Naar de inhoud

Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 6 art. 236 (Letselschade) en (Vermogensrecht)


Commentaar is bijgewerkt tot 12-11-2016 door mr. T.G.G. Raijmakers

Artikel 236 Tekst van de hele regeling

Bij een overeenkomst tussen een gebruiker en een wederpartij, natuurlijk persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, wordt als onredelijk bezwarend aangemerkt een in de algemene voorwaarden voorkomend beding

  1. dat de wederpartij geheel en onvoorwaardelijk het recht ontneemt de door de gebruiker toegezegde prestatie op te eisen;

  2. dat de aan de wederpartij toekomende bevoegdheid tot ontbinding, zoals deze in afdeling 5 van titel 5 is geregeld, uitsluit of beperkt;

  3. dat een de wederpartij volgens de wet toekomende bevoegdheid tot opschorting van de nakoming uitsluit of beperkt of de gebruiker een verdergaande bevoegdheid tot opschorting verleent dan hem volgens de wet toekomt;

  4. dat de beoordeling van de vraag of de gebruiker in de nakoming van een of meer van zijn verbintenissen is te kort geschoten aan hem zelf overlaat, of dat de uitoefening van de rechten die de wederpartij ter zake van een zodanige tekortkoming volgens de wet toekomen, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat deze eerst een derde in rechte heeft aangesproken;

  5. krachtens hetwelk de wederpartij aan de gebruiker bij voorbaat toestemming verleent zijn uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen op een der in afdeling 3 van titel 2 bedoelde wijzen op een derde te doen overgaan, tenzij de wederpartij te allen tijde de bevoegdheid heeft de overeenkomst te ontbinden, of de gebruiker jegens de wederpartij aansprakelijk is voor de nakoming door de derde, of de overgang plaatsvindt in verband met de overdracht van een onderneming waartoe zowel die verplichtingen als de daartegenover bedongen rechten behoren;

  6. dat voor het geval uit de overeenkomst voor de gebruiker voortvloeiende rechten op een derde overgaan, ertoe strekt bevoegdheden of verweermiddelen die de wederpartij volgens de wet jegens die derde zou kunnen doen gelden, uit te sluiten of te beperken;

  7. dat een wettelijke verjarings- of vervaltermijn waarbinnen de wederpartij enig recht moet geldend maken, tot een verjarings- onderscheidenlijk vervaltermijn van minder dan een jaar verkort;

  8. dat voor het geval bij de uitvoering van de overeenkomst schade aan een derde wordt toegebracht door de gebruiker of door een persoon of zaak waarvoor deze aansprakelijk is, de wederpartij verplicht deze schade hetzij aan de derde te vergoeden, hetzij in haar verhouding tot de gebruiker voor een groter deel te dragen dan waartoe zij volgens de wet verplicht zou zijn;

  9. dat de gebruiker de bevoegdheid geeft de door hem bedongen prijs binnen drie maanden na het sluiten van de overeenkomst te verhogen, tenzij de wederpartij bevoegd is in dat geval de overeenkomst te ontbinden;

  10. dat in geval van een overeenkomst tot het geregeld afleveren van zaken, elektriciteit, warmte en koude daaronder begrepen en dag-, nieuws- en weekbladen en tijdschriften niet daaronder begrepen, of tot het geregeld doen van verrichtingen, leidt tot stilzwijgende verlenging of vernieuwing in een overeenkomst voor bepaalde duur, dan wel tot een stilzwijgende voortzetting in een overeenkomst voor onbepaalde duur zonder dat de wederpartij de bevoegdheid heeft om de voortgezette overeenkomst te allen tijde op te zeggen met een opzegtermijn van ten hoogste een maand;

  11. dat de bevoegdheid van de wederpartij om bewijs te leveren uitsluit of beperkt, of dat de uit de wet voortvloeiende verdeling van de bewijslast ten nadele van de wederpartij wijzigt, hetzij doordat het een verklaring van haar bevat omtrent de deugdelijkheid van de haar verschuldigde prestatie, hetzij doordat het haar belast met het bewijs dat een tekortkoming van de gebruiker aan hem kan worden toegerekend;

  12. dat ten nadele van de wederpartij afwijkt van artikel 37 van Boek 3, tenzij het betrekking heeft op de vorm van door de wederpartij af te leggen verklaringen of bepaalt dat de gebruiker het hem door de wederpartij opgegeven adres als zodanig mag blijven beschouwen totdat hem een nieuw adres is meegedeeld;

  13. waarbij een wederpartij die bij het aangaan van de overeenkomst werkelijke woonplaats in een gemeente in Nederland heeft, woonplaats kiest anders dan voor het geval zij te eniger tijd geen bekende werkelijke woonplaats in die gemeente zal hebben, tenzij de overeenkomst betrekking heeft op een registergoed en woonplaats ten kantore van een notaris wordt gekozen;

