Een verbintenis gaat teniet door een overeenkomst van de schuldeiser met de schuldenaar, waarbij hij van zijn vorderingsrecht afstand doet.
Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 6 art. 160 (Letselschade) en (Vermogensrecht)
Commentaar is bijgewerkt tot 14-11-2016 door mr. T.G.G. Raijmakers
Artikel 160 Tekst van de hele regeling
Een door de schuldeiser tot de schuldenaar gericht aanbod tot afstand om niet geldt als aanvaard, wanneer de schuldenaar van het aanbod heeft kennisgenomen en het niet onverwijld heeft afgewezen.
De artikelen 48 leden 1 en 2 en 49 leden 1-3 zijn van overeenkomstige toepassing.
A: Inleiding
Afdeling 4 van titel 2 van boek 6 ziet op afstand en vermenging. Afstand is een tweezijdige rechtshandeling, waarbij een schuldeiser afstand doet van zijn vorderingsrecht op zijn schuldenaar. Afstand kan plaats vinden zowel om niet als om baat. Bij afstand om baat is veelal sprake van schuldvernieuwing.
B: Wetstechnische informatie
Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 160.
C: Kernproblematiek
C.1: Totstandkoming afstand
Afstand is een tweezijdige rechtshandeling. De totstandkoming is vormvrij (Parl. Gesch. Boek 6, p. 587). De totstandkoming van de overeenkomst van afstand doet het vorderingsrecht van de schuldeiser op de schuldenaar teniet gaan (Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/312). Afstand kan plaatsvinden zowel om niet als om baat (Achterberg (1999), nr. 82).
C.2: Afstand om niet
Afstand om niet staat ook wel bekend als ‘kwijtschelding’ (Parl. Gesch. Boek 6, p. 588). Lid 2 bepaalt dat afstand om niet tot stand komt door een door de schuldenaar aan de schuldeiser gericht aanbod, dat door de schuldeiser na kennisneming niet onverwijld wordt afgewezen. De ratio achter deze bepaling is dat men aan de schuldenaar enerzijds geen voordeel wil opdringen (Parl. Gesch. Boek 6, p. 588), terwijl het anderzijds in de praktijk zelden zal voorkomen dat een schuldenaar niet met afstand om niet instemt waardoor zijn ‘instemming’ relatief gemakkelijk wordt aangenomen (Achterberg (1999), nr. 83). De regeling van lid 2 is opgenomen ter bevordering van de rechtszekerheid, nu aldus geschillen over de vraag of de schuldenaar met de kwijtschelding heeft ingestemd worden voorkomen (Parl. Gesch. Boek 6, p. 588). Het doen van afstand om niet kwalificeert niet per definitie als materiële schenking door de schuldeiser aan de schuldenaar in de zin van artikel 7:175 BW. Het onderscheid hangt samen met het motief van de kwijtschelding, dat niet altijd onbaatzuchtig hoeft te zijn. Asser/Hartkamp & Sieburgh geven als voorbeeld het geval waarin een schuldeiser van een onderneming die in moeilijkheden verkeert een deel van de schuld kwijtscheldt, zodat de onderneming beter in staat zal zijn aan zijn resterende verhaalsverplichtingen te voldoen, waardoor door het doen van afstand feitelijk een betere verhaalspositie is gecreëerd (Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/318). Afstand om niet kan niet worden gedaan ten nadele van derden die gerechtigd zijn tot de vordering. Zo kunnen een pandhouder of beslaglegger de overeenkomst van afstand vernietigen met behulp van een beroep op artikel 3:45 BW (Pauliana) (Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/319).
C.3: Afstand door schuldvernieuwing
Van schuldvernieuwing (of novatie) is sprake indien tegelijkertijd met een overeenkomst strekkende tot afstand een nieuwe verbintenis in het leven wordt geroepen tussen de schuldenaar en schuldeiser. Het betreft aldus een vorm van afstand om baat. Hierbij kan sprake zijn van objectieve of subjectieve schuldvernieuwing. Van objectieve schuldvernieuwing is sprake indien de schuldeiser afstand doet van zijn verbintenis, terwijl de schuldenaar een nieuwe/andere verbintenis op zich neemt jegens dezelfde schuldeiser (vgl. Rb. Zeeland-West-Brabant, 19 november 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:7397). Bij subjectieve schuldvernieuwing treedt er – naast objectieve schuldvernieuwing, waarbij de oorspronkelijke verbintenis teniet gaat – een verandering op van rechtssubjecten (schuldenaar of schuldeiser): er treedt een derde in plaats van een der partijen. Bij passieve schuldvernieuwing ontstaat – met medewerking van de schuldeiser – een verandering aan de schuldenaarszijde: er komt een nieuwe schuldenaar in beeld in plaats van de oude, die door de schuldeiser uit zijn verbintenis wordt ontslagen (Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II* 2013/330). Men spreekt van actieve schuldvernieuwing indien daarentegen een wisseling plaatsvindt aan de schuldeiserszijde van de verbintenis (Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/331). Hoewel schuldvernieuwing – net als de figuur van kwijtschelding (artikel 1474-1479 BW (oud) – in het oude recht een separate regeling kende (artikel 1449-1460 BW (oud)), heeft de wetgever het niet nodig geacht om de regeling te laten terugkeren in het huidige BW. Dit omdat zowel schuldvernieuwing als kwijtschelding onder de reikwijdte van het huidige artikel 6:160 BW vallen (Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/312).
