Naar de inhoud

Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 3 art. 84 (Vermogensrecht)


Commentaar is bijgewerkt tot 10-01-2018 door mr. F.M. van Peski

Artikel 84 Tekst van de hele regeling

1.

Voor overdracht van een goed wordt vereist een levering krachtens geldige titel, verricht door hem die bevoegd is over het goed te beschikken.

2.

Bij de titel moet het goed met voldoende bepaaldheid omschreven zijn.

3.

Een rechtshandeling die ten doel heeft een goed over te dragen tot zekerheid of die de strekking mist het goed na de overdracht in het vermogen van de verkrijger te doen vallen, is geen geldige titel van overdracht van dat goed.

4.

Wordt ter uitvoering van een voorwaardelijke verbintenis geleverd, dan wordt slechts een recht verkregen, dat aan dezelfde voorwaarde als die verbintenis is onderworpen.

A: Inleiding

In artikel 84 van Boek 3 worden de vereisten van overdracht van een goed gegeven. Voor de overdracht van een goed vereist lid 1: een levering krachtens geldige titel verricht door een beschikkingsbevoegde. In het tweede lid is het vereiste van voldoende bepaaldheid opgenomen. Het derde lid bepaalt dat een titel die strekt tot zekerheidsoverdracht of die de strekking van vermogensovergang mist geen geldige titel van overdracht is. Het vierde lid ten slotte bepaalt dat de verkrijger, indien ter uitvoering van een voorwaardelijke verbintenis wordt geleverd, een recht verkrijgt dat aan dezelfde voorwaarde is onderworpen.

Overdracht is een verkrijging onder bijzondere titel als bedoeld in artikel 3:80 leden 1 en 3 BW. Het begrip ‘goed’ verwijst naar artikel 3:1 BW. Artikel 3:84 BW is van toepassing op de overdracht van alle soorten van goederen: eigendomsrechten, vorderingsrechten, beperkt rechten en andere vermogensrechten.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 84.

C: Kernproblematiek

C.1: Causaal stelsel

Uit artikel 3:84 lid 1 BW vloeit voort dat een overdracht zonder geldige titel niet tot stand komt. Het vereiste van een geldige titel voor overdracht wordt wel het causale stelsel genoemd. De tegenhanger van het causale stelsel is het abstracte stelsel van overdracht. Een stelsel van overdracht is abstract indien de overdracht ook door een levering zonder geldige titel tot stand kan worden gebracht. Het Duitse burgerlijk wetboek (BGB) gaat uit van een abstract stelsel (artikel 929 BGB).

De titel van overdracht is de rechtsverhouding die aan de overdracht ten grondslag ligt en deze rechtvaardigt. Meestal is dit een verbintenis uit overeenkomst (koop, ruil), maar het kan ook een verbintenis uit de wet zijn (bijvoorbeeld de verbintenis tot retro-overdracht na ontbinding van de overeenkomst die aan de oorspronkelijke overdracht ten grondslag heeft gelegen of onverschuldigde betaling).

In geval van een discrepantie tussen de titel en de levering komt geen overdracht tot stand. Er wordt dan een ander goed geleverd dan het goed dat volgens de titel had moeten worden geleverd. Het klassieke voorbeeld is de notariële akte van overdracht waarin een ander registergoed wordt genoemd dan het goed dat volgens de koopovereenkomst is gekocht. De overdracht komt dan niet tot stand; het juiste registergoed moet dan alsnog worden geleverd (HR 22 april 1994, NJ 1995, 560, m.nt. WMK, RvdW 1994, 99, VN 1994, 2285, m.nt. red., ECLI:NL:HR:1994:ZC1345). Indien de titel van overdracht een overeenkomst is moet de inhoud daarvan door uitleg worden bepaald. Het Haviltex-criterium is daarop van toepassing (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635, m.nt. C.J.H.B., RvdW 1981, 43, VN 1983, 2211, ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Indien een titel ongeldig is, omdat een voor haar geldigheid gesteld wettelijk vereiste niet is vervuld, maar dit vereiste naderhand alsnog wordt vervuld, kan de titel onder omstandigheden zijn bekrachtigd. Zie artikel 3:58 BW. Indien ook aan de overige vereisten van overdracht is voldaan komt de overdacht dan alsnog tot stand.