  14. dat voorziet in de beslechting van een geschil door een ander dan de rechter die volgens de wet bevoegd zou zijn, tenzij het de wederpartij een termijn gunt van tenminste een maand nadat de gebruiker zich schriftelijk jegens haar op het beding heeft beroepen, om voor beslechting van het geschil door de volgens de wet bevoegde rechter te kiezen;

  15. dat de bevoegdheid van de wederpartij om de overeenkomst, die mondeling, schriftelijk of langs elektronische weg tot stand is gekomen, op een overeenkomstige wijze op te zeggen, uitsluit of beperkt;

  16. dat in geval van een overeenkomst tot het geregeld afleveren van dag-, nieuws- en weekbladen en tijdschriften, leidt tot een stilzwijgende verlenging of vernieuwing van de overeenkomst met een duur die langer is dan drie maanden, dan wel tot een stilzwijgende verlenging of vernieuwing van de overeenkomst met een duur van ten hoogste drie maanden zonder dat de wederpartij de bevoegdheid heeft om de overeenkomst telkens tegen het einde van de duur van de verlenging of de vernieuwing op te zeggen met een opzegtermijn van ten hoogste een maand;

  17. dat in geval van een overeenkomst tot het geregeld afleveren van dag-, nieuws- en weekbladen en tijdschriften, leidt tot een stilzwijgende voortzetting in een overeenkomst voor onbepaalde duur zonder dat de wederpartij de bevoegdheid heeft om de voortgezette overeenkomst te allen tijde op te zeggen met een opzegtermijn van ten hoogste een maand of, in geval de geregelde aflevering minder dan eenmaal per maand plaats heeft, met een opzegtermijn van ten hoogste drie maanden;

  18. dat de wederpartij verplicht de verklaring tot opzegging van een overeenkomst als bedoeld onder j of p respectievelijk q te laten plaatsvinden op een bepaald moment;

  19. dat in geval van een overeenkomst met beperkte duur tot het geregeld ter kennismaking afleveren van dag-, nieuws-, weekbladen en tijdschriften leidt tot voortzetting van de overeenkomst.

A: Inleiding

Artikel 6:236 BW bevat een ‘zwarte’ lijst van bedingen die, indien zij deel uitmaken van algemene voorwaarden, worden geacht een voor de wederpartij onredelijk bezwarend karakter te dragen (zie HR 24 maart 2006, NJ 2007, 115, m.nt. Snijders, ECLI:NL:HR:2006:AV1706). Het artikel bevat dwingend recht (artikel 6:246 BW). Het werkterrein van het artikel is beperkt tot overeenkomsten waarbij algemene voorwaarden worden gebruikt jegens een ‘consument’ (Parl. Gesch. Boek 6, MvT, p. 1650-1651). De lijst vindt haar grondslag in de behoefte aan rechtszekerheid. Hiernaast is bij de totstandkoming van het artikel ook gewezen op de noodzaak te waken voor een onevenredig groot beslag op de rechterlijke macht (Parl. Gesch. Boek 6, MvT, p. 1649 e.v.). De lijst heeft geen zelfstandige status, maar vormt een wettelijke uitwerking van de open norm ‘onredelijk bezwarend’, die teruggrijpt op en gesanctioneerd wordt door de basisbepaling van artikel 6:233 sub a BW (vernietigbaarheid). De opsomming van het artikel is limitatief. Een beding dat in deze lijst voorkomt, is altijd vernietigbaar, ongeacht alle overige omstandigheden. Het artikel maakt dan ook geen uitzondering voor bedingen waarover tussen partijen werkelijke overeenstemming bestaat.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 236.

C: Kernproblematiek

C.1: Toepasselijkheid van het artikel

Voor de toepasselijkheid van dit artikel wordt verwezen naar hetgeen te dien aanzien is gesteld in onderdeel A.

C.1.1: Stelplicht en bewijslast

De wederpartij die de toepasselijkheid van het artikel inroept, zal deze moeten bewijzen. Dit volgt uit de formulering van de aanhef (Parl. Gesch. Boek 6, MvT, p. 1651). Zij dient derhalve te stellen en te bewijzen dat het gaat om algemene voorwaarden, dat zij contracteerde als consument en dat het betreffende beding valt onder een van de omschrijvingen zoals opgenomen in de lijst van artikel 6:236 BW.

