Naar de inhoud

Art. - Zwijgrecht versus medewerkingplicht in de mededingingsrechtelijke context: herijking gevergd

Onderzoeken die kunnen leiden tot beboeting op grond van het mededingingsrecht zijn voorzien van waarborgen. Veel van die waarborgen komen voort uit het fair trial beginsel en de bescherming die ingevolge het EVRM kan worden ingeroepen. Zo ook het zwijgrecht dat de mogelijke boeteling toekomt. Een kernvraag daarbij is vanaf welk moment het zwijgrecht aan de justitiabele toekomt en hoe dat recht zich verhoudt tot de inlichtingenplicht van de justitiabele jegens de ACM. Dit artikel behandelt het snijvlak tussen medewerkingplicht en zwijgrecht.

Inleiding

De ACM maakt in het kader van de onderzoeken die zij verricht zeer frequent gebruik van de bevoegdheden uit hoofdstuk vijf van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en uit (artikel 6b van) de Instellingswet ACM in verbinding met de Mededingingswet (Mw) om gegevens en informatie te vorderen. Uitgangspunt is dat degene van wie de ACM dergelijke gegevens of informatie vordert (en voor zover de ACM die redelijkerwijs voor haar taakuitoefening nodig heeft), verplicht is aan zo’n vordering te voldoen. Niet voldoen (het gekende niet meewerken) leidt tot een zelfstandige overtreding (van de meewerkplicht) en mogelijke zeer substantiële beboeting.

Daar tegen over staat een ander algemeen uitgangspunt, van fundamentele aard, te weten dat een potentiële boeteling niet verplicht kan worden aan zijn eigen veroordeling mee te werken en onder meer om die reden hem een zwijgrecht toekomt (tegen zelf-incriminatie).

Dat de interactie van die soms wedijverende uitgangspunten een lastig speelveld oplevert, is duidelijk. Het blijkt ook een speelveld dat in beweging blijft, mede gedreven door de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dat sedert…