Naar de inhoud

Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 6 art. 238 (Letselschade) en (Vermogensrecht)


Commentaar is bijgewerkt tot 12-11-2016 door mr. T.G.G. Raijmakers

Artikel 238 Tekst van de hele regeling

1.

Bij een overeenkomst als bedoeld in de artikelen 236 en 237, kan jegens de wederpartij geen beroep worden gedaan

  1. op het feit dat de overeenkomst in naam van een derde is gesloten, indien dit beroep berust op het enkele feit dat een beding van deze strekking in de algemene voorwaarden voorkomt;

  2. op het feit dat de algemene voorwaarden beperkingen bevatten van de bevoegdheid van een gevolmachtigde van de gebruiker, die zo ongebruikelijk zijn dat de wederpartij ze zonder het beding niet behoefde te verwachten, tenzij zij ze kende.

2.

Bij een overeenkomst als bedoeld in de artikelen 236 en 237 moeten de bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld. Bij twijfel over de betekenis van een beding, prevaleert de voor de wederpartij gunstigste uitleg.

A: Inleiding

Wat betreft wetsgeschiedenis en jurisprudentie tot heden bijgewerkt.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de wetstechnische informatie van de regeling.

C: Kernproblematiek

C.1: Bedingen over vertegenwoordiging (lid 1)

Lid 1 heeft betrekking op de situatie dat bij het sluiten van een overeenkomst de gebruiker van de algemene voorwaarden wordt vertegenwoordigd door een derde. Het artikel beoogt te voorkomen dat de gebruiker van algemene voorwaarden een beroep kan doen op bedingen die maken dat niet de gebruiker zelf maar een derde aan de betreffende overeenkomst gebonden is, of bedingen die tot gevolg hebben dat de gebruiker zich kan distantiëren van handelingen van diegene (de gevolmachtigde) die namens de gebruiker de betreffende overeenkomst aanging (zie Parl. Gesch. BW Inv. 3, 5 en 6 boek 6 1990, p. 1749 e.v.).

C.1.1: Beding dat de overeenkomst namens een derde gesloten is (sub a)

Sub a stelt buiten twijfel dat wanneer de gebruiker van de algemene voorwaarden de indruk heeft gewekt bij het sluiten van de overeenkomst voor zichzelf op te treden, een beding in de algemene voorwaarden (dat inhoudt dat de gebruiker namens een derde handelde) op zichzelf bezien onvoldoende is om zich aan gebondheid van de overeenkomst te kunnen onttrekken. Aldus wordt voorkomen dat de wederpartij een andere contractspartij wordt opgedrongen. De gebruiker kan echter wel andere feiten en omstandigheden aandragen op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat de consument had kunnen bevroeden dat de gebruiker niet zichzelf (maar een derde) had willen binden (zie Parl. Gesch. InvW 6, p. 1752).

C.1.2: Beperking volmacht van de gebruiker (sub b)

De situatie waar deze bepaling betrekking op heeft, is die wanneer de gevolmachtigde van de gebruiker een overeenkomst sluit met een wederpartij die geen reden had om aan diens bevoegdheid te twijfelen terwijl naderhand blijkt dat de algemene voorwaarden van de gebruiker de bevoegdheid van de gevolmachtigde zodanig beperkten dat de overeenkomst met de gebruiker niet rechtsgeldig tot stand kwam. Dat kan bijvoorbeeld een begrenzing van de hoogte van het belang zijn, of het vereiste dat schriftelijke bevestiging van de gebruiker vereist is. Een dergelijk beding kan de wederpartij in redelijkheid niet worden tegengeworpen indien dit naar de verkeersopvattingen door de wederpartij niet mocht worden verwacht en zij er bovendien niet vanaf wist. Van belang is dat sub b enkel betrekking heeft op een volmacht die niet openbaar gemaakt is; voor openbaar gemaakte volmachten kan immers worden teruggevallen op hetgeen in artikel 3:61 BWis bepaald.

C.2: Uitleg onduidelijk en/of onbegrijpelijk beding in voordeel van wederpartij

Dit lid is op 17 november 1999 in werking getreden en is een uitvloeisel van de EG-richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PbEG 1999, L 95/29). Naast de vereisten van duidelijkheid en begrijpelijkheid, is bij de uitleg van bedingen in algemene voorwaarden ook artikel 3:35 BW van belang, omdat de consument op grond van verdere mededelingen aan de zijde van de gebruiker het beding anders kan hebben opgevat, dan louter datgene dat uit de letterlijke tekst van het beding blijkt (Kamerstukken II 1998/99, 26 470, nr. 3, p. 2 (MvT)). Indien sprake is van een onduidelijk of onbegrijpelijk beding danwel indien de consument ex artikel 3:35 BW het beding anders had mogen uitleggen, prevaleert de voor de wederpartij gunstigste uitleg. Tevens is civielrechtelijke handhaving mogelijk op grond van de Wet Handhaving Consumentenbescherming (Whc). De Consumentenautoriteit kan handhavend optreden indien sprake is van handelen of nalaten dat in strijd is met een van de wettelijke bepalingen, bedoeld in de bijlage bij deze wet, en dat schade toebrengt of kan toebrengen aan de collectieve belangen van consumenten. In deze wet zijn de artikelen 6:231-235 BW en de artikelen 6:237-247 BW opgenomen in onderdeel A van de bijlage bij deze wet.

C.3: Toepassing voor bedingen die geen algemene voorwaarden zijn

In de EG-richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten is bepaald in artikel 5 dat de uitleg van een beding ten gunste van de consument dient te komen, in geval dat ‘overeenkomsten waarvan alle of bepaalde aan de consumenten voorgestelde bedingen schriftelijk’, zijn opgesteld. Deze richtlijn beperkt zich derhalve dan ook niet tot alleen de algemene voorwaarden in de zin van artikel 6:231 BW. Dit betekent dat (ook) wanneer sprake is van andere schriftelijke bedingen dan algemene voorwaarden in de zin van artikel 6:231 BW, ingeval van twijfel, het beding ten gunste van consument dient te worden uitgelegd.

D: Jurisprudentie uitgebreid

Bij dit artikel is nog geen belangrijke jurisprudentie aanwezig.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 6 artikel 238.

F: Literatuurverwijzing

  • Hartkamp, A.S. en C.H. Sieburgh, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. 6. Verbintenissenrecht. Deel III. Algemeen overeenkomstenrecht, Deventer: Kluwer 2014.