Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 6 art. 171 (Letselschade) en (Vermogensrecht)
Commentaar is bijgewerkt tot 28-09-2016 door mr. R.J.W. Analbers
Artikel 171 Tekst van de hele regeling
Indien een niet ondergeschikte die in opdracht van een ander werkzaamheden ter uitoefening van diens bedrijf verricht, jegens een derde aansprakelijk is voor een bij die werkzaamheden begane fout, is ook die ander jegens de derde aansprakelijk.
A: Inleiding
In aanvulling op artikel 6:170 BW is op grond van dit artikel een opdrachtgever aansprakelijk voor schade die is ontstaan uit fouten die een niet-ondergeschikte heeft begaan bij de uitvoering van werkzaamheden ter uitoefening van het bedrijf van de opdrachtgever. De aansprakelijkheid die door dit artikel gecreëerd wordt, wordt kwalitatieve of risicoaansprakelijkheid genoemd. Dat wil zeggen dat de aansprakelijkheid van de opdrachtgever afhankelijk is van een formeel criterium, zijnde diens hoedanigheid van opdrachtgever ten opzichte van de persoon die de schade heeft veroorzaakt. Het is voor de toepassing van artikel 6:171 BW niet van belang of de opdrachtgever zelf een fout heeft begaan. De opdrachtgever heeft dus geen disculpatiemogelijkheid. Het is echter onder omstandigheden wel mogelijk dat er geen draagplicht rust op de opdrachtgever. Dit ziet echter alleen op diens verhouding ten opzichte van de niet-ondergeschikte.
B: Wetstechnische informatie
Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 171.
C: Kernproblematiek
C.1: Aansprakelijkheid van de opdrachtgever
De kwalitatieve aansprakelijkheid voor een niet-ondergeschikte is onbekend in de ons omringende landen. Zij is gebaseerd op het Anglo-Amerikaanse ‘common law’ dat de opdrachtgever aansprakelijk houdt voor fouten van een ‘independent contractor’ (Oldenhuis (2014), nr. 61 ). De aansprakelijkheid van de opdrachtgever voor de hulppersoon is gelegen in de gedachte dat de gelaedeerde het bedrijfsgebeuren, waarbij verschillende opdrachtgevers en hulppersonen zijn betrokken als een eenheid moet kunnen beschouwen. Daarbij speelt, net als bij artikel 6:170 BW, het profijtbeginsel een rol (Parl. Gesch. Boek 6, p. 712 en p. 728 e.v.). De aansprakelijke persoon heeft profijt van het inschakelen van de hulppersoon en dan dient hij de kans dat deze hulppersoon schade veroorzaakt als een bedrijfsrisico te aanvaarden (en te verzekeren) (zie ook Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV* (2015), nr. 199). Uit een arrest van de Hoge Raad (HR 11 mei 2001, NJ 2001, 631, ECLI:NL:HR:2001:AB1557 (Europees Massagoed Overslagbedrijf (EMO)-Witchin Com)) volgt dat artikel 6:171 BW niet van toepassing is op een tussenpersoon indien deze geen feitelijke werkzaamheden verricht en degene aan wie hij de opdacht heeft doorgegeven uiteindelijk de fout begaat. De uiteindelijke opdrachtgever is dan aansprakelijk als aan de voorwaarden van artikel 6:171 BW is voldaan. Uit dit arrest volgt tevens dat de aansprakelijkheid van de opdrachtgever in de zin van artikel 6:171 BW niet verder reikt dan de aansprakelijkheid van de ingeschakelde hulppersoon. Indien deze laatste zich op een wettelijke beperking van de schadevergoedingsplicht kan beroepen geldt deze beperking ook voor de opdrachtgever.
