Deze bepaling geeft aan wanneer er sprake is van een misleidende handelspraktijk en stemt grotendeels overeen met artikel 6 van de Richtlijn.
C.1: Misleidende praktijken: algemeen
Een handelspraktijk is misleidend indien (1) feitelijk onjuiste of (2) misleidende (informatie die, hoewel feitelijk correct, al dan niet door de algemene presentatie de consument ‘bedriegt’) informatie wordt verstrekt (Kamerstukken II
2006/2007, 30 928, nr. 3, p. 15). In jurisprudentie van het Hof van Justitie (HvJ EU 19 december 2013, C-281/12) is verduidelijkt dat een handelspraktijk als misleidend moet worden aangemerkt “wanneer [a.1] die praktijk ten eerste gepaard gaat met onjuiste informatie of [a.2] de gemiddelde consument kan bedriegen en [b] ten tweede van dien aard is dat zij de consument ertoe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen”. Elementen a(.1/.2) en b gelden cumulatief, aldus het Hof van Justitie (zie ook Duivenvoorde (2014)). Overigens hoeft, indien een handelspraktijk voldoet aan de criteria van deze bepaling, niet meer getoetst te worden of ook sprake is van strijd met de vereisten van “professionele toewijding” als bedoeld in artikel 6:193b lid 1 BW. In dat verband verwijzen wij naar HvJ EU 19 september 2013, zaak C-435/11, ECLI:EU:C:2013:574 (CHS Tour Services).
In lijn met het begrip “handelspraktijk” en “besluit over een overeenkomst” zoals nader geduid door het HvJ EU (zie daarvoor de bespreking van deze begrippen in artikel 6:193a BW), geldt het verbod op feitelijk onjuiste of misleidende informatieverstrekking zowel vóór als na de verkoop (zie ook het oorspronkelijke Richtlijnvoorstel, kantlijnnummer 59).
In het eerste lid wordt in de subleden a tot en met g een aantal elementen gegeven die, indien de informatie hieromtrent foutief of misleidend is, een handelspraktijk misleidend maken. De meeste categorieën spreken voor zich. Sub b staat in beginsel niet in de weg aan het voorhouden van besparingen op basis van een gemiddeld huishouden (vgl. Rb. Rotterdam 13 december 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BY6184 ). Ten aanzien van de geografische of commerciële oorsprong van een product of samenstelling daarvan valt te denken aan de situatie waarbij meubilair waarin geen leer is verwerkt, is voorzien van de benaming “textielleer” (zie ook: Richtsnoer (SWD(2016)163), par. 3.3.1). Handelspraktijken die het maximaal haalbare voordeel als marketingargument noemen kunnen als misleidend worden aangemerkt indien zij geen weerspiegeling zijn van de werkelijkheid van het aanbod. Denk aan reclames voor internetaabieders die adverteren met “maximale snelheid tot 500 Mbit/s” terwijl consumenten onder normale omstandigheden nooit die internetsnelheid behalen. Op grond van sub d mag prijsinformatie niet misleidend zijn. Adviesprijzen en verwijzingen naar eerdere prijzen kunnen op grond van zowel sub b als sub d als misleidend worden aangemerkt (zie: Richtsnoeren (SWD(2016)163), par. 3.3.1). In sub f zijn de intellectuele eigendomsrechten in de wettekst weggevallen, maar deze worden wel in de MvT genoemd (Kamerstukken II 2006/07, 30 928, nr. 3). Voorts kunnen ethische claims of claims met betrekking tot “maatschappelijk verantwoord ondernemen” onder deze categorie worden geschaard. Dergelijke claims kunnen met name in product- of dienstengroepen waar veel “goedgelovige” consumenten afgaan op dergelijke claims tot als misleidend kwalificeren (vgl. het commentaar bij artikel 6:193a lid 2 BW). Onder de consumentenrechten als genoemd in sub g valt volgens de MvT in ieder geval het recht op garantie (artikel 7:6a BW) (Kamerstukken II 2006/07, 30 928, nr. 3), het recht op correcte nakoming bij non-conformiteit (artikel 7:21 BW) en overige bevoegdheden bij non-conformiteit (artikel 7:22 BW) (zie Kamerstukken II 2007/08, 30 928, nr. 10). Uit de Richtsnoeren (SWD(2016)163), par. 3.3.1, volgt bovendien dat misleidende mededelingen terzake het herroepingsrecht ook onder deze categorie kunnen vallen. In de literatuur is de vraag opgeworpen of ook de tijdige klachtplicht voor de consument als bedoeld in artikel 7:23 BW dient te gelden als consumentenrecht (Van Boom (2008), p. 10). Deze vraag is tot op heden niet beantwoord. Wel is in Vzr. Rb. Rotterdam 5 oktober 2011, ECLI:NL:RBROT:2011:BT6751, aan de orde geweest de situatie waarin Micro-Electro B.V. consumenten misleidde omtrent hun rechten ter zake herstel en vervanging. De handelaar kreeg in dat geval een boete van € 90.000 opgelegd.
C.2: Marketing en verplichtingen uit gedragscodes
In het tweede lid van artikel 193c zijn twee gedragingen genoemd die (eveneens) een misleidende handelspraktijk op kunnen leveren, te weten marketing (sub a) en het niet nakomen van verplichtingen uit gedragscodes (sub b) (artikel 193a lid 1 sub i).
Ten aanzien van sub a zij opgemerkt dat de in dit onderdeel genoemde ‘vergelijkende reclame’ slechts in de verhouding ‘business-to-consumer’ moet worden gelezen zodat het een meer beperkte reikwijdte heeft dan artikel 6:194a BW (Kamerstukken II
2006/07, 30 928, nr. 3) (vgl. Rb. Rotterdam 13 december 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BY6184, r.o.13.2-13.5). Er kan dus slechts sprake zijn van een misleidende handeling indien de ‘gemiddelde consument’ door de vergelijkende reclame een besluit neemt (of kan nemen) dat hij anders niet had gemaakt.
In dit verband wijzen wij nog de praktijk om verpakkingen na te bootsen (“copy-cat packaging”). Niet zelden worden verpakkingen qua kleurstelling en lay-out zodanig vormgegeven dat het daarmee het uiterlijk van een concurrerend product aanneemt. Deze praktijk kent een inherent risico op misleiding. Consumenten zouden immers heel wel het nagebootste product kunnen kopen, omdat hij het aanziet voor het hem bekende merk, of kan geloven dat het door de overeenstemmende verpakking door dezelfde fabrikant is vervaardigd. Overigens worden in artikel 6:193g BWook handvatten gegeven om dergelijke praktijken als onrechtmatig aan te merken (sub b, sub d en sub m). Terzijde merken wij ook op deze plaats op dat de onderhavige afdeling niet is bedoeld om concurrenten handvatten te geven dergelijke praktijken te doen staken.
Ten aanzien van lid 2 sub b moet er sprake zijn van niet-nakoming van een ‘concrete’ en ‘kenbare’ verplichting en moet de handelaar aangeven dat hij aan de gedragscode gebonden is. Een handelaar kan reeds gebonden zijn door een expliciete verwijzing naar de gedragscode op zijn website op te nemen (Kamerstukken II
2006/07, 30 928, nr. 3). De Consumentenautoriteit heeft wegens overtreding van dit artikel reeds meerdere boetes opgelegd (kenbaar uit: Rb. Rotterdam 6 januari 2010, ECLI:NL:RBROT:2010:BK9798 en Rb. Rotterdam 14 april 2011, ECLI:NL:RBROT:2011:BQ1295; zie ook: Rechtbank Rotterdam 13 december 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BY6184, r.o.14.7).