C.2: Overeenkomsten met consumenten

Het artikel is enkel van toepassing indien de wederpartij een natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. De beperking tot consumenten kent twee elementen. Ten eerste moet de wederpartij een natuurlijk persoon zijn, dus niet een rechtspersoon. Ten tweede is vereist dat de wederpartij bij het aangaan van de overeenkomst niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Zij mag dus niet in professionele hoedanigheid handelen, maar moet privé optreden. ‘Beroep’ is te lezen als vrij beroep (bijvoorbeeld arts, advocaat, notaris, architect); ‘bedrijf’ omvat alle overige situaties waarin professioneel wordt opgetreden (Hartkamp (2005), nr. 366). De formule ‘die niet handelt in de uitoefening van beroep of bedrijf’ wordt subjectief opgevat: maatgevend zijn de bedoelingen van de handelende wederpartij. Indien de wederpartij pluriform – te weten zowel privé als in de uitoefening van een beroep of bedrijf – handelt, dan blijft de lijst van artikel 6:236 BW in principe buiten toepassing. Men denke bijvoorbeeld aan de koop van een auto die deels voor privédoeleinden en deels zakelijk zal worden ingezet.

C.3: Reflexwerking

Hoewel de werking van de lijst beperkt is tot consumenten, is het niet zo dat de lijst buiten dat terrein geen effect heeft. Zo kunnen ook niet-consumenten behoefte hebben aan bescherming. Bij niet-consumenten valt te denken aan commerciële en publiekrechtelijke rechtspersonen, non-profit rechtspersonen of organisaties, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid, eenmanszaken, enzovoort (zie Hof Leeuwarden 31 oktober 2001, ECLI:NL:GHLEE:2001:AD7180). Via de individuele of rechterlijke toetsing aan de open norm van artikel 6:233 sub a BW jo. artikel 6:240 lid 1 BW kan de lijst van artikel 6:236 BW ook in overeenkomsten tussen niet-consumenten de nodige reflexwerking uitoefenen, waarbij onder meer acht kan worden geslagen op de aard van de overeenkomst, de onderlinge verhouding van partijen en de andere omstandigheden van het geval. In de parlementaire stukken wordt uitdrukkelijk op deze reflexwerking gewezen. De reflexwerking geldt wel enkel voor uitzonderingssituaties, waarbij de professionele wederpartij wat betreft machtspositie en/of deskundigheid met een consument is te vergelijken (Parl. Gesch. Boek 6, Nota II, p. 1661 e.v.; zie Hof Leeuwarden 12 februari 2003, nr. C01/00 180, NJ 2003, 277, ECLI:NL:GHLEE:2003:AG4097).

C.4: Inhoud van de lijst

De lijst zoals opgenomen in artikel 6:236 BW kent een limitatieve opsomming; slechts de bedingen zoals in dit artikel zijn opgenomen, worden steeds als onredelijk bezwarend aangemerkt. Echter, uit het feit dat een beding niet terug te vinden is in de zwarte lijst mag niet worden afgeleid dat het betreffende beding per saldo niet onredelijk bezwarend in de zin van artikel 6:233 sub a BW zou kunnen zijn. Een a-contrario redenering is aldus niet gerechtvaardigd. De vraag of een niet onder het artikel vallend beding onredelijk bezwarend is, is steeds in volle vrijheid aan de rechter ter beantwoording overgelaten. Beide lijsten zijn overigens volgens eenzelfde ordening opgebouwd. Eerst worden bedingen opgesomd die de rechten of bevoegdheden van de wederpartij en/of de verplichtingen van de gebruiker beknotten; daarna komen clausules die de rechten of bevoegdheden van de gebruiker en/of de verplichtingen van de wederpartij uitbreiden; ten slotte volgen enkele bedingen van diverse aard. Bij de zwarte lijst gaat het om grovere inbreuken op de rechtspositie van de wederpartij/consument dan bij de grijze lijst het geval is.

C.4.1: Bedingen die de rechten van de wederpartij of de verplichtingen van de gebruiker beperken (sub a-d)

De lijst bevat diverse bedingen die de rechten van de consument of de verplichtingen van de gebruiker op onaanvaardbare wijze beperken.

C.4.1.1: Recht op nakoming (sub a)

Slechts die bedingen worden onder sub a bedoeld waarbij geheel en onvoorwaardelijk het recht wordt ontnomen de toegezegde prestatie op te eisen. De bepaling richt zich bijvoorbeeld tegen het beding bij koop, inhoudende dat indien de verkoper niet op tijd aan zijn leveringsverplichting voldoet, de koper geen recht heeft op nakoming, maar alleen op schadevergoeding. Bedingen die niet geheel en onvoorwaardelijk het recht om de toegezegde prestatie op te eisen ontnemen, maar die de uitoefening van dat recht slechts beperken vallen niet onder sub a. Deze bedingen kunnen aan artikel 6:233 sub a BW worden getoetst. Het begrip ‘toegezegde prestatie’ duidt op de prestatie waartoe de gebruiker zich bij het aangaan van de overeenkomst heeft verbonden: de prestatie die het voorwerp van de verbintenis vormt (Parl. Gesch. Boek 6, p. 1686-1989; zie Rb. ’s-Gravenhage 10 mei 2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:AY8645).

