Naar de inhoud

Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 3 art. 166 (Relatierecht) en (Vermogensrecht)


Commentaar is bijgewerkt tot 25-10-2016 door mr. I.W. van Osch

Artikel 166 Tekst van de hele regeling

1.

Gemeenschap is aanwezig, wanneer een of meer goederen toebehoren aan twee of meer deelgenoten gezamenlijk.

2.

De aandelen van de deelgenoten zijn gelijk, tenzij uit hun rechtsverhouding anders voortvloeit.

3.

Op de rechtsbetrekkingen tussen de deelgenoten is artikel 2 van Boek 6 van overeenkomstige toepassing.

A: Inleiding

In dit artikel wordt gesproken over gemeenschappen. Er is sprake van een gemeenschap wanneer een of meer goederen toebehoren aan twee of meer personen (de deelgenoten) gezamenlijk. Het woordgebruik mede-eigendom is in dit kader niet altijd juist, omdat ook niet-stoffelijke onlichamelijke objecten kunnen toebehoren aan meer dan een persoon. In dit artikel wordt derhalve gesproken over gemeenschap. In de literatuur wordt een onderscheid gemaakt tussen de gebonden gemeenschap en vrije/eenvoudige gemeenschap. Artikel 166 betreft de vrije/eenvoudige gemeenschap. De band die tussen de deelgenoten bestaat, is uitsluitend het gevolg van medegerechtigheid. De huwelijksgemeenschap, de gemeenschap van een geregistreerd partnerschap, de nalatenschap, de maatschap, de vennootschap, de rederij, zolang zij niet ontbonden zijn, en de gemeenschap van een in appartementrechten gesplitst gebouw zolang de splitsing niet is opgeheven, zijn gemeenschappen van een algemeenheid van goederen (zie ook artikel 3:189 BW, onder C, en Asser/Perrick, 3-V* (2011), nr. 1 en 2). Voor deze zogenoemde gebonden gemeenschappen zijn echter in de wet andere specifieke regels opgenomen. Zie voor de huwelijksgemeenschap artikel 1:93 BW e.v., de nalatenschap artikel 4:6 BW e.v., de maatschap artikel 7A: 1655 BW e.v., vennootschap artikel 2:64 BW e.v., rederij artikel 8:160 BW e.v. en appartementsrechten artikel 5:146 BW e.v.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 166.

C: Kernproblematiek

C.1: Definitie gemeenschap

Het eerste lid bepaalt dat sprake is van een gemeenschap wanneer een of meer goederen toebehoren aan twee of meer deelgenoten gezamenlijk. De gemeenschap is een rechtsvorm die zich niet alleen bij zaken, maar ook bij andere vermogensbestanddelen kan voordoen. Derhalve wordt gesproken over goederen (zie artikel 3:1 BW). Met ‘toebehoren’ wordt bedoeld: een goed verkregen hebben onder algemene of bijzondere titel bijvoorbeeld door erfopvolging, door overdracht of vestiging, door occupatie, door vinderschap of door natrekking. De betaling van een goed is daarbij overigens niet doorslaggevend (Rb. Zwolle 31 januari 2007, ECLI:NL:RBZLY:2007:BA5076.

In onder andere de volgende situaties is in de jurisprudentie geoordeeld dat sprake is van een gemeenschap:

  • een bijzondere notariële kwaliteitsrekening (Hoge Raad 12 januari 2001, NJ 2002/371 m.nt. Snijders, «JOR» 2001/50, m.nt. Kortmann en Steneker, ECLI:NL:HR:2001:AA9441);
  • gezamenlijke auteursrecht op een werk (Hof ’s-Hertogenbosch 27 december 1994, NJ 1995, 623, m.nt. Verkade, Kort Geding 19 april 1994, IER 1995, 4, 27, ECLI:NL:GHSHE:1994:AD2278);
  • een tezamen gevonden hond (Rb. Arnhem 8 december 2003, ECLI:NL:RBARN:2003:AO0073);
  • verstrekking van zekerheden aan internationale syndicaten (HR 17 juni 1994, NJ 1995/367, m.nt. HJS, ECLI:NL:HR:1994:ZC1401);
  • een Romeinse helm gevonden bij baggerwerkzaamheden (Hof Amsterdam 3 maart 2005, NJF 2005, 226, ECLI:NL:GHAMS:2005:AT8332);
  • onder omstandigheden bij ongehuwde samenlevers de bestaande spaarrekening en betaalrekening op de naam van een der partijen; Extra aandacht behoeft de situatie ten aanzien van ongehuwde samenlevers. Het uitgangspunt bij samenlevers blijft – ongeacht of al dan niet sprake is van een samenlevingscontract – dat geen sprake is van een algehele gemeenschap van goederen (Hof ’s-Gravenhage, 28 mei 2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:AK3777). Ondanks het feit dat een zaak op naam van een van beide samenlevers staat, kan de zaak toch verdeeld worden alsof een gemeenschap bestaat. (Zie voor een andersluidend oordeel Hoge Raad 19 oktober 2012, RvdW 2012/1324, ECLI:NL:HR:2012:BX5636). Daarbij heeft het Hof Amsterdam (Hof Amsterdam 18 december 2003, EB, Tijdschrift voor scheidingsrecht 2004/55, ECLI:NL:GHAM:2003:AR5527) het volgende in aanmerking genomen:
  • –beiden hebben geïnvesteerd, hun krachten gegeven en de vruchten genoten;
  • de zaak staat op naam van een deelgenoot, maar er is geen aanwijzing dat dit is gebeurd zonder verrekeningsbedoeling.

C.2: De aandelen van de deelgenoten

Ieder der deelgenoten heeft in beginsel een gelijk aandeel in de gemeenschap. Het is niet relevant hoeveel een ieder heeft bijgedragen in het verkrijgen van een goed, tenzij op basis daarvan de rechtsverhouding in de aandelen tussen de deelgenoten is vastgesteld. Uit de rechtsverhouding tussen deelgenoten kan derhalve voortvloeien dat hun aandeel niet gelijk is. De rechtsverhouding kan blijken uit een rechtshandeling of uit een bijzondere wetsbepaling, bijvoorbeeld de uiterste wilsbeschikking (artikel 4:11 lid 3 BW) (Snijders (2007), nr. 215 en Hijma-Olthof (2008), nr. 196). Ongelijkheid in de financiering van de gemeenschap brengt niet met zich dat uit de rechtsverhouding tussen de deelgenoten anders voortvloeit (Hoge Raad 21 april 2006, RvdW 2006, 416, NJ 2007/395, ECLI:NL:HR:2006:AU8938). Als het aandeel in de gemeenschap gelijk is en één der deelgenoten heeft meer bijgedragen in de verkrijgingskosten, dan heeft deze deelgenoot een vorderingsrecht op de ander (Hof ’s-Gravenhage, 24 april 2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1544). Bij samenlevers kan de bepaling van de grootte van het aandeel tussen deelgenoten wel anders zijn en kan afhangen van de verdeling van de kosten van de huishouding, de onderlinge taakverdeling en het affectieve karakter van de relatie (Schrama (2000)).

Afwijken van een verdeling naar de rechtsverhouding – vaak bij helfte – is mogelijk door middel van bijvoorbeeld huwelijksvoorwaarden, (echtscheidings)convenant, of een vaststellingsovereenkomst.

C.3: Het rechtskarakter en overdracht van een aandeel

In de literatuur wordt – zoals hiervoor reeds aangegeven – een onderscheid gemaakt in de vrije en de gebonden gemeenschap. Men heeft naar een onderscheid tussen beide vormen gezocht om aan de hand daarvan vast te stellen of de deelgenoten vrij zijn aandelen in de gemeenschap over te dragen of te bezwaren. Of een deelgenoot daartoe bevoegd is, hangt af van de tussen de deelgenoten bestaande rechtsverhouding. De rechtsverhouding tussen de deelgenoten bepalen welke rechtsgevolgen aan de gemeenschap verbonden zijn en welke rechtshandelingen een deelgenoot kan verrichten (Van Mourik (2002), nr. 29.1, 52). Zo was het Hof Arnhem-Leeuwarden van oordeel dat het vennootschapsvermogen van een CV een gebonden gemeenschap was, als gevolg waarvan onder meer geen schadevergoeding van de (in)direct bestuurder van de beherend vennoot kon worden gevorderd (Hof Arnhem-Leeuwarden 1 april 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2717).

Voor de levering van een aandeel in een goed gelden de eisen van artikel 3:83 BW e.v. Indien een aandeel in de gehele gemeenschap wordt geleverd, zullen de aandelen in de afzonderlijke goederen van de gemeenschap moeten worden geleverd. Een levering van de algemeenheid van goederen bijvoorbeeld de huwelijksgemeenschap van goederen, is als zodanig niet mogelijk.

