A: Inleiding
Artikel 2.76 AW bepaalt hoe aanbesteders de voor een aanbesteding te stellen technische specificaties moeten formuleren. Het artikel is afgeslankt ten opzichte van de Aw 2012 nu daaruit de bepalingen omtrent het gebruik van milieukeurmerken zijn verwijderd. Die bepalingen zijn in een apart artikel (2.78a Aw 2016) opgenomen waarin ook het gebruik van sociale keurmerken is geregeld. Voor het stellen van technische specificatie geeft artikel 2.76 Aw 2016 vier mogelijkheden, waaruit aanbesteders vrijelijk kunnen kiezen. Aanbesteders kunnen in de eerste plaats verwijzen naar normen, technische beoordelingen en goedkeuringen van Europese of nationale herkomst. Gebruiken aanbesteders deze mogelijkheid, dan moeten zij ook aangeven dat ook gelijkwaardige normen zijn toegestaan. Anders dan in de Aw 2012 geeft lid 1 sub a van dit artikel nu wel een rangorde in de toe te passen specificaties (door de toevoeging van het woord 'achtereenvolgens'). In de tweede plaats kunnen aanbesteders hun specificaties in termen van prestatie-eisen en functionele eisen vormgeven, waarbij zij dit zo nauwkeurig mogelijk moeten doen. De derde mogelijkheid is een combinatie van de eerste twee. Aanbesteders beschrijven daarin hun specificaties functioneel of als prestatie-eis, maar vermelden daarbij tevens met welke normen en goedkeuringen uit de eerste optie zij vermoedelijk overeenstemmen. De laatste mogelijkheid is evenzeer een variant op de eerste twee. Daarbij geldt als uitgangspunt dat aanbesteders voor bepaalde kenmerken hun specificaties onder verwijzing naar normen en goedkeuringen opstellen, terwijl voor het overige prestatie-eisen en functionele eisen worden gebruikt. Ten slotte geeft het artikel een regeling voor het gebruik van merknamen en fabrikaten en voor verwijzingen naar de werkwijze die kenmerkend is voor een specifieke ondernemer. Dergelijke verwijzingen zijn in de regel niet toegestaan, op welke regel wel uitzonderingen gelden.
C: Kernproblematiek
C.1: Toepasselijkheid
Paragraaf 2.3.3.1 geldt voor alle Europese aanbestedingen voor werken, leveringen en diensten. Daarnaast is deze paragraaf via artikel 2.39 lid 2 Aw 2016 ook op sociale en andere specifieke diensten van toepassing. Via de schakelbepaling van artikel 3.61 lid 1 is paragraaf 2.3.3.1 ook van toepassing op speciale-sectoropdrachten, waarbij toepasselijkheid van artikel 2.76 lid 1 en 2 echter uitgezonderd is.
C.2: Specificeren algemeen
Globaal kan op twee manieren gespecificeerd worden: technisch of functioneel. Een functionele specificatie beschrijft de functie die een product, dienst of werk moet vervullen. Daarentegen omvat een technische specificatie de exacte kenmerken waaraan een product, werk of dienst moet voldoen. Functionele specificaties bieden inschrijvers de vrijheid bepaalde oplossingen voor een vraagstuk aan te reiken, in plaats van gedetailleerd voor te schrijven in welke oplossingen moet worden voorzien. In de Gids Proportionaliteit wordt opgemerkt dat de keuze voor technisch of functioneel specificeren rechtstreekse gevolgen heeft voor de eisen die aan de inschrijver worden gesteld. In het eerste geval wordt immers vooral getoetst of de inschrijver in staat is iets te maken dat tot in detail omschreven is, terwijl in het tweede geval van belang is dat de inschrijver in staat is oplossingen voor de door de aanbesteder gestelde uitvraag te bedenken. Daarmee worden bij het opstellen van het programma van eisen keuzes gemaakt die een duidelijk proportionaliteitsaspect kunnen hebben.