C.4.1.2: Ontbinding (sub b)

Sub b keert zich tegen het uitsluiten of beperken van de krachtens afdeling 6.5.5 aan de wederpartij toekomende ontbindingsbevoegdheid. Tezamen met artikel 6:236 sub c BW regelt sub b ten behoeve van de wederpartij het behoud van een tweetal in contractuele relaties fundamentele rechten: het recht op ontbinding (sub b) en het recht op opschorting (sub c). Het uitsluiten of beperken van het recht op ontbinding tast het contractuele evenwicht aan in de kern, hetgeen onwenselijk is. Het leidt er immers toe dat terwijl de ene partij niet (behoorlijk) presteert, de andere partij zich niet van haar corresponderende verbintenis kan bevrijden (Parl. Gesch. Boek 6, MvT, p. 1693; zie onder meer Hof ’s-Gravenhage 22 maart 2005, ECLI:NL:GHSGR:2005:AT1762).

C.4.1.3: Opschorting (sub c)

De bepaling strekt ertoe de uitsluiting of beperking van volgens de wet aan de wederpartij toekomende opschortingsrechten en uitbreidingen van de opschortingsrechten van de gebruiker te verbieden. Zowel gehele uitsluiting als gedeeltelijke beperking van de wettelijke opschortingsrechten worden door artikel 6:236 sub c BW bestreken. Onder de in dit subartikel bedoelde opschortingsrechten moeten worden gerekend het algemene opschortingsrecht (artikel 6:52 BW), de exceptio non adimpleti contractus (artikel 6:262 BW), de onzekerheidsexceptie (artikel 6:263 BW), het retentierecht (artikel 3:290 BW) en de speciale gevallen waarin de wet een opschortingsrecht toekent (Parl. Gesch. Boek 6, p. 1692-1694).

C.4.1.4: Tekortkoming ter beoordeling van de gebruiker (sub d)

Onredelijk bezwarend is een beding dat de rechten van de consument ter zake van een tekortkoming in de nakoming afhankelijk stelt van het oordeel van de gebruiker, dan wel de consument verplicht eerst een derde in rechte aan te spreken. Het is van evident belang voor de wederpartij dat de uitoefening van rechten ter zake van niet-nakoming niet op de aangegeven wijze van de instemming van de gebruiker afhankelijk wordt gemaakt. De onder sub d bedoelde derde kan zijn de producent van de zaak of een onderdeel daarvan, een onderaannemer of een andere hulppersoon in de zin van artikel 6:76 BW (Parl. Gesch. Boek 6, p. 1694-1695).

C.4.2: Overgang op een derde (sub e-f)

C.4.2.1: Toestemming bij voorbaat (sub e)

Onredelijk bezwarend zijn bedingen die de consument kunnen ‘overvallen’ met het feit dat hij met een nieuwe schuldenaar wordt geconfronteerd die hij wellicht zelf niet zou hebben aanvaard, bijvoorbeeld om redenen van betrouwbaarheid of kredietwaardigheid. In het geval van schuldoverneming komt daar nog bij dat de wederpartij zelf jegens haar oorspronkelijke contractspartner gebonden zou blijven, hetgeen tot onaangename complicaties bij de afwikkeling van haar contractuele rechten en verplichtingen kan leiden. Een beding dat een dergelijke schuld- of contractsoverneming (bij voorbaat) faciliteert, is onredelijk bezwarend tenzij de consument de overeenkomst te allen tijde (ook voordat de overneming daadwerkelijk heeft plaatsgehad (MvT, Parl. Gesch. InvW 6, p. 1669)) kan ontbinden of de gebruiker naast de nieuwe schuldenaar aansprakelijk blijft. Het slot van de bepaling heeft tot doel om niet aan bedrijfsoverdrachten in de weg te staan: ook daarvoor achtte de wetgever een uitzondering gerechtvaardigd.

C.4.2.2: Verweermiddelen (sub f)

Sub f zie op de overgang van rechten van de gebruiker op een derde. De memorie van toelichting rept in dit verband over cessie, contractsoverneming, subrogatie, erfopvolging en anderszins (MvT, Parl. Gesch. InvW 6, p. 16697. Onderhavige bepaling beoogt te voorkomen dat in dergelijke gevallen van overgang, de verweermiddelen en bevoegdheden van de consument worden beperkt.