C.4: Gevolgen van schuldvernieuwing voor nevenrechten en verweermiddelen
C.4.1: Nevenrechten
Door totstandkoming van de overeenkomst van afstand gaat het oorspronkelijke vorderingsrecht teniet. Alle hieraan verbonden nevenrechten en andere bevoegdheden van de schuldeiser, waaronder ook pand, hypotheek, voorrechten en borgstellingen, gaan hiermee ook teniet (Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/333). Indien de oorzaak van de vordering niet verandert, kan de nieuwe vordering echter wel krachtens de wet op gelijke wijze bevoorrecht zijn (Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/333 en Achterberg (1999), nr. 88).
C.4.2: Verweermiddelen
In hoeverre verweermiddelen door schuldvernieuwing tenietgaan, is afhankelijk van de aard van de verweermiddelen en de wijze van schuldvernieuwing (Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/334 en Achterberg (1999), nr. 89). Op een opschortende tijdsbepaling of voorwaarde zal geen beroep meer kunnen worden gedaan (Achterberg (1999), nr. 89). Een beroep op afspraken omtrent bewijslevering en een beroep oparbitragebedingen blijven in geval van objectieve schuldvernieuwing mogelijk. Bij actieve schuldvernieuwing is dit in beginsel niet meer mogelijk, tenzij tussen partijen iets anders is overeengekomen. Indien de schuldenaar zich na schuldvernieuwing beroept op het feit dat de oorspronkelijke verbintenis van rechtswege nietig was, doet hij daarmee geen beroep op een verweermiddel dat hij ook tegen deze oorspronkelijke verbintenis had kunnen aanvoeren, maar is sprake van een nieuw verweermiddel, namelijk dat de overeenkomst van schuldvernieuwing zelf nietig of vernietigbaar is (Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/334 en Achterberg (1999), nr. 89). In de overeenkomst van schuldvernieuwing kan echter ook een bevestiging van de oorspronkelijke overeenkomst in de zin van artikel 3:55 BW besloten liggen, indien de schuldenaar bekend was met het bestaan van het gebrek van de oorspronkelijke overeenkomst. In dat geval kan de schuldenaar zich hier na de schuldvernieuwing niet meer op beroepen (Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/335 en Achterberg (1999), nr. 88). Ook indien de oorspronkelijke overeenkomst na schuldvernieuwing wegens wanprestatie wordt ontbonden, kan dit de nieuwe schuldenaar, in geval sprake is van subjectieve schuldvernieuwing, niet baten, nu ontbinding geen terugwerkende kracht heeft (Achterberg (1999), nr. 88). In het geval dat echter sprake is van objectieve schuldvernieuwing, blijven de oorspronkelijke verweermiddelen alsmede de bevoegdheid tot ontbinding wel intact, tenzij de wanprestatie voor de schuldvernieuwing is gepleegd, en het beroep daarop door de schuldvernieuwing is verwerkt (Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/335 en Achterberg (1999), nr. 88).
C.5: Afstand om baat op andere wijze
Afstand om baat kan ook op andere wijze dan door schuldvernieuwing plaatsvinden. De schuldenaar kan ook direct een andere prestatie aan de schuldeiser verschaffen, door bijvoorbeeld de levering van een zaak of het verrichten van een handeling, zoals het zijnerzijds eveneens doen van afstand van een vorderingsrecht (Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/314). Aldus kan ook sprake zijn van afstand van een vorderingsrecht, hoewel dergelijke gevallen vaak aan te merken zijn als inbetalinggeving conform artikel 6:45 BW. Bij inbetalinggeving is sprake van nakoming van de oorspronkelijke verbintenis door het verschaffen van een andere prestatie dan de verschuldigde (Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/327), hetgeen niet aan de orde is bij afstand om baat. Het onderscheid tussen beide rechtsfiguren is onder meer van belang omdat het gevolgen kan hebben voor de hoofdelijkheid: inbetalinggeving door een der hoofdelijke medeschuldenaren bevrijdt de overigen (artikel 6:7 lid 2 BW); of een afstand om baat – overeen gekomen tussen de schuldeiser en de schuldenaar – de overige hoofdelijke medeschuldenaren bevrijdt, hangt af van de vraag of de schuldeiser ook jegens hen afstand van zijn vorderingsrecht heeft gedaan (vgl. Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-I* 2012/113 en zie Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II* 2013/327).
D: Jurisprudentie uitgebreid
HR 21 februari 2014, NJ 2015/82, ECLI:NL:HR:2014:415 (IAE/Neo-River);medeling van pandrecht door pandhouder ex artikel 3:246 BW. Pandgever blijft na mededeling bevoegd om handelingen te verrichten met betrekking tot de verpande vordering, zoals het verlenen van kwijtschelding.
Rb. Rotterdam 16 november 2011, «JOR» 2012/92, ECLI:NL:RBROT:2011:BU4861;geldleningovereenkomst in kader van aandelenoverdracht. Hoofdelijk medeschuldenaarschap. Geen afstand van recht.
E: Jurisprudentie nieuw
Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 6 artikel 160.
F: Literatuurverwijzing
- Achterberg, M.P. van, Overgang van vorderingen en schulden en afstand van vorderingen, Deventer: Kluwer 1999.
- Hartkamp, A.S. en C.H. Sieburgh, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. 6. Verbintenissenrecht. Deel II*. De verbintenis in het algemeen, tweede gedeelte, Deventer: Kluwer 2013.
- Wibier, R.M., Overgang van vorderingen en schulden en afstand van vorderingen, Deventer: Kluwer 2006.
- Zeben, C.J. van, J.W. du Pon en M.M. Olthof, Parlementaire Geschiedenis van het nieuwe burgerlijk wetboek. Boek 6. Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht, Deventer: Kluwer 1981.