C.3: Eerste lid, sub a
De eerste mogelijkheid die aanbesteders wordt geboden voor het omschrijven van hun technische specificaties is die van een verwijzing naar standaarden. De opsomming die hier wordt gegeven is vrijwel woordelijk overgenomen uit Richtlijn 2014/24/EU (artikel 42 lid 3 sub b), zij het dat de wetgever een andere volgorde aanhoudt (sub a en b staan in de Aw 2016 in omgekeerde volgorde ten opzichte van de Richtlijn). Die wisseling in volgorde is materieel echter niet relevant nu er geen hiërarchie in de geveven opsomming zit. Zoals hiervoor is aangegeven bestaat die hiërarchie binnen artikel 2.76 lid 1 sub a Aw 2016 wel. Eerst dient te worden bezien of er aan de hand van standaarden van Europese of internationale oorsprong tot een omschrijving van de specificaties kan worden gekomen. Eerst als dergelijke standaarden er niet zijn, mag worden gerefereerd aan nationale normen en goedkeuringen. Pijnacker Hordijk c.s. signaleerden reeds onder het oude recht dat deze laatstgenoemde categorie voor de praktijk van beperkt belang is, gelet op de ruime beschikbaarheid van gemeenschappelijke normen van Europese en internationale herkomst. Deze constatering is nog steeds actueel.
In de Aw 2016 is geen definitie opgenomen van 'technische specificaties', 'norm'enzovoort. In de memorie van toelichting (commentaar op artikel 2.75 Aw 2016, p. 36) wordt echter wel verwezen naar Bijlage VII bij Richtlijn 2014/24/EU waarin deze begrippen wel zijn ingevuld. De in de Aw 2012 nog gebruikte term ‘Europese technische goedkeuring’, waarvan de definitie nog aan het BAO was ontleend: ‘... een op de bevindingen dat aan de essentiële eisen wordt voldaan gebaseerde, gunstig uitgevallen technische beoordeling waarbij een product, gezien zijn intrinsieke eigenschappen en de voor de toepassing ervan vastgestelde voorwaarden, geschikt wordt verklaard voor gebruik voor bouwdoeleinden door een erkende organisatie.’
is komen te vervallen. Thans is sprake van een Europese goedkeuring: 'de gedocumenteerde beoordeling van de prestaties van een bouwproduct met betrekking tot zijn essentiele kenmerken aan de hand van het respectieve Europees beoordelingsdocument, zoals omschreven in punt 12 van artikel 2 van Verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad.'
C.4: Eerste lid, sub b
Door het functioneel omschrijven van de te leveren prestatie kan de marktwerking zo groot mogelijk worden gehouden.
Bij een functionele omschrijving wordt immers niet aan een bepaalde vastliggende norm of een methode gerefereerd, maar wordt inhoudelijk omschreven wat er van een prestatie verwacht wordt. Ook hier geldt dat de te stellen eis gerechtvaardigd moet zijn door het onderwerp van de aanbesteding. Een uitspraak van de Voorzieningenrechter Maastricht van 19 juli 2012 (ECLI:NL:RBMAA:2012:BX2323) laat zien dat indien de aanbesteder maar uit kan leggen wat de ratio achter een gestelde eis is, deze al gauw toelaatbaar wordt geacht: “Met de wet- en regelgeving omtrent verkeer wordt het algemeen belang van de verkeersveiligheid nagestreefd en bevorderd. Uit de argumentatie van de gemeente blijkt dat zij dit algemeen belang benadert vanuit de functionaliteit van de lantaarns. Lantaarns uit verschillende delen kunnen door krachten van buiten verdraaien. Meldingsapparatuur is niet in staat om verschuivingen en verdraaiingen van de lichten waar te nemen, en laat, als de lichten na verdraaiing of verschuiving blijven functioneren dit dan ook onopgemerkt. Zo kunnen met de regelgeving strijdige situaties ontstaan en voortbestaan die de verkeersveiligheid in gevaar brengen. Gelet op de regelgeving die voorschrijft dat de lichten van een lantaarn in een verticaal vlak moeten staan, is de eis dat de lantaarn moet bestaan uit één stuk, nu adequate meldingsapparatuur ontbreekt, objectief gerechtvaardigd.” Dat ook het functioneren van een lantaarn uit één stuk na een aanrijding mogelijk ook niet goed door meetapparatuur wordt gerapporteerd bleef in deze uitspraak buiten beschouwing. De uitspraak laat zien dat functionele eisen ook op detailniveau gesteld kunnen worden. Overigens laat de praktijk zien dat aanbesteders veel moeite hebben met echt functioneel specificeren. Een eerste vereiste voor goed functioneel specificeren is immers dat de aanbesteder volledig inzicht heeft in zijn verwachtingen van de te leveren prestatie. Die verwachting wordt vaak ingekleurd door de op een bepaalde markt beschikbaar zijnde producten en diensten. Niet zelden nemen aanbesteders daarom toch hun toevlucht tot een verwijzing naar normen of naar fabrikaten (onder de vermelding dat gelijkwaardige prestaties zijn toegestaan). Daarmee belasten zij echter de inschrijvers met het bepalen van de functionele eisen die kennelijk begrepen zijn in de norm- of fabrikaatvermelding. Aanbesteders lopen daarbij het risico dat hun aldus vormgegeven technische specificaties de toets aan de beginselen van objectiviteit en transparantie niet zullen kunnen doorstaan.
