Naar de inhoud

Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 6 art. 268 (Letselschade) en (Vermogensrecht)


Commentaar is bijgewerkt tot 26-09-2016 door mr. G.N. van Kooten

Artikel 268 Tekst van de hele regeling

De bevoegdheid tot buitengerechtelijke ontbinding vervalt door verjaring van de rechtsvordering tot ontbinding. De verjaring staat niet in de weg aan gerechtelijke of buitengerechtelijke ontbinding ter afwering van een op de overeenkomst steunende rechtsvordering of andere rechtsmaatregel.

A: Inleiding

Wat betreft wetsgeschiedenis en jurisprudentie tot heden bijgewerkt.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 268.

C: Kernproblematiek

C.1: Verjaring

Artikel 6:268 BW vormt een uitwerking van het meer algemene verjaringsartikel 3:311 BW, waarin een verjaringstermijn is gegeven van vijf jaar na aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldeiser met de tekortkoming bekend is geworden. Het gaat bij bekendheid om de daadwerkelijke bekendheid bij betrokkene en het is daarom bekendheid in subjectieve zin. Zie HR 20 april 2001, NJ 2002, 384, JOL 2001, 278, RvdW 2001, 92, ECLI:NL:HR:2001:AB1208. De rechtsvordering tot ontbinding verjaart in ieder geval na verloop van twintig jaar na het ontstaan van de tekortkoming. In aanvulling op artikel 3:311 BW bepaalt artikel 6:268 BW dat met de vordering tot ontbinding ook de bevoegdheid tot buitengerechtelijke ontbinding vervalt.

Zie over de verjaring en stuiting van een (voorwaardelijke) vordering tot ontbinding ook HR 11 januari 2002, NJ 2002, 81, ECLI:NL:PHR:2002:AD4919.

C.2: Ontbinding bij wege van verweer

Ook na het verloop van de verjaringstermijn blijft de bevoegdheid tot ontbinding bestaan wanneer deze bevoegdheid wordt uitgeoefend bij wege van verweer. Aangenomen wordt dat een in enig stadium van de procedure binnen de grenzen van een goede procesorde voorgedragen, ondubbelzinnig verweer voldoende zou moeten zijn. Dit houdt evenwel naar het oordeel van het Hof Amsterdam niet noodzakelijkerwijs in dat daarvoor geen vordering in reconventie zou behoeven te worden ingesteld (Hof Amsterdam, 23 juni 2005, NJF 2005, 344, ECLI:NL:GHAMS:2005:AU0335).

D: Jurisprudentie uitgebreid

Bij dit artikel is nog geen belangrijke jurisprudentie aanwezig.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 6 artikel 268.

F: Literatuurverwijzing

  • Bakels, F.B., Wederkerige overeenkomsten en ontbinding wegens tekortkoming, Deventer: Kluwer 1994.
  • Bakels F.B., Ontbinding van overeenkomsten (Mon. BW nr. B58), Deventer 2011.
  • Boom van, W.H., ‘I. Artikelsgewijs commentaar op titel 1, 2, 4 en 5’, in: E.H. Hondius (red.), Verbintenissenrecht, Deventer: Kluwer 2013.
  • Brunner, C.J.H. en G.T. de Jong, Verbintenissenrecht algemeen, Deventer: Kluwer 2011.
  • Hartkamp, A.S. en C. Sieburgh, Verbintenissenrecht – Algemeen Overeenkomstenrecht (Asser/Hartkamp/Sieburgh 6-III*), Deventer: Kluwer 2014.
  • Pitlo, A. en J.L.P Cahen, Algemeen deel van het verbintenissenrecht, Deventer: Kluwer 2002.
  • Smeehuijzen, J.L., De bevrijdende verjaring, Deventer: Kluwer 2008.
  • Stolp, M.M., Ontbinding, schadevergoeding en nakoming – de remedies voor wanprestaties in het licht van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit (diss. Nijmegen), Deventer 2007.