C.4.3: Verkorting van verjarings- of vervaltermijn (sub g)

De algemene wettelijke verjaringstermijn voor rechtsvorderingen bedraagt twintig jaar (artikel 3:306 BW). Voor veel bijzondere gevallen bevatten de artikelen 3:307 BW e.v. kortere termijnen. Artikel 6:236 sub g BW stelt dat het te allen tijde verboden is een wettelijke verjarings- of vervaltermijn te verkorten tot minder dan één jaar. Een verkorting tot een termijn die juist een jaar of langer bedraagt, kan slechts worden getoetst aan de open norm van artikel 6:233 sub a BW (zie Hof ’s-Gravenhage 23 november 1999, «JOR» 2000/68, ECLI:NL:GHSGR:1999:AG3684). De bepaling van sub g ziet niet op contractuele vervaltermijnen die niet een bestaande wettelijke termijn verkorten (daarvoor geldt artikel 6:237 sub h BW).

C.4.4: Bedingen die de verplichtingen van de wederpartij of de rechten van de gebruiker uitbreiden (sub h-i)

Artikel 6:236 bevat enkele bedingen die de verplichtingen van de consument of de rechten van de gebruiker op onaanvaardbare wijze uitbreiden.

C.4.4.1: Schade aan een derde (sub h)

Verboden zijn bedingen die de wederpartij aansprakelijk stellen voor schade toegebracht aan derden, of bedingen die in verband met die schade aan de wederpartij een vrijwaringsverplichting jegens de verbruiker opleggen. De schade waarop sub h doelt, is die waarvoor de gebruiker jegens de derde aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad (titel 6.3) respectievelijk op grond van de op de overeenkomst toepasselijke bijzondere wetsbepalingen of indien de gebruiker jegens een derde een verbintenis op zich heeft genomen op grond van de artikelen 6:76 en 6:77 BW. Hierbij valt te denken aan schade die bij de uitvoering van de overeenkomst wordt toegebracht aan derden, hetzij door de gebruiker zelf, hetzij door personen of zaken waarvoor hij aansprakelijk is. Deze schade behoort niet bij algemene voorwaarden op de wederpartij-consument te kunnen worden afgewenteld (Parl. Gesch. Boek 6, p. 1700-1701).

C.4.4.2: Bevoegdheid tot prijsverhoging (sub i)

Sub i richt zich tegen prijsverhogingsbedingen en beoogt op dit gebied enige bescherming aan de consument te bieden. Het subartikel richt zich niet tegen de bevoegdheid tot prijsverhoging, maar tegen de onbeperkte gebondenheid van de wederpartij aan de gewijzigde overeenkomst. Haar komt de bevoegdheid toe de overeenkomst te ontbinden, indien de prijs binnen drie maanden na het sluiten van de overeenkomst wordt verhoogd. De ontbindingsbevoegdheid op grond van sub i is beperkt tot het geval dat de prijs inderdaad wordt verhoogd (en wijkt op dit punt af van artikel 6:236 sub e BW) en heeft alleen betrekking op het geval dat de prijs bij het sluiten van de overeenkomst is vastgesteld. De prijsverhoging die juist na drie maanden of later plaatsvindt, kan slechts worden getoetst aan de open norm van artikel 6:233 sub a BW. Artikel 6:236 sub i BW ziet op alle overeenkomsten, derhalve ook op duurovereenkomsten (Parl. Gesch. Boek 6, p. 1701-1705).

C.4.5: Diverse bedingen aangaande verlenging, opzegging en voortzetting (sub j en o-s)

Met ingang van 1 december 2011 ( Stb. 2010, 789) zijn artikel 6:236 en artikel 6:237 BW op bepaalde punten gewijzigd en zijn daaraan enkele bepalingen toegevoegd. Doel van de gewijzigde wet was om een einde te maken aan de in brede maatschappelijke kring heersende overtuiging dat onwenselijk is de situatie dat abonnementen en lidmaatschappen stilzwijgend verlengd worden, terwijl consumenten geen behoefte meer hebben aan deze producten of diensten (MvT, Kamerstukken II 2006/07, 30 520, nr. 6, p. 1).

C.4.5.1: Stilzwijgende verlenging of vernieuwing bij overeenkomst tot het geregeld afleveren van zaken of tot het geregeld doen van verrichtingen (sub j)

Artikel 6:236 sub j BW beoogt onredelijk bezwarende continuatiebedingen in een tweetal soorten overeenkomsten te voorkomen, namelijk de overeenkomst tot het geregeld afleveren van zaken (elektriciteit daaronder begrepen), of de overeenkomst tot het geregeld doen van verrichtingen (bijvoorbeeld cursus- en lesovereenkomsten). Het artikel is per 1 december 2011 ( Stb. 2010, 789) aangescherpt. Tot 1 december 2011 was het continuatiebeding dat voorzag in een stilzwijgende verlenging of vernieuwing voor meer dan een jaar onredelijk bezwarend en dus vernietigbaar. Per 1 december 2011 zijn ten opzichte van consumenten nog maar twee varianten van stilzwijgende verlenging of vernieuwing toegestaan. De eerste variant houdt in dat stilzwijgende verlenging of vernieuwing voor bepaalde tijd slechts kan worden bedongen voor een periode van maximaal drie maanden. In de tweede variant kan voortzetting voor onbepaalde tijd worden bedongen, mits de consument dan ook de bevoegdheid verkrijgt om de overeenkomst op elk gewenst moment op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van maximaal één maand.

