Handelingen dienende tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijk goed, en in het algemeen handelingen die geen uitstel kunnen lijden, kunnen door ieder der deelgenoten zo nodig zelfstandig worden verricht. Ieder van hen is bevoegd ten behoeve van de gemeenschap verjaring te stuiten.
Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 3 art. 170 (Relatierecht) en (Vermogensrecht)
Commentaar is bijgewerkt tot 13-11-2016 door mr. I.W. van Osch
Artikel 170 Tekst van de hele regeling
Voor het overige geschiedt het beheer door de deelgenoten tezamen, tenzij een regeling anders bepaalt. Onder beheer zijn begrepen alle handelingen die voor de normale exploitatie van het goed dienstig kunnen zijn, alsook het aannemen van aan de gemeenschap verschuldigde prestaties.
Tot andere handelingen betreffende een gemeenschappelijk goed dan in de vorige leden vermeld, zijn uitsluitend de deelgenoten tezamen bevoegd.
A: Inleiding
Het beheer van de gemeenschap geschiedt in beginsel door alle deelgenoten gezamenlijk. Het beheren en beschikken van een goed wordt tezamen het ‘besturen’ genoemd. Elk deelgenoot kan echter zelfstandig beheershandelingen uitvoeren, indien de beheershandeling geen uitstel kan lijden (MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 587).
B: Wetstechnische informatie
Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 170.
C: Kernproblematiek
C.1: Zo nodig zelfstandige beheersdaden (lid 1)
Het woord ‘zo nodig’ duidt aan dat alleen in urgente gevallen zelfstandige beheershandelingen mogen worden uitgevoerd.
De beheershandelingen die deelgenoten zo nodig zelfstandig mogen verrichten, zijn:
- handelingen dienende tot gewoon onderhoud;
- handelingen tot behoud van een gemeenschappelijk goed;
- in het algemeen handelingen die geen uitstel kunnen lijden;
- het stuiten van verjaring
Of een handeling onder lid 1 valt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Toch is het raadzaam de overige deelgenoten te raadplegen alvorens tot actie over te gaan. Het innen van prestaties als vorderingen bijvoorbeeld is volgens Van Mourik geen beheershandeling, zoals in lid 1 bedoeld (Van Mourik (2006), nr. 21).
De bevoegdheden van lid 1 kunnen niet opzij worden gezet door een beheersregeling zoals in artikel 3:168 BW (MvA II Inv., Parl. Gesch. Boek 3, p. 588).
C.2: Alle handelingen ten behoeve van de normale exploitatie (lid 2)
De hoofdregel staat in lid 2 en zegt dat het beheren van de gemeenschap door de deelgenoten tezamen geschiedt, tenzij een regeling anders bepaalt. Onder beheer zijn in ieder geval begrepen: de normale exploitatiehandelingen en het aannemen van aan de gemeenschap verschuldigde prestaties. Ook feitelijke handelingen kunnen onder het beheer vallen, zoals het verrichten van onderhoud aan een gemeenschappelijke zaak (Asser/Perrick, 3-V*, 2011, nr. 19) of het afleggen van een verrekeningsverklaring bij een gemeenschappelijke vordering met een schuld van een van de deelgenoten aan de schuldenaar (Asser/Perrick, 4*, 2007, nr. 78). Indien het beheer door een van de deelgenoten niet zorgvuldig geschiedt, kan dat leiden tot aansprakelijkheid (Hof ’s-Hertogenbosch, 31 januari 2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:AW2564). Zie bijvoorbeeld ook de twee uitspraken van Rechtbank Gelderland op 5 februari 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:1938 en ECLI:NL:RBGEL:2014:1939.
Met de zinsnede ‘dienstig kunnen zijn’ wordt een derdenbescherming beoogd. Een derde die handelt met de deelgenoot mag er redelijkerwijs vanuit gaan dat de handeling binnen de beheersgrenzen geschiedt (MvA II Inv., Parl. Gesch. Boek 3, p. 588; Schoordijk (1983), p.62, (met een voorbeeld) en Asser/Kortmann, 2-I, 2004, nrs. 8 en 17. Afwijking van deze derdenbeschermingsregel kan op basis van lid 1 of een beheersregeling.
Het aannemen van aan de gemeenschap verschuldigde prestaties (het buiten rechte nakoming eisen) dient in beginsel door alle deelgenoten gezamenlijk te worden aangenomen, ongeacht of alle deelgenoten contractspartij zijn. De ratio hiervan is bescherming van deelgenoten tegen het risico dat het geïnde niet aan hen wordt afgedragen (MvA Inv., Parl. Gesch. Boek 3, p. 589). Onder het aannemen van prestatie wordt onder andere begrepen de gebruiksvergoeding ter zake van een gemeenschappelijk goed (Van Schaik, NTBR 1998/7, p. 213) of het aannemen van een uitkering uit levensverzekering die behoorde tot een door echtscheiding ontbonden huwelijksgemeenschap (Hoge Raad 18 maart 1994, NJ 1995/410, m.nt. WMK, ECLI:NL:HR:1994:ZC1303 (Van Tholen-Kemna/Nationale Nederlanden)).