C.1.1: Voorwaarden voor toepasselijkheid
Om de opdrachtgever op basis van dit artikel aansprakelijk te stellen moet aan een aantal voorwaarden voldaan zijn. In de eerste plaats moet er sprake zijn van een opdracht verricht ten behoeve van het bedrijf van de opdrachtgever. In de tweede plaats dient de hulppersoon zelf aansprakelijk te zijn jegens een derde voor een tijdens de werkzaamheden begane fout, dat wil zeggen een toerekenbare onrechtmatige daad. In de derde plaats dient de fout te zijn begaan ten tijde van het verrichten van de opgedragen werkzaamheden. Ten slotte dient er met betrekking tot de fout waarop de aansprakelijkheid is gebaseerd (vanzelfsprekend) voldaan te zijn aan de overige vereisten voor aansprakelijkheid zijnde schade, causaal verband tussen de fout en de schade en het relativiteitsvereiste. Op de belangrijkste voorwaarden van artikel 6:171 BW wordt hieronder nader ingegaan.
C.1.1.1: Opdracht verricht ten behoeve van het bedrijf van de opdrachtgever
Het eerste vereiste voor toepasselijkheid is dat een hulppersoon ten behoeve van het bedrijf van diens opdrachtgever werkzaamheden verricht. In beginsel werd hierbij door de wetgever gedacht aan aanneming van werk en daarbij horende onderaanneming (Parl. Gesch. Boek 6, p. 719). Indien de opdrachtgever geen bedrijf uitoefent, is artikel 6:171 BW dus niet van toepassing. Dit betekent dat het artikel geen toepassing vindt bij vrije beroepen, tenzij het vrije beroep bedrijfsmatig wordt uitgeoefend (zie ook Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV*2015 nr. 199 en HR 10 januari 2003, NJ 2003, 196, ECLI:NL:HR:2003:AF0692 (Bentum Recycling-Mrs Bos c.s. advocaten BV)). Bij de beantwoording van de vraag welke opgedragen handelingen binnen de bedrijfsvoering van de opdrachtgever vallen, volgt de Hoge Raad (HR 21 december 2001, NJ 2002, 75, ECLI:NL:HR:2001:AD7395 (Energie Delfland NV-De Stoeterij De Kraal BV)) een restrictieve uitleg. Het moet volgens de Hoge Raad gaan om die gevallen waarbij ‘voor een buitenstaander niet te onderkennen is of de schade te wijten is aan een fout van een ondergeschikte of van een ander die ter uitoefening van het desbetreffende bedrijf werkzaamheden verricht’. Dit betekent echter volgens de Hoge Raad niet dat de bepaling toepassing zou missen in een geval waarin het de benadeelde duidelijk is dat de schade is veroorzaakt door een fout van een niet-ondergeschikte (HR 18 juni 2010, NJ 2010/389; ECLI:NL:HR:2010:BL9596 (Koeman/Sijm Agro)). In dit geval was artikel 6:171 BW van toepassing op een bloembollenkweker die aan een ander bedrijf opdracht had gegeven de bollen met bestrijdingsmiddelen te bespuiten.
C.1.1.2: Fout van de hulppersoon
Voor toepasselijkheid van artikel 6:171 BW is daarnaast vereist dat de hulppersoon aansprakelijk is jegens de derde voor een fout, dat wil zeggen een toerekenbare onrechtmatige daad, welke tijdens het verrichten van de werkzaamheden ten behoeve van de opdrachtgever is begaan. Het is in dit verband niet vereist dat de hulppersoon zelf de fout heeft begaan. De hulppersoon kan ook aansprakelijk zijn op basis van artikel 6:170 BW voor een fout van zijn ondergeschikte of op basis van artikel 6:172 BW voor een fout van zijn vertegenwoordiger. Indien degene die de fout heeft begaan zich op een rechtvaardigingsgrond of een schulduitsluitingsgrond kan beroepen, kan toepassing van artikel 6:171 BW geen doorgang vinden.
Het is mogelijk dat de hulppersoon op grond van de artikelen 6:173 BW (gebrekkige zaken), 6:174 BW (gebrekkige opstallen) of 6:179 BW (dieren) aansprakelijk is. In dat geval is artikel 6:181 BW in plaats van artikel 6:171 BW van toepassing.
