Voor het geval dat deelgenoten of zij wier medewerking vereist is, niet medewerken tot een verdeling nadat deze bij rechterlijke uitspraak is bevolen, benoemt de rechter die in eerste aanleg van de vordering tot verdeling heeft kennis genomen, indien deze benoeming niet reeds bij die uitspraak heeft plaatsgehad, op verzoek van de meest gerede partij een onzijdig persoon die hen bij de verdeling vertegenwoordigt en daarbij hun belangen naar eigen beste inzicht behartigt. Hebben degenen die niet medewerken tegenstrijdige belangen, dan wordt voor ieder van hen een onzijdig persoon benoemd.
Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 3 art. 181 (Relatierecht) en (Vermogensrecht)
Commentaar is bijgewerkt tot 13-11-2016 door mr. I.W. van Osch
Artikel 181 Tekst van de hele regeling
Een onzijdig persoon is verplicht hetgeen aan de door hem vertegenwoordigde persoon ingevolge de verdeling toekomt, voor deze in ontvangst te nemen en daarover tot de afgifte aan de rechthebbende op de voet van artikel 410 van Boek 1 het bewind te voeren.
De beloning die de onzijdige persoon ten laste van de rechthebbende toekomt, wordt op zijn verzoek vastgesteld door de rechter die hem benoemde.
A: Inleiding
Wat betreft wetsgeschiedenis en jurisprudentie tot heden bijgewerkt.
B: Wetstechnische informatie
Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 181.
C: Kernproblematiek
C.1: Inleiding
De rechter kan een onzijdig persoon, een vertegenwoordiger, aanwijzen voor het geval iemand die jegens een ander is gehouden een rechtshandeling te verrichten maar daartoe niet overgaat (MvA, Parl. Gesch. Boek 3, p. 610).
Dit artikel is een uitwerking voor een bepaald geval van artikel 3:300 lid 1 BW. De benoeming van een onzijdig persoon ontneemt de bevoegdheid om de rechtshandeling alsnog te verrichten van degene die de benoeming aangaat, niet.
Als de verdeling met medewerking van een onzijdig persoon tot stand komt, dient de verdeling voor haar geldigheid bij notariële akte te geschieden (artikel 3:183 lid 2 BW).
C.2: Niet meewerken tot een verdeling
Niet van belang is wat de reden of oorzaak van de weigering is. Ook als sprake is van overmacht kan benoeming van een onzijdig persoon plaatsvinden (MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 610). Het woord ‘tot’ impliceert dat het gaat om medewerking zowel aan werkzaamheden die aan de verdeling voorafgaan (zie Van der Ploeg en Van Veen) als aan de verdeling zelf.
Bij tegenstrijdige belangen van de deelgenoten kan de rechter meerdere onzijdige personen benoemen.
C.3: De onzijdige persoon
De onzijdige persoon treedt op als vertegenwoordiger en behartigt de belangen van de deelgenoten naar beste inzicht. Deze vorm van vertegenwoordiging wordt wel aangeduid als dwangvertegenwoordiging. De handelingen van de onzijdige persoon worden aan de weigerachtige persoon toegerekend.
Schoordijk meent dat het gegeven dat de onzijdige persoon naar beste eigen inzicht dient te handelen, met zich brengt dat de onzijdige persoon met de vertegenwoordigde overlegt. Om aansprakelijkheid te voorkomen, zou de onzijdige persoon zich bij tegenstrijdige inzichten op de voet van artikel 3:185 BW tot de rechter kunnen wenden. Indien de onzijdige persoon niet naar beste inzicht handelt, kan dat leiden tot aansprakelijkheid jegens de vertegenwoordigde ex artikel 6:162 BW.
De onzijdige persoon is slechts bevoegd tot het verrichten van handelingen die met de verdeling te maken hebben. Daaronder vallen handelingen die aan de verdeling voorafgaan en handelingen die betrekking hebben op de verdeling zelf.
Zolang de onzijdige persoon namens de vertegenwoordigde handelt, heeft de vertegenwoordigde zijn medezeggenschap verloren. Echter, door alsnog aan de verdeling deel te nemen, schuift de vertegenwoordigde de onzijdige persoon terzijde (MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 610-611). Of de onzijdige persoon op ieder moment terzijde geschoven kan worden, hangt af van de aanvankelijke reden voor diens benoeming. De onzijdige persoon kan zijn hoedanigheid als onzijdige persoon niet eenzijdig ongedaan maken door bij de verdeling een andere rol aan te nemen (Rb. Arnhem 24 januari 2007, ECLI:NL:RBARN:2007:AZ8243 ).
C.4: Bewind
De onzijdige persoon dient het toegedeelde in ontvangst te nemen en af te geven aan de vertegenwoordigde. Indien de vertegenwoordigde niet in staat of bereid is om het toegedeelde in ontvangst te nemen, dan dient de onzijdige persoon daarover het bewind te voeren tot het moment van afgifte. De onderlinge verhouding tussen de onzijdige persoon en de vertegenwoordigde wordt vanaf dat moment bepaald door de bewindsbepalingen van Boek 1 BW. Dit bewind vertoont de meeste gelijkenis met de afwezigenbewind van artikel 1:410 BW.
C.5: Beloning
De onzijdig persoon heeft recht op beloning voor zijn werkzaamheden bij de verdeling. De onzijdig persoon dient daartoe bij de rechter een verzoekschrift in te dienen (MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 610). De rechter stelt de vervolgens de beloning vast.
De beloning komt ten laste van de vertegenwoordigde. De onzijdige persoon mag de beloning afhouden van hetgeen hij aan de vertegenwoordigde moet afgeven als het om geld gaat. Bij afgifte van zaken kan de onzijdige persoon een retentierecht uitoefenen. De onzijdige persoon kan zijn beloning niet bij voorrang verhalen op hetgeen aan de vertegenwoordigde is toegedeeld (MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 610).
D: Jurisprudentie uitgebreid
Bij dit artikel is nog geen belangrijke jurisprudentie aanwezig.
E: Jurisprudentie nieuw
Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 3 artikel 181.
F: Literatuurverwijzing
- Slagter, W.J., M. van Olffen, J.W. Zwemmer, T.J. van der Ploeg en W.J.M. van Veen, Personenassociaties, losbladig (maatschap, v.o.f., c.v.), V, 14.5.1.
- Schoordijk, Mede-eigendom, gemeenschap, rechtspersoonlijkheid, een studie naar aanleiding van de gemeenschapstitel -3.7- van het nieuw B.W., Zwolle 1983.
- Zeben, C.J. van, J.W. Du Pon en M.M. Olthof, Parlementaire Geschiedenis van het nieuwe burgerlijk wetboek. Boek 3. Vermogensrecht in het algemeen, Deventer: Kluwer 1981.