C.4.5.2: Vorm van opzegging (sub o)

Overeenkomsten moeten op dezelfde wijze kunnen worden opgezegd als zij zijn aangegaan (NvW, Kamerstukken II 2008/09, 30 520, nr. 9, p.1). Onderhavige bepaling beoogt dat resultaat te bereiken, door bedingen die daaraan in de weg staan als onredelijk bezwarend aan te merken. Dus als een overeenkomst langs electronische weg is aangegaan, moet deze ook via die weg rechtsgeldig kunnen worden opgezegd. Hetzelfde geldt voor een overeenkomst die mondeling is aangegaan, doch de consument dient uiteraard bedacht te zijn op een eventueel bewijsprobleem.

C.4.5.3: Verlenging of vernieuwing bij geregeld afleveren van dag-, nieuws- en weekbladen en tijdschriften, alsmede voortzetting na proefabonnement (sub p-q en s)

Sub p, q en r hebben betrekking op de continuatie van abonnementen op dag- nieuws- en weekbladen en tijdschriften. Ten gevolge van bedrijfsspecifieke kenmerken, waarbij met name gedacht kan worden aan de productietijd van papieren tijdschriften, is voorzien in een eigen regime in geval van dergelijke abonnementen (2e NvW, Kamerstukken II 2008/09, 30 520, nr. 14, p.2).

Op grond van sub p is het mogelijk om een stilzwijgende verlenging (of vernieuwing) van meer dan drie maanden te bedingen, maar enkel onder de voorwaarde dat aan de consument de bevoegdheid toekomt om de overeenkomst tegen het einde van de nieuwe periode op te zeggen op een termijn van hoogstens één maand.

Sub q maakt mogelijk dat bij dergelijke abonnementen ook voortzetting voor onbepaalde duur kan worden overeengekomen, zij het dat de consumenten bij maandelijks (of frequenter) te verschijnen uitgaven, te allen tijde op een termijn van maximaal één maand moet kunnen opzeggen. Bij minder frequent verschijnende uitgaven, geldt een maximale opzegtermijn van ten hoogste drie maanden (waarmee het onderscheid met sub j tot uitdrukking komt).

Sub s ziet op de voortzetting na proefabonnement. Op grond van deze bepaling is een beding dat voorziet in een ‘geruisloze’ overgang van een proefabonnement in een gewoon abonnement vernietigbaar. De consument dient na afloop van een proefabonnement aldus een doelbewuste keuze te maken omtrent voortzetting.

C.4.5.4: Moment van opzegging (sub r)

Ten aanzien van het moment van opzegging bepaalt sub r dat de consument ten aanzien van iedere overeenkomst tot het geregeld afleveren van zaken, elektriciteit daaronder begrepen, of tot het geregeld doen van verrichtingen, op ieder moment een opzeggingsverklaring moet kunnen uitbrengen. Het is dus niet toegestaan om te bedingen dat de opzegging vóór een bepaald tijdstip of bijvoorbeeld uitsluitend in een bepaalde maand dient plaats te vinden.

C.4.6: Overige bedingen (sub k-n)

De subartikelen k tot en met n van artikel 6:236 BW vormen een restcategorie.

C.4.6.1: Bewijsafspraken (sub k)

Bewijsafspraken kunnen de rechten van de wederpartij-consument geheel illusoir maken of hem op andere wijze ernstig benadelen. Om die reden zijn dergelijke afspraken vernietigbaar op het moment dat de consument in zijn bewijspositie wordt benadeeld. Sub k van artikel 6:236 BW maakt onderscheid tussen een tweetal bedingen: (1) bedingen die de bevoegdheid van de consument om bewijs te leveren uitsluiten of beperken; en (2) bedingen die de bewijslast ten nadele van de consument wijzigen. Een voorbeeld van een beding in de eerste categorie is een beding dat een termijnstelling van het leveren van bewijs inhoudt. Bij de tweede categorie kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een beding dat de bewijslast van het ontbreken van overmacht bij consument neerlegt, of een beding dat een verklaring inhoudt van de consument over de (on)deugdelijkheid van de door de gebruiker verschuldigde prestatie. Andere afspraken met betrekking tot de bewijslast kunnen slechts worden getoetst aan de open norm van artikel 6:233 sub a BW (Parl. Gesch. Boek 6, p. 1707-1711; zie HR 21 september 2007, NJ 2009, 50, m.nt. Hijma, ECLI:NL:HR:2007:BA9610).