C.1.1.3: De fout moet zijn begaan tijdens het verrichten van de opgedragen werkzaamheden
Volgens de parlementaire stukken dient de fout van de hulppersoon begaan te zijn tijdens het verrichten van de opgedragen werkzaamheden (Parl. Gesch. Boek 6, p. 729). Dit betekent dat artikel 6:171 BW in dit opzicht een beperking zou inhouden ten opzichte van artikel 6:170 BW, onder welke bepaling het ook mogelijk is dat de werkgever aansprakelijk is voor fouten buiten diensttijd begaan. In de literatuur wordt echter aangegeven dat deze restrictie onwenselijk wordt geacht. Dit wordt met name gebaseerd op de grondslag van artikel 6:171 BW dat het ‘voor de positie van de benadeelde geen verschil mag maken of de door hem geleden schade door een ondergeschikte of door een niet-ondergeschikte hulppersoon van de opdrachtgever is veroorzaakt’ (zie ook Oldenhuis (2014), nr. 66, en Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV*(2015), nr. 199 e.v. ).
C.2: Eigen aansprakelijkheid van de hulppersoon
Zoals hierboven reeds opgemerkt, is het voor toepasselijkheid van artikel 6:171 BW vereist dat de hulppersoon aansprakelijk is voor een fout, dat wil zeggen een toerekenbare onrechtmatige daad, die tijdens het verrichten van de werkzaamheden ten behoeve van de opdrachtgever is begaan. Omdat de aansprakelijkheid van artikel 6:171 BW er een is voor een niet-ondergeschikte van de opdrachtgever, kan de hulppersoon zich niet op grond van artikel 6:257 BW beroepen op een exoneratiebeding dat gesloten is tussen de opdrachtgever en een derde voor het uitvoeren van de betreffende werkzaamheden.
C.3: Draagplicht/regresrecht
Bij de beantwoording van de vraag op wie de draagplicht rust, is de onderlinge rechtsverhouding tussen de opdrachtgever en de hulppersoon beslissend (Parl. Gesch. Boek 6, p. 729). Als de overeenkomst tussen de opdrachtgever en de hulppersoon geen bepaling hierover bevat, geldt de algemene regeling van afdeling 6.1.2 jo. artikel 6:102 BW. In een dergelijk geval is het onder andere van belang of de hulppersoon tekort is geschoten in diens verplichtingen jegens de opdrachtgever.
D: Jurisprudentie uitgebreid
HR 18 juni 2010: NJ 2010/389, JA 2010/106, ECLI:NL:HR:2010:BL9596 (Koeman/Sijm Agro);weliswaar berust artikel 6:171 onder meer op de gedachte dat een buitenstaander veelal niet kan onderkennen of de schade te wijten is aan een fout van een ondergeschikte of van een ander die ter uitoefening van het desbetreffende bedrijf werkzaamheden verricht, maar dat brengt niet mee dat de bepaling toepassing zou missen in een geval waarin het de benadeelde duidelijk is dat de schade is veroorzaakt door een fout van een niet-ondergeschikte.
HR 10 januari 2003, NJ 2003, 196, m.nt. PvS, JOL 2003, 14, «JOR» 2003/51 , m.nt. Wessels, RvdW 2003, 11, ECLI:NL:HR:2003:AF0692 (Bentum Recycling-Mrs Bos c.s. advocaten BV);het oordeel van het Gerechtshof te Amsterdam dat de curator niet in een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 6:170 BW werkzaam is geweest bij Bos BV. alsmede dat de curator niet in opdracht van Bos BV werkzaamheden ter uitvoering van haar bedrijf heeft verricht als bedoeld in artikel 6:171 BW, berust niet op een onjuiste rechtsopvatting.
HR 21 december 2001, NJ 2002, 75, JOL 2001, 780, «JOR» 2002/46 , m.nt. Jansen, RvdW 2002, 10, ECLI:NL:HR:2001:AD7395 (Energie Delfland NV-De Stoeterij De Kraal BV);bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat artikel 6:171 BW, zoals blijkt uit de wetsgeschiedenis, restrictief moet worden opgevat. Daar wordt immers de nadruk erop gelegd dat aansprakelijkheid voor onrechtmatig handelen van een niet-ondergeschikte opdrachtnemer alleen bestaat indien het gaat om werkzaamheden die een opdrachtgever ter uitoefening van zijn bedrijf door die opdrachtnemer doet verrichten. Aansprakelijkheid kan niet worden aangenomen indien de benadeelde de dader en het bedrijf van diens opdrachtgever niet als een zekere eenheid kan beschouwen.