Artikel 3:84 BW is van dwingend recht. Of artikel 3:84 BW door de rechter ambtshalve dient te worden getoetst, bestaat discussie over in de literatuur (vergelijk in dat kader de conclusie van E.B. Rank-Berenschot (ECLI:NL:PHR:2011:BQ7064) bij HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7064).

C.2: Beschikkingsbevoegdheid

De vervreemder moet op het moment van de levering beschikkingsbevoegd zijn. Degene aan wie een goed toebehoort, is bevoegd om over dat goed te beschikken. Degene aan wie een goed toebehoort kan een ander machtigen om over het goed te beschikken. In een aantal gevallen bepaalt de wet dat een ander dan de rechthebbende bevoegd is om over het goed te beschikken. Op grond van artikel 25 Fw is de curator bevoegd om over de tot de faillissementsboedel behorende goederen te beschikken. Op grond van, onder meer, artikel 462 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering is de beslaglegger bevoegd om ‘executoriaal’ over het beslagen goed te beschikken. Op grond van 3:248 BW is de pandhouder ten behoeve van de executie bevoegd om over het verpande goed te beschikken en op grond van artikel 3:268 BW is de hypotheekhouder ten behoeve van de executie bevoegd om over het in hypotheek gegeven goed te beschikken.

De beschikkingsbevoegde kan niet meer overdragen dan hij zelf heeft. Hetzelfde geldt voor degenen die bevoegd zijn om over andermans goed te beschikken. Zij kunnen, in beginsel, niet meer overdragen dan die ander heeft (een uitzondering is de zuivering als bedoeld in artikel 3:273 BW).

C.3: Levering

De levering is de uitvoeringshandeling van de overdracht. De literatuur is verdeeld wat betreft de beantwoording van de vraag of de levering mede een overeenkomst inhoudt, te weten: de zogenaamde goederenrechtelijke overeenkomst. Ook de voorstanders van de goederenrechtelijke overeenkomst zijn het erover eens dat in het causale stelsel de goederenrechtelijke overeenkomst naast de titel een ondergeschikte rol moet spelen. In geval van vernietiging of nietigheid dient toch in de eerste plaats de titel van overdracht te worden aangetast. Vernietiging of nietigheid van de levering voegt dan niets meer toe. De Hoge Raad ziet de levering als een rechtshandeling (HR 29 juni 2001, NJ 2001, 662, m.nt. WMK, JOL 2001, 419, «JOR» 2001/220, RvdW 2001, 126, ECLI:NL:HR:2001:AB2435).

De formaliteiten die voor de levering in acht moeten worden genomen, worden bepaald door de soort van goederen die wordt geleverd. Registergoederen worden geleverd door een notariële akte en inschrijving van die akte in het openbare register (artikel 3:89 BW), roerende zaken, niet-registergoederen door bezitsverschaffing, respectievelijk machtsverschaffing (artikel 3:90 en 3:91 BW), rechten aan toonder of order worden geleverd door bezitsverschaffing of machtsverschaffing van het toonder- of orderpapier en in geval van rechten aan order tevens endossement (artikel 3:93 jo. 3:90 en 3:91 BW), vorderingen op naam worden geleverd door middel van een onderhandse akte met mededeling aan de debiteur dan wel een authentieke of geregistreerde onderhandse akte zonder mededeling aan de debiteur (artikel 3:94 BW). In andere gevallen wordt het goed geleverd door middel van een akte (artikel 3:95 BW). Op grond van artikel 3:96 BW worden aandelen in goederen en op grond van artikel 3:98 BW beperkte rechten op overeenkomstige wijze geleverd.

