Commentaar op Besluit huurprijzen woonruimte art. 8a (Huurrecht)
Commentaar is bijgewerkt tot 23-01-2017 door mr. T.J. de Groot
Artikel 8a Tekst van de hele regeling
De maximale huurprijsgrens, behorende bij de kwaliteit van een woonruimte, wordt met 15% vermeerderd, indien:
die woonruimte behoort tot een beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 1, onder g, van de Monumentenwet 1988,
die woonruimte niet bestaat uit of deel uitmaakt van een rijksmonument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet,
die woonruimte is gebouwd voor 1945, en
door de verhuurder noodzakelijkerwijs gelden zijn besteed voor de instandhouding van de monumentale waarde van die woonruimte.
A: Inleiding
Voor monumenten geldt een uitzondering op het woningwaarderingsstelsel van het Besluit huurprijzen woonruimte (Bhw). Algemeen wordt namelijk aangenomen dat de kosten van onderhoud en instandhouding van monumenten hoger zijn dan die van gewone woonruimte. Dit komt onder meer omdat de eigenaar van een dergelijk pand gebonden is aan bepaalde kostenverhogende eisen en richtlijnen. Vandaar dat er afgeweken mag worden van het reguliere woningwaarderingsstelsel.
B: Wetstechnische informatie
Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 8a.
C: Kernproblematiek
C.1: Welke monumenten?
Alleen beschermde stads- en dorpsgezichten als bedoeld in artikel 1 onder g van de Monumentenwet vallen onder de werking van dit artikel. De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Krachtens het overgangsrecht van de Erfgoedwet gaat een aantal onderwerpen uit de Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet, over naar de Omgevingswet. Op grond van artikel 9.1 van de Erfgoedwet blijven de desbetreffende bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing totdat de Omgevingswet in werking treedt. Het gaat onder meer om hoofdstuk IV, de aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten.Op 1 juli 2013 is artikel 8a Bhw gewijzigd (Stb. 2013, 155 en Stb. 2012, 518) en is aangesloten bij het tot op dat moment vigerende beleid van de huurcommissie. Dit bestond eruit dat de huurcommissie in beginsel uitging van de reguliere maximale huurprijsgrens. Wel hield de huurcommissie rekening met de specifieke aspecten van een monumentale woning en/of de ligging binnen beschermd stads- of dorpsgezicht door het toepassen van een toeslag op de maximale huurprijsgrens. Voor woningen, niet zijnde Rijksmonument, gelegen binnen beschermd stads- of dorpsgezicht is deze toeslag sinds 1 juli 2013 in het Besluit vastgelegd doordat de maximale huurprijsgrens vermeerderd wordt met 15 procent. Voorwaarde hiervoor is wel dat door de verhuurder, vanwege het behoren tot een beschermd stads- en dorpsgezicht, ‘noodzakelijkerwijs aan deze woonruimte gelden zijn besteed’. Met andere woorden: wanneer de verhuurder investeringen heeft gedaan voor de instandhouding van de monumentale waarde. De huurcommissie hield hier al rekening mee, maar de bijtelling wordt in het besluit beperkt tot vooroorlogse woningen, derhalve woningen die gebouwd zijn vóór 1945. De verhuurder zal de investeringen wel moeten kunnen aantonen (zie onder C.3).
Met de wijziging van artikel 8a is bewerkstelligd dat niet de huurprijs wordt verhoogd met 15 procent van de maximale huurprijsgrens, dat zou immers betekenen dat de tussen partijen feitelijk geldende/overeengekomen huurprijs wordt aangepast, maar dat de maximale huurprijsgrens wordt verhoogd met 15 procent.
