Naar de inhoud

Artikel 10 WBR: ook heffing van overdrachtsbelasting over het vastgoed in (klein)dochtervennootschappen?

Een zesstappenplan om heffing van overdrachtsbelasting te vermijden wegens de verkrijging van aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon met vastgoed in dochtervennootschappen wordt als fraus legis aangemerkt. Waarover wordt nu overdrachtsbelasting geheven?

1. Inleiding

Artikel 10 Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR) bepaalt dat de heffingsmaatstaf voor de overdrachtsbelasting bij belastbare verkrijging van aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon als bedoeld in artikel 4, lid 1, onderdeel a, WBR (hierna: OZR) gelijk is aan: ‘de waarde van de goederen als bedoeld in artikel 2, welke door die aandelen of rechten middellijk of onmiddellijk worden vertegenwoordigd, met dien verstande dat de waarde van de goederen, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel y, buiten beschouwing blijft.

In deze bijdrage wordt de toepassing van artikel 10 WBR besproken in geval door de verkregen artikel 4-aandelen middellijk onroerende zaken worden vertegenwoordigd die toebehoren aan een (klein)dochtervennootschap van de OZR (onder ‘onroerende zaken’ versta ik dan, kortheidshalve, tevens ‘rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen’). Aanleiding vormt het arrest van van de Hoge Raad van 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:126.

2. HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:126 (fraus legis)

Casus (in de kern)

FBN42017-CASUS

C BV en K BV zijn de enige twee aandeelhouders van B BV (een OZR). K BV wil de aandelen van C BV in B BV (een OZR) verwerven, bij voorkeur zonder heffing van overdrachtsbelasting. Daartoe wordt een constructie bestaande uit een zesstappenplan bedacht en in de loop van 2005 successievelijk…