds 2011 verschenen rechtspraak met betrekking tot de omslag van passende arbeid naar bedongen arbeid.
1. Inleiding
De vraag of de passende arbeid de (nieuw) bedongen arbeid is geworden, speelt in het civiele recht een rol in het kader van de loondoorbetalingsplicht ex artikel 7:629 lid 1 BW en in het kader van de verplichte re-integratie-inspanningen van de werkgever in de zin van artikel 7:658a BW.2 Het gaat veelal om de volgende situatie: een werknemer valt ziek uit en verricht vanaf enig moment in het kader van zijn re-integratie passende werkzaamheden. Op een gegeven moment valt de werknemer opnieuw ziek uit en stelt hij zich op het standpunt opnieuw 104 weken recht te hebben op loondoorbetaling ex artikel…