C.4: Redelijkheid en billijkheid

Volgens lid 3 dienen deelgenoten zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2 BW, artikel 6:12 BW, artikel 6:216 BW en artikel 6:248 BW). De reden voor opname van de redelijkheid en billijkheid in artikel 166 is gelegen in het feit dat de rechtsbetrekking tussen deelgenoten ook kan ontstaan uit een niet door henzelf verrichte rechtshandeling. Bijvoorbeeld uit de wet, uiterste wilsbeschikking of een rechterlijke uitspraak. Een beroep op de redelijkheid en billijkheid kan in dit kader meebrengen dat een andere verdeling dan die bij helfte kan ontstaan (Hof Amsterdam 16 februari 2006, ECLI:NL:GHAMS:2006:AX0556).

D: Jurisprudentie uitgebreid

HR 26 januari 1996, NJ 1996/366, ECLI:NL:HR:1996:AD3620 (Barendregt/Barendregt);

de eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen met zich brengen dat de ene deelgenoot aan de andere een gebruiksvergoeding voldoet voor het gebruik en beheer van een gemeenschappelijk goed.

HR 15 april 1994, NJ 1994/628, ECLI:NL:HR:1994:ZC1340 (Fakkert/Fakkert);

de eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen met zich brengen dat bij scheiding en deling van vennootschappelijk vermogen een renterekening over ieders kapitaalinbreng dient plaats te vinden.

Hof Amsterdam 23 augustus 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:BB8802;

in casu deed zich de vraag voor of ten aanzien van de zolder een gemeenschap ontstond. Deze vraag werd ontkennend beantwoord, omdat door horizontale natrekking de zolder eigendom was geworden van de eigenaar van een van de panden.

Rb. Rotterdam 28 november 2007, ECLI:NL:RBROT:2007:BC0233;

de tenaamstelling van een gezamenlijke rekening kan beslissend zijn voor de vraag of er sprake is van een gemeenschap. In casu was geen sprake van een gemeenschap omdat de rekening op één naam staat, ondanks het feit dat er twee pasjes (met dezelfde pincode) waren uitgegeven.

Rb. Arnhem (vzr.) 16 mei 2007, «JOR» 2007/281, ECLI:NL:RBARN:2007:BA6834;

de voorzieningenrechter oordeelde dat een in depot gestorte executieopbrengst niet een gemeenschap is (en dus in de failliete boedel valt), omdat het nog volstrekt onduidelijk is wie (en voor welk bedrag) recht heeft op de opbrengst.

Rb. Arnhem (vzr) 13 januari 2005, ECLI:NL:RBARN:2005:AS8524;

op grond van de redelijkheid en billijkheid kan van de ex-echtgenoot worden verlangd dat zij meewerkt aan de verkoop van de (ex-echtelijke) woning.

Rb. ’s-Hertogenbosch 23 september 1993, KG 1993/408, ECLI:NL:RBSHE:1993:AH4349;

de ene echtgenoot zou voor de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand (in casu 8 maart 1993) geld hebben weggesluisd. Over de periode van vóór de inschrijving (8 maart 1993) gelden niet de regels van artikel 3:166 e.v., omdat het huwelijk nog niet ontbonden was (artikel 3:189 BW). Wel acht de rechtbank de toepassing van de redelijkheid en billijkheid mogelijk op de periode van voor de inschrijving. In casu heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij artikel 1:164 BW.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 3 artikel 166.

F: Literatuurverwijzing

  • Asser-Perrick 2011, 3-V*, Gemeenschap, Deventer: Kluwer 2011.
  • Mourik, M.J.A. van, Gemeenschap, Deventer: Kluwer 2006.
  • Mourik, M.J.A. van, Huwelijksvermogensrecht, Deventer: Kluwer 2002.
  • Olthof, M.M. en Jac. Hijma, Compendium van het Nederlands vermogensrecht, Deventer: Kluwer 2008.
  • Schrama, W.M., Vermogensrecht voor ongehuwde samenlevers, Deventer: Kluwer 2000.
  • Snijders, H.J. en E.B. Rank-Berenschot, Goederenrecht, Deventer: Kluwer 2012.
  • Wammes, H., De gemeenschap naar komend recht, Deventer: Kluwer 1988.