C.2: Extra opslag woningwaardering voor monumenten
Op 1 juli 2011 is het WWS voor zelfstandige woonruimte gewijzigd, in verband met de waardering van de energieprestatie (Stb. 2011, 316). De behandeling daarvan in de Tweede Kamer heeft geleid tot de motie Van Bochove/De Boer (Kamerstukken II 2010/11, 32 302, nr. 24). In deze motie werd bezorgdheid geuit over mogelijke huurprijsdalingen als gevolg van de opname van een waardering voor energieprestatie in het WWS. Monumentale panden scoren doorgaans slecht op energieprestatie, terwijl de mogelijkheden om die te verbeteren vanwege wettelijke regels vaak beperkt zijn. Dat zou een (niet door de verhuurder te voorkomen) daling van de maximale huurprijzen tot gevolg kunnen hebben. De motie is met algemene stemmen aangenomen. Met ingang van 1 juli 2013 is het besluit huurprijzen woonruimte op dit punt definitief aangepast (Stb. 2012, 518)). Rijksmonumenten krijgen in de woningwaardering een extra puntenopslag van 50, waardoor huurprijsdaling van een monument als gevolg van de slechtere energieprestatie kan worden voorkomen. Volgens artikel 1.1. van de Erfgoedwet is een Rijksmonument een monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het Rijksmonumentenregister. Hiermee worden monumenten bedoeld die als zodanig geregistreerd zijn in het Rijksmonumentenregister van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Volgens de Nota van Toelichting bij het ontwerpbesluit compenseert deze extra waardering niet alleen voor een mogelijke verlaging van de maximale huurprijs als gevolg van een slechte energieprestatie, maar wordt daarmee tegelijkertijd een rendabele exploitatie van woonruimten in beschermde monumenten zeker gesteld. Voor onzelfstandige woonruimten is de extra waardering eveneens vastgesteld op 50 punten.
C.3: Beleid huurcommissie
Blijkens het Beleidsboek huurcommissie bij het waarderingsstelsel voor zelfstandige woonruimte van 6 december 2016 is het aan de verhuurder om aan te tonen dat de woonruimte is gelegen binnen een beschermd stads- en dorpsgezicht en/of hier deel van uitmaakt. Er dient te worden aangetoond dat in een recent verleden en noodzakelijkerwijs (1) investeringen zijn gedaan voor instandhouding van de monumentale waarde. De verhuurder dient door middel van facturen aan te tonen dat investeringen (2) zijn gedaan op de beeldbepalende elementen én geen sprake is van noodzakelijke vervanging/ onderhoud of reguliere onderhoudswerkzaamheden.
D: Jurisprudentie uitgebreid
Hof ’s-Hertogenbosch 26 augustus 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BF0454;de Huurcommissie heeft geen rekening gehouden met de monumentenstatus van het gehuurde. Blijkens het kadastrale bericht moet gehuurde worden aangemerkt als beschermd monument als bedoeld in de Monumentenwet. Artikel 8a Bhw schrijft voor dat het woningwaarderingsstelsel in dat geval toepassing mist en redelijkheid van de huurprijs moet worden beoordeeld met inachtneming van de door de verhuurder voor de instandhouding van de monumentale waarde gemaakte kosten. De huurcommissie heeft hiervoor landelijk beleid ontwikkeld. Het hof sluit zich aan bij dit beleid. Voor het bepalen van de uiteindelijke maximale huurprijsgrens wordt de bij het puntenaantal behorende huurprijs verhoogd met een vaste toeslag van 30 procent.
Rb. Noord Nederland 15 november 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:5150;toetsing aanvangshuurprijs. Kan de verhuurder aanspraak maken op een toeslag van 15 procent op de huurprijs? Vraag is of de verhuurder voldaan heeft aan de norm dat hij aan de woonruimte noodzakelijkerwijs gelden heeft besteed voor de instandhouding van de monumentale waarde van die woonruimte. De kanontrechter antwoordt bevestigend. Er hebben aantoonbaar substantiële investeringen plaatsgehad voor het in stand houden van de 'beeldbepalende elementen', althans de monumentale waarde van het pand. De 15 procent bijtelling geeft blijk van een forfaitair systeem, zodat niet vereist is dat aan de hand van concrete berekeningen moet worden bewezen dat dit percentage ook feitelijk aan kosten voor dit doel is gemaakt. Deze eis blijkt ook niet uit de wetsgeschiedenis van bedoelde bepaling. Een redelijke uitleg van bedoelde bepaling maakt dat er daadwerkelijk gemaakte kosten van enige omvang moeten zijn om deze verhoging te rechtvaardigen.
Rb. Noord Nederland 20 augustus 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:6875;vraag of het pand behoort tot een beschermd stadsgezicht. Volgens verhuurder is de gehele binnenstad van Groningen aangewezen als beschermd stadsgezicht. Uit een advies van de Commissie voor de Welstandszorg voor de gemeente Groningen in een andere kwestie heeft de commissie ten aanzien van dit pand aangekruist ‘beschermd stadsgezicht’. De kantonrechter acht dit voldoende omdat: ‘Niet valt in te zien waarom de Commissie voor de Welstandszorg van de gemeente Groningen op haar adviesaanvraag aan zou kruisen dat het hier een beschermd stadsgezicht betreft als dat bezijden de waarheid zou zijn’.