C.4.6.2: Afwijking van artikel 3:37 (sub l)

De kern van artikel 3:37 BW is dat een verklaring in beginsel vormvrij is en derhalve ook in een stilzwijgen c.q. in een gedraging besloten kan liggen, alsmede dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring deze persoon moet hebben bereikt om werking te hebben (ontvangstleer). Onredelijk bezwarend wordt geacht een beding dat ten nadele van de consument afwijkt van de regeling van artikel 3:37 BW, tenzij het de vorm van de verklaringen betreft (in dat geval geldt artikel 6:237 sub m BW). Onder sub l valt bijvoorbeeld het beding dat een bepaalde gedraging van de wederpartij als een verklaring van een bepaalde inhoud zal gelden of dat een verklaring op straffe van ongeldigheid slechts tot een bepaalde persoon, afdeling of vestiging van de gebruiker mag worden gericht. De uitzondering voor de vorm van de verklaring betreft niet de wijze van verzending (Parl. Gesch. Boek 6, MvT, p. 1711-1712).

C.4.6.3: Woonplaatskeuze (sub m)

Artikel 6:236 sub m BW stelt een grens aan in algemene voorwaarden opgenomen verplichtingen tot domiciliekeuze van een wederpartij. Artikel 1:15 BW geeft een persoon de mogelijkheid om een andere woonplaats dan zijn werkelijke te kiezen. Behoudens twee uitzonderingen verbiedt artikel 6:236 sub m BW dat deze woonplaatskeuze bij consumententransacties in de algemene voorwaarden plaatsvindt. De twee uitzonderingen zijn: de overeenkomst heeft betrekking op een registergoed en woonplaats wordt ten kantore van de notaris gekozen (artikel 6:236 sub m BW slot); en het geval dat de gebruiker het hem door de wederpartij opgegeven adres als zodanig mag blijven beschouwen totdat hem een nieuw adres wordt medegedeeld (Parl. Gesch. Boek 6, p. 1715). Deze laatste uitzondering heeft tot gevolg dat het adres waar enigerlei buitengerechtelijke verklaring naartoe kan worden gezonden, wel bij algemene voorwaarden beëinvloedbaar is. Het is evenwel niet mogelijk om de plaats waar exploiten moeten worden uitgebracht (zie artikel 46 e.v. Rv) op diezelfde wijze te beïnvloeden.

C.4.6.4: Geschillenbeslechting (sub n)

Artikel 6:236 sub n BW stelt een grens aan afwijkingen van de relatieve en/of absolute competentie van de gewone rechter en aan het opnemen van arbitrale bedingen en bindende adviesclausules in algemene voorwaarden. Dergelijke bedingen zijn ongeoorloofd tenzij de wederpartij de bevoegdheid heeft om voor beslechting van een geschil door de gewone rechter te kiezen.

Sub n had aanvankelijk geen betrekking op arbitrageclausules (zie HR 17 januari 2003, NJ 2004, 280, m.nt. HJS, «JAR» 2003/40, ECLI:NL:HR:2003:AF0136), maar bij gelegenheid van de algehele herziening van het arbitragerecht zijn dergelijke bedingen per 1 januari 2015 alsnog toegevoegd aan de lijst.

Doel van de bepaling is om te waarborgen dat de wederpartij, wanneer het geschil gerezen is, de keuze heeft tussen de in de algemene voorwaarden voorziene wijze van geschillenbeslechting en de gewone civiele procedure. Artikel 6:236 sub n BW bevat daartoe een termijn van een maand waarbinnen de wederpartij zijn keuze moet maken. De termijn begint te lopen op het tijdstip waarop de gebruiker van de algemene voorwaarden zich schriftelijk jegens de wederpartij op de geschillenbeslechtingsclausule beroept. De bepaling bevat een afwijking van de relatieve competentieregeling van de kantonrechter in artikel 100 Rv, dat dergelijke afwijkingen nietig verklaart. Tegen een beding van die strekking bestaat geen bezwaar indien het de voorwaarde bevat dat de wederpartij ter zake van een reeds gerezen geschil kan kiezen (Parl. Gesch. Boek 6, p. 1715-1722). Artikel 6:236 sub n BW verzet zich evenmin tegen een beding in een verzekeringspolis waarbij de begroting van schade terstond na een schadeveroorzakend evenement wordt opgedragen aan een derde.