C.4: Voldoende bepaaldheid – Lid 2

artikel 3:84 lid 2 BW bepaalt dat het goed bij de titel met voldoende bepaaldheid moet zijn omschreven. In de literatuur wordt een onderscheid gemaakt tussen bepaalbaarheid bij de titel en bepaalbaarheid bij de levering. De bepaalbaarheid bij de titel is de bepaalbaarheid die ook is neergelegd in artikel 6:227 BW (zie Pitlo/Reehuis en Heisterkamp 2012, nr. 117): de verbintenissen die partijen op zich nemen, moeten bepaalbaar zijn. De bepaaldheid bij de levering is de goederenrechtelijke bepaaldheidseis. Het is vaste jurisprudentie dat voor de overdracht van vorderingen de vordering ten tijde van de levering in voldoende mate door de akte van levering wordt bepaald (HR 14 oktober 1994, NJ 1995, 447, m.nt. WMK, RvdW 1994, 207, VN 1994, 3540, m.nt. red., ECLI:NL:HR:1994:ZC1488; HR 16 juni 1995, NJ 1996, 508, m.nt. WMK, RvdW 1995, 137, VN 1995, 2423, m.nt. red., ECLI:NL:HR:1995:ZC1759; HR 20 september 2002, NJ 2002, 610, m.nt. Du Perron, JOL 2002, 478, «JOR» 2002/210 , m.nt. Faber onder «JOR» 2002/211, RvdW 2002, 143, ECLI:NL:HR:2002:AE3381; HR 20 september 2002, NJ 2004, 182, m.nt. WMK, JOL 2002, 484, «JOR» 2002/211 , m.nt. Faber, RvdW 2002, 145, ECLI:NL:HR:2002:AE7842; HR 27 november 2009, «JOR» 2010/42, ECLI:NL:HR:2009:BH2162). Aan de eis van voldoende bepaaldheid is volgens die jurisprudentie over het algemeen voldaan als de akte van levering zodanige gegevens inhoudt dat aan de hand daarvan, eventueel achteraf, kan worden vastgesteld om welk goed het gaat.

C.5: Zekerheidsoverdracht

Op grond van artikel 3:84 lid 3 BW is een titel die ten doel heeft een goed over te dragen tot zekerheid geen geldige titel van overdracht. In zijn arrest van 19 mei 1995 (NJ 1996, 119, m.nt. WMK, RvdW 1995, 116, VN 1995, 1924, m.nt. red., ECLI:NL:HR:1996:ZC1735) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor de beantwoording van de vraag of een titel ten doel heeft een goed over te dragen tot zekerheid, bepalend is of de rechtshandeling ertoe strekt de wederpartij een zekerheidsrecht op het goed te verschaffen in de zin dat hij zich met voorrang boven andere schuldeisers op het goed kan verhalen, zonder de bevoegdheid tot toeëigening. Strekt de rechtshandeling tot werkelijke overdracht – zij heeft de strekking het goed zonder beperking op de verkrijger te doen overgaan – dan is er geen sprake van een zekerheidsoverdracht (HR 18 november 2005, NJ 2006, 151, JOL 2005, 161, «JOR» 2006/60, m.nt. Kliebisch, RvdW 2005, 128, ECLI:NL:HR:2005:AT8241; Hof Amsterdam 24 januari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV1865). Een financiële zekerheidsovereenkomst in de zin van artikel 7:55 e.v. BW is geen titel die door het bepaalde in artikel 3:84 lid 3 BW wordt getroffen.

In het kader van de nieuwe wettelijke regeling voor gedekte schuldobligaties (covered bonds) die op 1 januari 2015 van kracht is geworden (artikel 3:33a Wft), is ook de figuur van de zekerheidsoverdracht weer aan de orde gesteld. Door de wijze waarop gedekte schuldobligaties in de praktijk doorgaans worden opgezet, bestaat een risico dat een rechter tot het oordeel zou komen dat de constructie waarbij de dekkingsactiva worden overgedragen aan een speciaal daarvoor opgerichte entiteit (vaak aangeduid als Covered Bond Company of CBC) heeft te gelden als een zekerheidsoverdracht. In antwoord hierop heeft de Minister in de Nota van toelichting op het Besluit prudentiële regels Wft (Stb. 2014, 524, p. 33) echter aangegeven dat in de praktijk de bevoegdheden van de verkrijgende rechtspersoon ten aanzien van de dekkingsactiva (veel) verder gaan dan een enkel verhaalsrecht en dat reeds om die reden niet valt in te zien hoe een dergelijke overdracht zou kunnen gelden als een zekerheidsoverdracht.

C.6: Geen strekking van vermogensovergang

Artikel 3:84 lid 3 BW verklaart eveneens ongeldig de titel van overdracht die de strekking mist het goed na overdracht in het vermogen van de verkrijger te doen vallen. Volgens de Hoge Raad beoogt dit verbod te voorkomen dat, in strijd met het gesloten stelsel van het goederenrecht, rechten met goederenrechtelijke werking in het leven worden geroepen op een niet door de wet voorziene wijze (HR 19 mei 1995, NJ 1996, 119, m.nt. WMK, RvdW 1995, 116, VN 1995, 1924, m.nt. red., ECLI:NL:HR:1995:ZC1735). Een financiële zekerheidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:55 e.v. BW is geen titel zonder strekking van vermogensovergang in de zin van artikel 3:84 lid 3 BW.