HR 11 mei 2001, NJ 2001, 631, m.nt. Haak, JOL 2001, 311, «JOR» 2001/223, RvdW 2001, 101, SES 2002, 1, ECLI:NL:HR:2001:AB1557 (Europees Massagoed Overslagbedrijf (EMO)-Witchin Com);in casu betoogt de Hoge Raad dat moet worden aangenomen wanneer de wet voorziet in een limitering van de aansprakelijkheid van de niet-ondergeschikte voor de in artikel 6:171 BW bedoelde fout, de aansprakelijkheid van de opdrachtgever op grond van die bepaling niet verder reikt dan de aansprakelijkheid van de niet-ondergeschikte.
E: Jurisprudentie nieuw
Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 6 artikel 171.
F: Literatuurverwijzing
- Boom, W.H. van, ‘Aansprakelijkheid van, voor en jegens vrijwilligers’, Aansprakelijkheid Verzekering & Schade 2004, p. 194-195.
- Doorn, C.J.M. van, ‘Het criterium ‘werkzaamheden ter uitoefening van diens bedrijf’ in art. 6:171 BW: zes gezichtspunten uit lagere rechtspraak’, WPNR 2013, p. 375-383.
- Frenk, N., ‘Naar echte eigen schuld? Over toerekening aan de benadeelde in het aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht’, Aansprakelijkheid Verzekering & Schade 2006, p. 45-46.
- Hartkamp, A.S. en C.H. Sieburgh, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. 6. Verbintenissenrecht. Deel IV*. De verbintenis uit de wet, Deventer: Kluwer 2015.
- Hartlief, T., ‘Delfland/De Stoeterij: de (beperkte) betekenis van art. 6:171 BW’, Ars Aequi 2002, p. 886-896.
- Klunne, A.M. ‘Aansprakelijkheid voor niet-ondergeschikten’, Vastgoedrecht 2011-2.
- Laarhoven, M.J. van, ‘Aansprakelijkheid voor het verschaffen van onjuiste informatie in een precontractuele verhouding’, WPNR 2002, p. 287-294.
- Lubach, R.D en F.T. Oldenhuis, ‘Hoever reikt de kwalitatieve aansprakelijkheid voor zelfstandige hulppersonen (art. 6:171 BW)?’, Aansprakelijkheid Verzekering & Schade 2002, p. 133-138.
- Lubach, R.D., Aansprakelijkheid voor zelfstandige hulppersonen: over de achtergrond, reikwijdte en toepassing van art. 6:171 BW (diss. Groningen), Deventer: Kluwer 2005.
- Lubach, R.D., ‘Onbekend maakt onbemind? De aansprakelijkheid voor zelfstandige hulppersonen van art. 6:171 BW’, Aansprakelijkheid Verzekering & Schade 2006, p. 47-51.
- Lubach, R.D. ‘Twintig jaar nieuwe aansprakelijkheden voor personen’, MvV 2011, 9.
- Oldenhuis, F.T. en A. Kolder, ‘Kroniek kwalitatieve aansprakelijkheid voor personen en zaken’, Aansprakelijkheid, Verzekering & Schade 2013, 3.
- Oldenhuis, F.T. en A. Kolder, ‘Kroniek kwalitatieve aansprakelijkheid voor personen en zaken’, Aansprakelijkheid, Verzekering & Schade 2009, p. 26 e.v.
- Oldenhuis, F.T., Onrechtmatige daad: aansprakelijkheid voor personen, Monografieën Nieuw BW B46, Deventer: Kluwer 2014.
- Oldenhuis, F.T., ‘Aansprakelijkheid voor zelfstandige hulppersonen (art. 6:171 BW)’, Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht 2002, p. 118 e.v.
- Wiel, H. van der, ‘Beperkte aansprakelijkheid van zeeschip en art. 6:171 BW’, Tijdschrift Vervoer en Recht 2001, p. 201 e.v.