Naar de inhoud

Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 6 art. 270 (Letselschade) en (Vermogensrecht)


Commentaar is bijgewerkt tot 26-09-2016 door mr. G.N. van Kooten

Artikel 270 Tekst van de hele regeling

Een gedeeltelijke ontbinding houdt een evenredige vermindering in van de wederzijdse prestaties in hoeveelheid of hoedanigheid.

A: Inleiding

Wat betreft wetsgeschiedenis en jurisprudentie tot heden bijgewerkt.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 270.

C: Kernproblematiek

De partij die bevoegd is de overeenkomst ex artikel 6:265 BW te ontbinden, heeft in beginsel vrije keuze tussen gehele of gedeeltelijke ontbinding (Parl. Gesch. Boek 6, p. 1012). Gedeeltelijke ontbinding wordt gekenmerkt door de omstandigheid dat zij slechts op een gedeelte van de wederzijdse prestaties betrekking heeft. Dit gedeelte zal steeds voor de verplichtingen van beide partijen evenredig zijn.

Het artikel maakt geen onderscheid tussen verschillende vormen van niet-nakoming. Het gebrek kan gelegen zijn in de hoeveelheid of hoedanigheid van de geleverde zaken, een te late prestatie of gedeeltelijk niet-nakoming van een duurovereenkomst als huur (Parl. Gesch. Boek 6, p. 1018). In beginsel geven elk van deze gebreken in de nakoming grond voor gehele of gedeeltelijke ontbinding mits voldaan is aan de vereisten van artikel 6:265 BW.

Gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst kan zowel door een buitengerechtelijke verklaring als door een gerechtelijk vonnis geschieden. Rechterlijke ontbinding heeft de voorkeur boven een eenzijdige verklaring, met name wanneer discussie bestaat over de waardering en deelbaarheid van de wederzijdse prestaties (Parl. Gesch. Boek 6, p. 1020). Wanneer de rechter besluit tot gedeeltelijke ontbinding staat het hem vrij de vermindering van de wederzijdse prestaties te schatten. Bij een dergelijke schatting is de rechter niet gebonden aan de gewone regels van stelplicht en bewijs, zie HR 29 maart 2002, NJ 2002, 270, JOL 2002, 190, RvdW 2002, 63, ECLI:NL:HR:2002:AD8175 (Van der Meer/Maatschap S.).

De huurder is bevoegd de overeenkomst gedeeltelijk te ontbinden, in die zin dat hij met toepassing van de artikelen 6:270 en 6:271 BW geheel of ten dele van zijn verplichting tot huurbetaling wordt bevrijd. Een ingebrekestelling is daartoe niet vereist. Wel dient de huurder op grond van de redelijkheid en billijkheid de verhuurder op de hoogte te stellen van de gebreken. Dat is slechts anders indien de huurder stelt en bewijst dat de verhuurder reeds in voldoende mate met de gebreken bekend was om tot het nemen van maatregelen over te kunnen gaan. Zie HR 6 juni 1997, NJ 1998, 128 (m.nt. PAS), ECLI:NL:HR:1997:ZC2389 (Van Bommel/Ruijgrok). Op de gedeeltelijke ontbinding bij huur is inmiddels artikel 7:207 BW van toepassing. Dit artikel geldt als een lex specialis van art. 6:270 BW.

Aangenomen wordt dat indien professionele partijen slechts de mogelijkheid van algehele ontbinding hebben uitgesloten, dit in beginsel niet als verweer kan dienen tegen een vordering tot gedeeltelijke ontbinding. Zie H.K. Strikwerda, V&O 2008, p. 142 e.v.

D: Jurisprudentie uitgebreid

Bij dit artikel is nog geen belangrijke jurisprudentie aanwezig.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 6 artikel 270.

F: Literatuurverwijzing

  • Bakels, F.B., Wederkerige overeenkomsten en ontbinding wegens tekortkoming (diss. Leiden), Deventer: Kluwer 1994.
  • Bakels, F.B., Ontbinding van overeenkomsten (Mon. BW nr. B58), Deventer 2011.
  • Boom van, W.H., ‘I. Artikelsgewijs commentaar op titel 1, 2, 4 en 5’, in: E.H. Hondius (red.), Verbintenissenrecht, Deventer: Kluwer 2015.
  • Hammerstein, A. en J.B.M. Vranken, ‘Beëindigen en wijzigen van overeenkomsten’, in: Miscellanea Jurisconsulto vero Dedicata (Van Dunné-bundel), p. 115-128, Deventer: Kluwer 1997.
  • Hartkamp, A.S. en C. Sieburgh, Verbintenissenrecht – Algemeen Overeenkomstenrecht (Asser/Hartkamp/Sieburgh 6-III*), Deventer: Kluwer 2014.
  • Hartlief, T., Gedeeltelijke ontbinding. Enige opmerkingen en mededelingen over de ontbinding bij duurovereenkomsten en de actio quanti minoris’, Groninger Opmerkingen en Mededelingen 1991, p.1-44.
  • Hartlief, T., Ontbinding (diss.Groningen), Deventer: Kluwer 1994.
  • Hartlief, T., ‘Subsidiariteit en proportionaliteit in het contractenrecht?’, Ars Aequi 1997, p. 196-202.
  • Hijma, Jac., ‘Evenredigheid bij gedeeltelijke ontbinding’, WPNR 1994, p. 357-358.
  • Reurich, L., Het wijzigen van overeenkomsten en de werking van redelijkheid en billijkheid, Deventer: Kluwer 2005.
  • Smits, J.M., ‘Wie is er bang voor de actio quanti minoris? Over een onvermijdelijke Europese ontwikkeling’, WPNR 2000, p. 685-686.
  • Stolp, M.M., Ontbinding, schadevergoeding en nakoming (diss. Nijmegen), Deventer: Kluwer 2007.
  • Strikwerda, H.K., ‘Sluit een verbod op ontbinding de mogelijkheid van gedeeltelijke ontbinding uit?’, V&O 2008, p. 142-146.
  • Zeben, C.J. van, J.W. du Pon en M.M. Olthof, Parlementaire Geschiedenis van het nieuwe burgerlijk wetboek. Boek 6. Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht, Deventer: Kluwer 1981.