C.7: Voorwaardelijke titel

Levering ter uitvoering van een voorwaardelijke verbintenis verschaft de verkrijger een recht dat aan dezelfde voorwaarden als de verbintenis is onderworpen. Op grond van artikel 6:21 BW is een verbintenis voorwaardelijk, wanneer bij rechtshandeling haar werking van een toekomstige onzekere gebeurtenis afhankelijk is gesteld. Een opschortende voorwaarde doet de werking van de verbintenis met het plaatsvinden van de gebeurtenis aanvangen; een ontbindende voorwaarde doet de werking van de verbintenis met het plaatsvinden van de gebeurtenis vervallen (artikel 6:22 BW). In geval van een levering krachtens een verbintenis onder opschortende voorwaarden, verkrijgt de verkrijger een recht onder opschortende voorwaarden. Het belangrijkste voorbeeld is het eigendomsvoorbehoud als bedoeld in artikel 3:92 BW. Tot 3 juni 2016 was de vraag of een verkrijger onder eigendomsvoorbehoud ten aanzien van de onder opschortende voorwaarde overgedragen zaak een positie bekleedt die kan worden aangemerkt als een eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde en zodoende vatbaar is voor (onvoorwaardelijke) bezwaring. Deze vraag heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 3 juni 2016 (HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR2016:1046 (Rabobank/Reuser), NJ 2016, 290 m.nt. F.M.J. Verstijlen, JOR 2016, 287 m.nt. N.E.D. Faber en S.C.J.J. Kortmann) bevestigend beantwoord. In dit arrest oordeelt de Hoge Raad dat, zolang de voorwaarde niet is vervuld, zowel de vervreemder als de verkrijger voorwaardelijk eigenaar zijn, de vervreemder onder ontbindende voorwaarde en de verkrijger onder opschortende voorwaarde, en hun beider beschikkingsbevoegdheid ten aanzien van de desbetreffende zaken is dienovereenkomstig beperkt. Op vergelijkbare wijze kan krachtens een verbintenis onder ontbindende voorwaarde worden geleverd. Een verkrijger verkrijgt dan het goed onder die ontbindende voorwaarde. Dit wil zeggen dat hij het goed weer verliest als de ontbindende voorwaarde intreedt.

C.8: Rechtsgevolgen

Op grond van artikel 3:38 lid 2 heeft vervulling van de voorwaarde geen terugwerkende kracht. Het in vervulling gaan van de voorwaarde heeft wel goederenrechtelijk effect. In het geval van het in vervulling gaan van een opschortende voorwaarde verkrijgt de verkrijger het onvoorwaardelijke recht, terwijl de vervreemder en zijn rechtsverkrijgers hun recht verliezen. Deze verkrijging en dit verlies werken van rechtswege. Ook het intreden van een ontbindende voorwaarde heeft van rechtswege goederenrechtelijk effect. De verkrijger en zijn rechtsvervolgers verliezen het goed, terwijl de vervreemder of zijn rechtsverkrijgers het goed weer verkrijgen. (Zie hierover: Snijders 2006 en voorts HR 22 februari 2008, JOL 2008, 154 , «JOR» 2008/118, RvdW 2008, 263, ECLI:NL:HR:2008:BC4866, Hof Amsterdam 30 maart 2006, «JOR»2006/142 en HR 3 november 2006, NJ 2007, 155, m.nt. Van Schilfgaarde, JOL 2006, 671,«JOR» 2007/76 , m.nt. Kortmann en Bartels, tevens behorend bij «JOR» 2007/75, RvdW 2006, 1033, WR 2007, 12, ECLI:NL:HR:2006:AX8838). Een ontbindende voorwaarde die intreedt door faillissement van de verkrijger en aldus tot doel heeft dat het desbetreffende goed de boedel verlaat, is niet per se in strijd met de openbare orde, HR 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB5067.

D: Jurisprudentie uitgebreid

Bij dit artikel is nog geen belangrijke jurisprudentie aanwezig.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 3 artikel 84.

F: Literatuurverwijzing

  • Reehuis, W.H.M. en A.H.T. Heisterkamp, met bijdragen van G.E. van Maanen en G.T. de Jong, Pitlo Deel 3. Het Nederlands burgerlijk recht. Goederenrecht, Deventer: Kluwer 2012.
  • Snijders, H.J., ‘Verpanding van onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken’, NTBR 2006, p. 223-228.