Naar de inhoud

Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 3 art. 185 (Relatierecht) en (Vermogensrecht)


Commentaar is bijgewerkt tot 13-11-2016 door mr. I.W. van Osch

Artikel 185 Tekst van de hele regeling

1.

Voor zover de deelgenoten en zij wier medewerking vereist is, over een verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen, gelast op vordering van de meest gerede partij de rechter de wijze van verdeling of stelt hij zelf de verdeling vast, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang.

2.

Als wijzen van verdeling komen daarbij in aanmerking:

  1. toedeling van een gedeelte van het goed aan ieder der deelgenoten;

  2. overbedeling van een of meer deelgenoten tegen vergoeding van de overwaarde;

  3. verdeling van de netto-opbrengst van het goed of een gedeelte daarvan, nadat dit op een door de rechter bepaalde wijze zal zijn verkocht.

3.

Zo nodig kan de rechter bepalen dat degene die overbedeeld wordt, de overwaarde geheel of ten dele in termijnen mag voldoen. Hij kan daaraan de voorwaarde verbinden dat zekerheid tot een door hem bepaald bedrag en van een door hem bepaalde aard wordt gesteld.

A: Inleiding

Wat betreft wetsgeschiedenis en jurisprudentie tot heden bijgewerkt.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 185.

C: Kernproblematiek

C.1: Algemeen

Wanneer de deelgenoten niet tot overeenstemming kunnen komen over een verdeling, biedt dit artikel een oplossing. Op grond van dit artikel kan de rechter desgevorderd de wijze van verdeling of de verdeling zelf vaststellen. De vordering kan worden ingesteld door de meest gerede partij, dat wil zeggen de partij met het meeste belang.

C.2: De procedure

In principe dient deze procedure bij dagvaarding aanhangig te worden gemaakt, tenzij een verzoek tot echtscheiding wordt ingediend. In dat geval kan een vordering ex artikel 3:185 BW tegelijk met het verzoekschrift tot echtscheiding worden ingesteld.

Een vordering op grond van dit artikel dient te worden ingesteld bij de burgerlijk rechter of de kantonrechter volgens de regels van artikelen 2, 6, 7, 93, 99, 103, 104, 105, 106, 107 en 109 Rv. (MvT Inv., Parl. Gesch. Inv., p. 1297). De kantonrechter is echter niet bevoegd als de rechtbank eerder partijen heeft bevolen tot verdeling over te gaan met aanwijzing van een notaris (Rb. Arnhem, sector kanton, 28 november 2007, ECLI:NL:RBARN:2007:BB9731 ).

C.3: Verdeling naar billijkheid

De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren (HR 17 april 1998, NJ 1999, 50). Wel dient de rechter naar redelijkheid rekening te houden met de belangen van partijen en het algemeen belang (zie bijvoorbeeld Hof Arnhem-Leeuwarden 15 juli 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:5689). Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat de rechter let op het feit dat een goed voor een deelgenoot een bijzondere waarde heeft. Het is dan aan zijn oordeel of het billijk is om deze deelgenoot de toedeling van het goed voor een hogere waarde in rekening te brengen dan het, afgezien van de omstandigheid, in het economisch verkeer heeft (MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 619). Hetzelfde geldt voor een afwijking naar beneden (HR 22 september 2000, NJ 2000, 643, ECLI:NL:HR:2000:AA7205 ).

Bij de verdeling van een tot de gemeenschap behorend goed wordt in beginsel uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hiervan moet worden afgeweken (HR 12 februari 1999, NJ 1999, 551, m.nt. WMK, ECLI:NL:HR:1999:ZC2851). Wanneer een verdeling op grond van dit artikel wordt vastgesteld, komt de datum van de gerechtelijke uitspraak het meest in aanmerking als peildatum voor de waardebepaling (Hof Den Haag 23 februari 2011, RFR 2011, 98, ECLI:NL:GHSGR:BQ2478 en HR 19 januari 2007, RFR 2007, 41, ECLI:NL:HR:2007:AZ1106).