Rb. Den Haag 19 februari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:1946;toetsing aanvan huurprijs volgens verhuurder ten onrechte geen toepassing van de toeslag van 15 procent vanwege de ligging van het gehuurde in beschermd stads- of dorpsgezicht. Niet gesteld of gebleken is dat aan de voorwaarden van artikel 8a Bhw is voldaan, met name heeft verhuurder zich niet uitgelaten over door hem voor de instandhouding van de monumentale waarde van die woonruimte bestede gelden. Derhalve ziet de kantonrechter geen aanleiding voor het toekennen van een toeslag van 15 procent als bedoeld in artikel 8a Bhw.
Rb. Oost-Nederland 11 januari 2013, ECLI:NL:RBONE:2013:BZ0855;het pand van verhuurder is aangewezen als ‘stadsbeeldobject’ en voor goedkeuring aan de minister voorgelegd. Het wachten is op de handtekening van de minister. Verhuurder moet zich bij het uitvoeren van onderhoud aan specifieke voorschriften houden, die extra kosten met zich meebrengen. Deze kosten zijn ook daadwerkelijk door haar gemaakt. Verhuurder wil dan ook aanspraak kunnen maken op een toeslag van 15 procent op de huurprijs. Volgens de kantonrechter bestaat voor het vooruitlopen op de toekenning van de status van beschermd stadsgezicht noch in de wetsgeschiedenis noch in de jurisprudentie een rechtsgrond. Toeslag niet gerechtvaardigd, zolang er geen sprake is van een van rijkswege aangewezen beschermd stadsgezicht. Het is ook niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om vast te houden aan het woningwaarderingsstelsel. Uit de stukken met betrekking tot de kosten van uitgevoerd onderhoud, kan niet worden opgemaakt dat verhuurder hiervoor structureel en aanmerkelijk meer kosten heeft moeten maken dan de gebruikelijke kosten van onderhoud.
Rb. Amsterdam 14 juni 2012, AWB 09/2383, ECLI:NL:RBAMS:2012:BX4403;op basis van artikel 5 van de Huisvestingswet (de aanwijzingsbevoegdheid) hebben B&W van de gemeente Amsterdam aan eisers een last onder dwangsom opgelegd inhoudende dat eisers hun woning moet voordragen aan een kandidaat-huurder, omdat de woning op basis van de huurprijs vergunningplichtig is. Eisers zijn het niet eens met de door de huurcommissie berekende huurprijs waarbij de huurcommissie op basis van het monumentenbeleid 30 procent opslag op de woningwaardering heeft toegepast. Volgens eisers dient de berekening van de huurprijs plaats te vinden op basis van artikel 8a Bhw, te weten met inachtneming van de Amsterdamse methode waardoor de huurprijs hoger uitkomt en de woning niet vergunningplichtig is. De rechtbank oordeelt dat de minister weliswaar als beleid de 30 procent opslag tot uitgangspunt heeft genomen, maar dat hiertoe eerst het Bhw zal moeten worden gewijzigd hetgeen nog niet gebeurd is. Na berekening door een deskundige komt de rechtbank tot het oordeel dat de huurprijs van de woning hoger uitvalt waardoor deze niet vergunningplichtig is.
Rb. Amsterdam 16 mei 2012, AWB 11/5989, ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3703;de door eiser berekende punten op basis van de ligging van de woning in een beschermd stads- of dorpsgezicht rechtvaardigt geen toeslag van 15%, omdat eiser niet heeft kunnen aantonen dat voor de woning een investering is gedaan voor de instandhouding van de monumentale waarde.