D: Jurisprudentie uitgebreid

HR 21 september 2007, NJ 2009, 50, m.nt. Hijma, ECLI:NL:HR:2007:BA9610;

artikel 6:236 sub k BW kan reflexwerking hebben. De vraag óf daarvoor in een concreet geval voldoende grond bestaat, leent zich niet voor beantwoording. Immers zal het antwoord veelal afhangen van de omstandigheden van het geval.

HR 24 maart 2006, NJ 2007, 115, m.nt. Snijders, ECLI:NL:HR:2006:AV1706;

komt een beding voor op de zogenaamde zwarte lijst van artikel 6:236 BW dan geldt dat beding als onredelijk bezwarend in de verhouding tussen de gebruiker van de algemene voorwaarden en een consument.

HR 17 januari 2003, NJ 2004, 280, m.nt. HJS, «JAR» 2003/40, ECLI:NL:HR:2003:AF0136;

artikel 6:236 sub n BW maakt duidelijk dat bescherming van consumenten tegen regelingen met betrekking tot geschillenbeslechting in algemene voorwaarden noodzakelijk is geacht, maar dat geldt nu juist weer niet voor arbitrage.

Hof ’s-Gravenhage 22 maart 2005, ECLI:NL:GHSGR:2005:AT1762;

het opnemen van een beding in de algemene voorwaarden, inhoudende dat de koper de overeenkomst pas na 30 dagen kan ontbinden, levert een beperking van het ontbindingsrecht op en is in strijd met artikel 6:236 sub b BW.

Hof Leeuwarden 12 februari 2003, NJ 2003, 277, ECLI:NL:GHLEE:2003:AG4097;

de wederpartij beroept zich op de onredelijke bezwarendheid van een bepaling van de algemene voorwaarden, alsmede op de reflexwerking van artikel 6:236 sub b BW nu zij moet worden aangemerkt als ‘kleine ondernemer’. In de gegeven omstandigheden komt aan de wederpartij een beroep toe op de vernietigingsgrond van artikel 6:233 aanhef en sub a BW, nu de wederpartij slechts 23 werknemers in dienst heeft; zij dient te worden beschouwd als een leek en het gaat niet om een alledaagse transactie.

Hof Leeuwarden 31 oktober 2001, ECLI:NL:GHLEE:2001:AD7180;

de reflexwerking in de zin van artikel 6:236 sub c BW kan zich (enkel) voordoen naarmate de zich daarop beroepende rechtspersoon feitelijk bezien meer overeenstemming met een consument vertoont, zoals kleine verenigingen of stichtingen die qua organisatie en deskundigheid nauwelijks boven het consumentenniveau uitstijgen.

Hof ’s-Gravenhage 23 november 1999, «JOR» 2000/68 , ECLI:NL:GHSGR:1999:AG3684;

hoewel artikel 6:236 sub g BW in voorkomende gevallen reflexwerking kán hebben ten voordele van niet-consumenten, kan deze bepaling appellanten niet baten, nu daarin een verkorting van een termijn tot korter dan een jaar onredelijk bezwarend wordt geacht, en te dezen sprake is van een verkorting van de termijn tot juist een jaar. Derhalve dient de termijn uit de algemene voorwaarden te worden getoetst aan de norm van artikel 6:233 sub a BW.

Rb. ’s-Gravenhage 8 maart 2007, NJF 2007, 442, ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2184;

de overeenkomst is een overeenkomst als bedoeld in 6:236 sub j BW, daar zij strekt tot het geregeld doen van verrichtingen. Dit brengt mee – volgens het bepaalde in artikel 6:237 sub k en l BW dat de consument bij een contractsduur van meer dan een jaar de mogelijkheid behoort te worden geboden om de overeenkomst in elk geval na één jaar op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van ten hoogste drie maanden.

Rb. ’s-Gravenhage 10 mei 2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:AY8645;

het eenzijdig staken van overeengekomen diensten zonder een passend alternatief aan te bieden is in strijd met artikel 6:236 sub a BW. Niet valt in te zien dat en hoe de gebruiker met een beroep op haar algemene voorwaarden eenzijdig een deel van de overeengekomen diensten kan staken zonder daarvoor tenminste een passend alternatief aan te bieden. Voor zover de algemene voorwaarden dat toestaan, is een dergelijk beding in strijd met artikel 6:236 sub a BW.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 6 artikel 236.

F: Literatuurverwijzing

  • Hartkamp, A.S. en C.H. Sieburgh, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. 6. Verbintenissenrecht. Deel III. Algemeen overeenkomstenrecht, Deventer: Kluwer 2014.
  • Zeben, C.J. van, J.W. Du Pon en M.M. Olthof, Parlementaire Geschiedenis van het nieuwe burgerlijk wetboek. Boek 6. Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht, Deventer: Kluwer 1981.