C.4: Vaststellen van de wijze van verdeling

De rechter kan de partijen bevelen om op een bepaalde wijze te verdelen. In dat geval moeten de deelgenoten de verdeling zelf tot stand brengen. De rechter kan daarbij concrete, bindende aanwijzigingen geven, een zgn. spoorboekje (Hof Den Haag 28 januari 2015, RFR 2015, 60, ECLI:NL:GHDHA:2015:128). Afhankelijk van het petitum kan dat vonnis ook het bevel inhouden te leveren overeenkomstig de tot stand te komen verdeling. Voor het geval een partij dat weigert, kan worden bepaald dat het vonnis ex artikel 3:300 of 3:301 BW reëel geëxecuteerd kan worden. In het vonnis kan ook worden bepaald dat het geheel of gedeeltelijk in de plaats zal treden van de verdelingsakte en/of een in dat verband te verrichten handeling.

C.5: Vaststellen van de verdeling zelf

De rechter kan de verdeling ook zelf vaststellen. Wel dienen aan de rechter voldoende gegevens te worden verschaft om de verdeling te kunnen vaststellen (zie onder meer Hof Den Haag 16 februari 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ8245 en Hof Den Haag 20 juli 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BR3910 ).

Over de vraag of vervolgens daarbij nog een levering ex artikel 3:186 BW is vereist, bestaan verschillende opvattingen:

  • Volgens Asser en Perrick (Asser-Perrick (2011), nr. 134) is artikel 3:186 BW van toepassing. Het vonnis kan ex artikel 3:17 lid 1 onder e BW ingeschreven worden in de openbare registers.
  • Meijer (2002) maakt onderscheid afhankelijk van de aard van het goed dat is verdeeld en stelt dat voor overgang van het goed aan de leveringsvoorschriften moet worden voldaan. Voor roerende zaken voldoet bezitsverschaffing en deze kan op grond van het vonnis zonder feitelijke handeling plaatsvinden. Voor vorderingen op naam geldt het vonnis als akte en moet nog slechts mededeling aan de schuldenaar worden gedaan. Voor registergoederen volstaat inschrijving van het vonnis.

C.6: Wijzen van verdelen ex lid 2

De opsomming van lid 2 is enuntiatief. De rechter dient de wijze van verdeling te bepalen met inachtneming van de tussen de deelgenoten geldende rechtsverhouding, zulks mede in het licht van het bepaalde in artikel 3:166 lid 3 BW. Volgens de Hoge Raad stond dit artikel om die reden dan ook in de betreffende situatie niet in de weg aan een toedeling van een aandeel in een goed aan één van de deelgenoten, zonder enige uitkering ter zake van overbedeling (HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ8746 ).

C.7: Zo nodig in termijnen

De rechter mag een voldoening in termijnen slechts tegen de zin van de overige deelgenoten voorschrijven, als niet op andere wijze tot een, alle omstandigheden in aanmerking genomen, billijke verdeling kan worden gekomen (MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 619).

Indien de schuldenaar-(ex)deelgenoot de betalingsverplichting niet nakomt, wordt wettelijke rente verschuldigd op grond van artikel 6:119 BW, nadat de deelgenoot in verzuim is geraakt (ex artikel 6:82 BW en 6:83 BW) nadat hij in gebreke is gesteld (artikel 6:82 BW), tenzij de rechter reeds een termijn voor betaling heeft gesteld (artikel 6:83 BW) waardoor door verloop van de termijn verzuim intreedt. Met het wettelijk systeem is onverenigbaar dat een gewezen echtgenoot, zonder in verzuim te zijn geraakt, zonder meer op aan de maatstaven van redelijkheid en billijkheid ontleende gronden zou zijn gehouden om aan de andere gewezen echtgenoot een rentevergoeding te betalen over een wegens overbedeling verschuldigde geldsom (HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4279).

D: Jurisprudentie uitgebreid

Bij dit artikel is nog geen belangrijke jurisprudentie aanwezig.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 3 artikel 185.

F: Literatuurverwijzing

  • Asser-Perrick, 3-V Gemeenschap, Deventer; Kluwer 2011
  • Reehuis, W. en E.E. Slob, Invoering Boeken 3, 5 en 6: Boek 3, Vermogensrecht in het algemeen, Deventer: Kluwer 1990.
  • Zeben, C.J. van, J.W. Du Pon en M.M. Olthof, Parlementaire Geschiedenis van het nieuwe burgerlijk wetboek. Boek 3. Vermogensrecht in het algemeen, Deventer: Kluwer 1981.