Ktr. Utrecht 2 maart 2011, zaaknummer 712933 (niet gepubliceerd) (Stadsherstel Amersfoort II b.v./Lubach);de Huurcommissie heeft op verzoek van de huurder huurverlaging toegekend, omdat de huurprijs in verhouding tot de punten te hoog zou zijn. Het gebouw, waar de woning deel van uitmaakt, is aangemerkt als beschermd stadsgezicht als bedoeld in artikel 1 sub g Monumentenwet 1988. Tevens is het gebouw aangemerkt als gemeentelijk monument. Volgens verhuurder heeft zij kosten gemaakt voor de instandhouding van de monumentale waarde van het pand. Hiertoe heeft zij facturen overgelegd. Verhuurder meent dat de opslag van 15 procent moet worden toegekend. De kantonrechter sluit zich aan bij het monumentenbeleid van de Huurcommissie. Uit de overgelegde facturen blijkt echter onvoldoende dat de verhuurder extra kosten heeft gemaakt voor de instandhouding van beeldbepalende elementen, althans dat het gaat om onderhoudskosten die noemenswaardig afwijken van onderhoudskosten van soortgelijke woonruimte niet in beschermd stadsgezicht gelegen. Gevelbepleistering betreft geen beeldbepalend element. Verhuurder heeft onvoldoende onderbouwd dat aantoonbaar extra kosten zijn gemaakt voor instandhouding beeldbepalende elementen. Geen toepassing 15 procent toeslag.
Ktr. Amsterdam 10 mei 2010, WR 2010, 96, ECLI:NL:RBAMS:2010:BN8189 (Stichting Claes Claesz Hofje/De Vaal);huurder verzoekt om huurverlaging omdat zijn woning weliswaar binnen een beschermd stadsgezicht ligt, maar niet als rijksmonument is aangewezen. Evenmin is volgens huurder voldaan aan de voorwaarde dat door de verhuurder investeringen voor de instandhouding zijn gedaan. Volgens de kantonrechter kan de opslag van 30 procent ook berekend worden voor woningen die niet als rijksmonument zijn aangewezen, maar die liggen in een monumentencomplex, dat als geheel al jaren als monument wordt behandeld. Voor de toepassing van de huurprijzenregeling van artikel 8a Bhw worden deze woningen aangemerkt als deel uitmakend van een monument. Een en ander hangt wel af van de omstandigheden van het geval, zoals gemeenschappelijke bouwvoorschriften en -kostenposten die gerelateerd zijn aan het in stand houden van het monumentale karakter van het complex.
Ktr. Amsterdam 2 december 2004, WR 2005, 57, ECLI:NL:RBAMS:2004:AT7243 (Van den Berg/Silvertant);verhuurder stelt dat de Huurcommissie ten onrechte de Utrechtse methode heeft gehanteerd die tot een lagere huurprijs leidt. Een verantwoorde exploitatie is bij deze huurprijs volgens verhuurder niet mogelijk. Huurder meent dat de Utrechtse methode moet worden toegepast omdat de Amsterdamse in strijd met de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid is. Buiten Amsterdam zijn nooit klachten geuit dat op basis van de Utrechtse methode onderhoud onmogelijk is. De kantonrechter meent dat er onvoldoende grond bestaat voor de Amsterdamse kantonrechter om het al sinds 1989 geldende beleid te wijzigen en tot het Utrechtse model over te gaan. De rechtszekerheid brengt met zich mee dat het beleid, dat sinds 1989 wordt toegepast, alleen wordt gewijzigd bij zwaarwegende gronden, zoals een aanwijzing van de wetgever. Dat de landelijke Huurcommissie de Amsterdamse methode niet graag toepast, is onvoldoende relevant. Verhuurder krijgt wel gelegenheid om te onderbouwen waarom een gezonde exploitatie bij een lagere huurprijs niet mogelijk is.
E: Jurisprudentie nieuw
Meest recente jurisprudentie over Besluit huurprijzen woonruimte artikel 8a.
F: Literatuurverwijzing
- Hielkema, H.M., H.E.M. Vrolijk en E.E. de Wijkerslooth-Vinke, Groene Serie Huurrecht, Commentaar op artikel 8a Bhw, aantekening 9, Deventer: Kluwer.
- Huurcommissie, Beleidsboek behorende bij het waarderingsstelsel voor zelfstandige woonruimte, oktober 2016, www.huurcommissie.nl/fileadmin/afbeeldingen/Downloads/Handleidingen/Beleidsboek_zelfstandige_woonruimte__1_oktober_2016__v.1.3_20161206_.pdf.
- Jaarverslag huurcommissie 2013, http://www.huurcommissie.nl/uploads/media/Jaarverslag2013.pdf.
- Sanden, P.G.A. van der en J.M.G.A. Sengers, Huurrecht woonruimte, Den Haag: Sdu Uitgevers 2015.
- Six-Hummel, J.K., ‘Wijziging huurprijzen monumentwoningen per 1 juli’, WR 2013/97.