Bomenoverlast ... recht op zon?
Verschillende bewoners van eengezinswoningen, ergens in de provincie, hebben een achtertuin op het zuiden. Ze houden van zon. Maar, ja … de kweker op het aangrenzende perceel laat de bomen in zijn tuin hoog opschieten. Daar staan - binnen twee meter van de erfgrens - een grote wilg, drie iepen, vier lindes en twee coniferen. Vooral de wilg is kolossaal en werpt zijn schaduwen ver vooruit ... in de achtertuinen van de zon minnende buren! Overleg heeft niets opgeleverd.
De zonaanbidders vorderen dat hun buurman snoeit, om de schaduw te beperken. Zo willen zij eveneens hinder van bladafval verminderen. De bomenliefhebber stelt dat hij zijn bomen al eens heeft ingekort. Nog meer zagen en hakken vindt hij ‘esthetisch onverantwoord', gelet op zijn exploitatie van ‘De Orangerie', een botanisch kassencomplex. Een deel van zijn exotische planten exposeert hij zomers buiten. U bent rechter: wat beslist u?
U besluit eerst maar eens een kijkje te gaan nemen, in gezelschap van de partijen en van een deskundige. Tijdens deze ‘plaatsopneming en bezichtiging' verklaart de deskundige, dat alleen nog ingrijpender snoeien schaduwoverlast kan voorkomen. Voor de wilg betekent dat niet veel goeds: zij zal haar schoonheid definitief verliezen! Overigens heeft dit geboomte, meldt de deskundige, geen bijzondere ‘groenwaarde' (geen zeldzaam exemplaar, monumentale verschijningsvorm, cultuurhistorisch belang, eeuwenoud).
Veel wijzer keert u huiswaarts. De kwestie laat u niet meer los, u raadpleegt de boeken, u denkt na, u begint te schrijven: “Deze kwestie wordt beheerst door het bepaalde in artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat luidt als volgt: 'De eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaren van andere erven hinder toebrengen, zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun.' Deze hinder is verboden, wanneer zij onrechtmatig is. Dat wil zeggen, als de hinder volgens heersende opvattingen in het maatschappelijk verkeer het predikaat ‘onbetamelijk' verdient. Daarom vervolgt u: “Naar mijn oordeel zijn die grenzen hier overschreden. Met alle respect voor het door De Orangerie nagestreefde doel moet worden geconstateerd dat hun buren in de daartoe bestemde uren (vrijwel) zijn verstoken van direct zonlicht in hun achtertuinen. Daardoor zijn zij zeer gedupeerd. Ik vind de door De Orangerie ter rechtvaardiging aangevoerde belangen, meer in het bijzonder de opzet van de Japanse tuin die haar voor ogen staat, onvoldoende om van de bewoners te mogen vergen, dat zij dit maar accepteren.”
U oordeelt dat de vordering gegrond…