C.5: Eerste lid, sub c en d
Zoals hiervoor reeds is gesteld, geven deze onderdelen combinatiemogelijkheden.
Sub c stelt daarbij de prestatie- en functionele eisen voorop, waarbij de aanbesteder een verwijzing naar een standaard kan opnemen, waarvan de aanbesteder vermoedt dat de door hem geformuleerde eis daarmee correspondeert. Voor inschrijvers zal het enkele voldoen aan de gestelde standaard daarmee mogelijk niet voldoende zijn, de functionele eis staat immers voorop, waarbij de verwijzing naar de standaard in dit geval slechts berust op een vermoeden van de aanbesteder. Voor de inschrijver schuilt hier echter ook een voordeel in nu de verwijzing naar de standaard de gestelde eis enigszins concretiseert, terwijl het de inschrijver vrij blijft staan om zich te richten op de daadwerkelijk gestelde functionele eis.
Sub d geeft aan dat voor één opdracht ook de twee mogelijkheden van sub a en b naast elkaar gebruikt kunnen worden, voor verschillende onderdelen van de gestelde eis. Te denken valt aan bijvoorbeeld wegmarkering, waarvan enerzijds functioneel omschreven kan worden dat deze slijtvast en altijd zichtbaar moet zijn, terwijl anderzijds voor de precieze kleur naar een kleurcodering verwezen zou kunnen worden.
C.6: Tweede lid
Dit lid verplicht aanbesteders om indien zij van de mogelijkheid van verwijzing naar standaarden overeenkomstig sub a van het eerste lid gebruik maken, te aanvaarden dat een prestatie voldoet aan gelijkwaardige standaarden. Deze bepaling moet worden onderscheiden van de gelijkwaardigheid die in het kader van de leden 3 en 4 nog aan de orde komt en die ziet op een verwijzing naar een specifiek fabrikaat, herkomst of kenmerkende werkwijze. De ratio achter deze bepaling is dat inschrijvers ieder bewijsmiddel mogen gebruiken om de gelijkwaardigheid van een oplossing of een gelijkwaardigheid van een gestelde norm, prestatie-eis, functionele eis of andere specificatie aan te tonen. Het is daarbij aan de inschrijver om de gelijkwaardigheid van een standaard waarop hij zich beroept aan te tonen, waarbij in ogenschouw moet worden genomen dat het gaat om 'gelijkwaardigheid' en niet om 'gelijkenis'. De premisse van de regeling is dat omdat er door de aanbesteder naar een kenbare standaard wordt verwezen, het zich ook eenvoudig laat vaststellen of van een gelijkwaardige standaard sprake is. Doorgaans zal de inschrijver bij inschrijving zijn bewijs moeten inleveren. en rust op de aanbestedereen motiveringsverplichting indien hij van mening is dat er geen sprake is van gelijkwaardigheid.
C.7: Derde lid
Aanbesteders mogen niet zodanige criteria stellen dat een specifieke partij wordt bevoordeeld. Met name merkverwijzingen zijn niet toegestaan. De enige uitzondering op deze regel is het geval waarin het specifiek refereren aan – bijvoorbeeld – een merk door het voorwerp van de overheidsopdracht is toegestaan (laatste zin derde lid) of indien een voldoende nauwkeurige of begrijpelijke omschrijving niet mogelijk is (vierde lid). Dat laatste zal niet snel het geval zijn. Bedacht moet worden dat door een merkreferentie het aan de inschrijvers wordt gelaten om uit die verwijzing te halen wat de aanbesteder belangrijk vindt. Dat geeft inschrijvers heel veel bewegingsvrijheid en als de aanbesteder achteraf aangeeft dat hij andere aspecten van het specifiek aangeduide merkproduct belangrijk vindt, kan hem met succes het verwijt worden gemaakt dat die aspecten ten onrechte niet zijn benoemd. In de praktijk verliezen aanbesteders dit nog wel eens uit het oog en worden ook merkverwijzingen gebruikt voor opdrachten die ook functioneel omschreven zouden kunnen worden. Deze bepaling staat dat niet toe.
