Een deelgenoot kan niet beschikken over zijn aandeel in een tot de gemeenschap behorend goed afzonderlijk, en zijn schuldeisers kunnen een zodanig aandeel niet uitwinnen, zonder toestemming van de overige deelgenoten.
Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 3 art. 190 (Relatierecht) en (Vermogensrecht)
Commentaar is bijgewerkt tot 13-11-2016 door mr. I.W. van Osch
Artikel 190 Tekst van de hele regeling
Nochtans kan een deelgenoot op een zodanig aandeel ook zonder toestemming van de andere deelgenoten een recht van pand of hypotheek vestigen. Zolang het goed tot de gemeenschap behoort, kan de pand- of hypotheekhouder niet tot verkoop overgaan, tenzij de overige deelgenoten hierin toestemmen.
A: Inleiding
Wat betreft wetsgeschiedenis en jurisprudentie tot heden bijgewerkt.
B: Wetstechnische informatie
Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 190.
C: Kernproblematiek
Lid 1 bepaalt dat een deelgenoot niet kan beschikken over zijn aandeel in een tot de gemeenschap behorend goed zonder toestemming van de overige deelgenoten. Met dit verbod wordt het voor een deelgenoot onmogelijk gemaakt om de gemeenschap zonder toestemming van de andere deelgenoten in kleinere gemeenschappen op te delen. Schuldeisers kunnen zonder die toestemming een zodanig aandeel niet uitwinnen. De redelijkheid en billijkheid (artikel 3:166 lid 3 BW) kunnen met zich brengen dat de deelgenoten hun toestemming niet mogen weigeren. Het vervreemden van een aandeel zonder de vereiste toestemming leidt tot goederenrechtelijke onbevoegdheid (onbevoegdheid tot leveren), waardoor ingevolge artikel 3:84 BW de eigendom van het goed niet overgaat en alsnog verdeling dient plaats te vinden (zie bijvoorbeeld Rb. Midden-Nederland 20 november 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:5908). Wanneer een deelgenoot met toestemming van de overige deelgenoten over zijn aandeel in een tot de gemeenschap behorend goed beschikt, ontstaat tussen/naast de bestaande gemeenschap een nieuwe, eenvoudige gemeenschap. Bij die eenvoudige gemeenschap kan men wel over het aandeel beschikken; het uitwinnen daarvan kan – in tegenstelling tot de bepalingen in artikel 3:190 BW en 3:191 BW – niet door de rechtsverhouding tussen de deelgenoten worden gedwarsboomd.
In het geval, waarin het tussen partijen slechts gaat om de verdeling van één onroerende zaak, terwijl moet worden aangenomen dat de verdeling van de overige (roerende en onroerende) zaken niet wordt bemoeilijkt, komt aan die overige deelgenoten geen beroep toe op het ontbreken van hun toestemming. Artikel 3:190 BW heeft niet de strekking een deelgenoot te beschermen in het belang dat de door de rechter te verrichten belangenafweging anders (nadeliger) kan uitvallen, indien een deelgenoot tegenover een andere (opvolgende) deelgenoot staat dan de oorspronkelijke medegerechtigde (HR 28 november 2008, NJ 2009, 145, m.nt. mr. S. Perrick, ECLI:NL:HR:2008:BG0973 ).
Lid 2 bepaalt dat een deelgenoot op zijn aandeel ook zonder toestemming van de andere deelgenoten een recht van pand en hypotheek kan vestigen. De pand- en hypotheekhouder kunnen echter niet tot verkoop van het aandeel overgaan zonder toestemming van de overige deelgenoten. Wel kunnen zij steeds op grond van artikel 3:178 BW verdeling van het goed vorderen (MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 125). Wanneer een aandeel in een vordering is verpand, kan de pandhouder deze niet zonder medewerking van de overige deelgenoten of de beheerder van de gemeenschap innen. De deelgenoten of de beheerder kunnen dit niet zonder toestemming van de pandhouder of machtiging van de kantonrechter (MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 625 en artikel 3:246 lid 4 BW).
Aangezien in afdeling 2 niet van artikel 3:190 BW wordt afgeweken, geldt dat de verkrijger van (zekerheid op) het aandeel ingevolge artikel 3:176 lid 1 BW aan de andere deelgenoten mededeling moet doen van de verkrijging en ingevolge 3:176 lid 2 BW aan de gemeenschap zal dienen te vergoeden hetgeen de deelgenoot-vervreemder aan haar verschuldigd was.
D: Jurisprudentie uitgebreid
Bij dit artikel is nog geen belangrijke jurisprudentie aanwezig.
E: Jurisprudentie nieuw
Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 3 artikel 190.
F: Literatuurverwijzing
- Zeben, C.J. van, J.W. Du Pon en M.M. Olthof, Parlementaire Geschiedenis van het nieuwe burgerlijk wetboek. Boek 3. Vermogensrecht in het algemeen, Deventer: Kluwer 1981.