C.3: Vertegenwoordiging
Bij het ontbreken van een beheersregeling zal een deelgenoot de handelingen als bedoeld in lid 2 slechts geldig kunnen verrichten als hij daartoe door de overige deelgenoten is gevolmachtigd, lasthebber is of als hij handelt als zaakwaarnemer. Ten aanzien van het procederen geldt de hoofdregel geformuleerd in artikel 3:171 BW, namelijk ieder der deelgenoten is bevoegd om namens en ten behoeve van de gemeenschap te procederen. In bijzondere gevallen kan het procederen door één deelgenoot zonder toestemming van de andere deelgenoot, leiden tot niet-ontvankelijkheid van de gemeenschap (Hoge Raad 8 september 2000, NJ 2000/604, «JOR» 2001/19, ECLI:NL:HR:2000:AA7044 ). Handelt de deelgenoot in naam van de deelgenoten, maar zonder volmacht of buiten de grenzen van de volmacht dan kunnen de andere deelgenoten gebonden raken ex artikel 3:61 lid 2 BW of artikel 3:69 BW. Indien de deelgenoot louter op eigen naam handelt, bindt hij alleen zich zelf.
C.4: Stuiting van de verjaring
Iedere deelgenoot is bevoegd ten behoeve van de gemeenschap de verjaring te stuiten. De ratio daarvan is dat stuiting slechts ten voordele van de overige deelgenoten kan strekken en het niet het beleid van degene die met beheer is belast, zal kunnen doorkruisen (Asser/Perrick, 3-V (2011), nr. 20).
C.5: Andere handelingen betreffende een gemeenschappelijk goed (lid 3)
Volgens dit lid kunnen de andere handelingen betreffende de gemeenschap – waaronder te verstaan het vervreemden en bezwaren van een gemeenschappelijk goed – alleen gezamenlijk worden uitgeoefend. Deelgenoten kunnen niet van lid 3 afwijken.
D: Jurisprudentie uitgebreid
Rb. Amsterdam 25 juli 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BX4206 ;artikel 3:170 BW moet zo worden uitgelegd dat voor het zelfstandig mogen treffen van maatregelen door een deelgenoot ten aanzien van de fundering van een gemeenschappelijke bouwmuur, vereist is dat een reëel en acuut gevaar moet bestaan dat zonder die maatregelen de met de mandelige muur en fundering verbonden huizen, óf één ervan, ernstige schade zullen ondervinden of verloren zullen gaan, en zulks op zo korte termijn dat niet kan worden gewacht op de uitkomst van behoorlijk overleg tussen de mede-eigenaars en, bij gebreke van overeenstemming, op de beslissing op een verzoek aan de kantonrechter (op de voet van artikel 3:168 lid 2 BW). Zie ook Hof Amsterdam 13 maart 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV9302 , in gelijkluidende zin.
Hof ’s-Hertogenbosch 31 januari 2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:AW2564;in casu is een deelgenoot aansprakelijk gesteld op grond van het onzorgvuldig beheren van de gemeenschap. Een deelgenoot had namelijk geld van de gemeenschap gestolen.
E: Jurisprudentie nieuw
Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 3 artikel 170.
F: Literatuurverwijzing
- Asser-Kortmann, 2-I, Vertegenwoordiging en rechtspersoon, de vertegenwoordiging, Deventer: Kluwer 2004.
- Asser-Perrick, 3-V, Gemeenschap, Deventer: Kluwer 2011.
- Mourik, M.J.A. van, Gemeenschap, Deventer: Kluwer 2006.
- Reehuis, W. en E.E. Slob, Invoering Boeken 3, 5 en 6: Boek 3, Vermogensrecht in het algemeen, Deventer: Kluwer 1990
- Schaick, A.C. van, ‘De gemeenschap en haar problemen’, NTBR 1998, p. 213.
- Schoordijk, H.C.F, Mede-eigendom,gemeenschap, rechtspersoonlijkheid, Zwolle: Tjeenk Willink 1983.
- Zeben, C.J. van, J.W. Du Pon en M.M. Olthof, Parlementaire Geschiedenis van het nieuwe burgerlijk wetboek. Boek 3. Vermogensrecht in het algemeen, Deventer: Kluwer 1981.