C.8: Vierde lid
Alleen indien werkelijk niet functioneel of door verwijzing naar standaarden gespecificeerd kan worden en gebruik gemaakt wordt van een specifieke verwijzing naar (bijvoorbeeld) een merk, moet de aanbesteder deze verwijzing gepaard doen gaan met de woorden ‘of gelijkwaardig’. Daarmee heeft de inschrijver de vrijheid om toch een gelijkwaardige (en dus andere) prestatie aan te bieden. Hij heeft echter wel de bewijslast van die gelijkwaardigheid. Die bewijslast zal daarbij zwaar op de inschrijver kunnen drukken nu hij eerst zal moeten vaststellen wat de eisen zijn waaraan de door de aanbesteder genoemde prestatie voldoet. Eerst daarna zal hij kunnen vaststellen of hij een prestatie kan leveren die daaraan gelijkwaardig is. Bij dat alles geldt dat de aanbesteder zelf kennelijk niet in staat was om nauwkeuriger specificaties op te stellen dan de gedane verwijzing, waardoor het voor de inschrijver niet eenvoudig zal zijn om de aanbesteder te overtuigen. Daarmee zal de vermelding ‘of gelijkwaardig’ alleen feitelijk zin hebben voor inschrijvers indien de aanbesteder aangeeft waarop de gelijkwaardigheid precies moet zien. Aangenomen moet worden dat ook indien de vermelding ‘of gelijkwaardig’ achterwege wordt gelaten, gelijkwaardige producten kunnen worden aangeboden. Daarmee is het risico dat een gelijkwaardig product wordt afgewezen echter niet geweken voor de inschrijver. In advies 76 van 10 februari 2014 was de Commissie van Aanbestedingsexperts van oordeel dat de aanbesteder ten onrechte naar een lijst van armaturen had verwezen zonder daarbij aan te geven dat ook gelijkwaardige producten aangeboden mochten worden. De klacht werd op dit punt echter verder ongegrond bevonden omdat de inschrijver niet had vermeld dat hij met een gelijkwaardig product inschreef en ook niet had nagevraagd hoe hij dat in zijn inschrijving had moeten vermelden.
D: Jurisprudentie uitgebreid
Vzr. Rb. Amsterdam 2 september 2014,
ECLI:NL:RBAMS:2014:5580;
'Tussen partijen is niet in geschil dat het een inschrijver vrij stond om een andere vorm van verzinken toe te passen, als thermisch verzinken van staal volgens NEN-En-ISO 1461 (technisch) niet mogelijk zou zijn. Dit is in overeenstemming met het uitgangspunt dat een aanbestedende dienst in de technische specificaties geen melding dient te maken van een bepaald fabricaat, een bepaalde herkomst of een bijzondere werkwijze, waardoor bepaalde ondernemingen of bepaalde producten worden bevoordeeld of geëlimineerd. (...) Nu de Aanbestedingsleidraad in zo'n geval uitdrukkelijk ruimte biedt voor het hanteren van een andere vorm van verzinken (...), moet de inschrijver die van die mogelijkheid gebruik maakt, geacht worden eveneens aan de eisen te voldoen. Een andere uitleg, zoals de Gemeente voorstaat, zou meebrengen dat de keuzevrijheid voor het materiaal van de afvalbak in feite illusoir is.'
Vzr. Rb. Oost-Brabant 10 september 2014,
ECLI:NL:RBOBR:2014:5273;
'Ter zitting is namens [de stichting] c.s. nader toegelicht dat als geschiktheidseis enkel de eis een VCA-certificaat is gesteld om zo de aanbestedingsstukken bondig te houden. [de stichting] c.s. kan worden toegegeven dat potentiele inschrijvers moesten begrijpen dat onder deze geschiktheidseis mede is begrepen een (aantoonbaar) veiligheidssysteem dat gelijkwaardig is aan deze eis. Het probleem is echter dat de aanbestedingsdocumentatie geen (concrete) informatie geeft over het niveau van het VCA-certificaat waaraan moet woren voldaan (VCA*, VCA** of VCA Petrochemie?). (...) Dit betekent dat de kwaliteitsnorm inzake de veiligheidsminimumeisen om de opdracht uit te voeren niet op een duidelijke, precieze en ondubbelzinnige wijze in de aanbestedingsdocumenten is geformuleerd en dit is in strijd met de algemene beginselen van het aanbestedingsrecht. Bovendien is de voorzieningenrechter van oordeel dat de beoordeling van (het kwaliteitssysteem) van de inschrijvers de nodige transparantie mist. Vooropgesteld wordt dat de aanbestedingsstukken geen uitleg geven over hoe de gelijkwaardigheid aan de eis: VCA-certificaat moet worden aangetoond.'