Sluit de aard van de prestatie uit dat zij ongedaan wordt gemaakt, dan treedt daarvoor een vergoeding in de plaats ten belope van haar waarde op het tijdstip van de ontvangst.
Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 6 art. 272 (Letselschade) en (Vermogensrecht)
Commentaar is bijgewerkt tot 26-09-2016 door mr. G.N. van Kooten
Artikel 272 Tekst van de hele regeling
Heeft de prestatie niet aan de verbintenis beantwoord, dan wordt deze vergoeding beperkt tot het bedrag van de waarde die de prestatie voor de ontvanger op dit tijdstip in de gegeven omstandigheden werkelijk heeft gehad.
A: Inleiding
Het artikel geeft een verplichting tot waardevergoeding indien de aard van de prestatie ongedaanmaking in de zin van artikel 6:271 BW onmogelijk maakt. In beginsel dient de objectieve waarde ten tijde van ontvangst te worden vergoed. Wanneer de prestatie niet aan de verbintenis beantwoordt, zal niet de objectieve waarde worden vergoed maar dient waardegoeding plaats te vinden op basis van de subjectieve waarde die de prestatie voor de ontvanger heeft gehad (lid 2).
B: Wetstechnische informatie
Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 272.
C: Kernproblematiek
C.1: Onmogelijkheid van restitutie
Indien de aard van de prestatie ongedaanmaking in de zin van artikel 6:271 BW onmogelijk maakt, ontstaat op grond van dit artikel een verbintenis tot vergoeding van de waarde in plaats van een ongedaanmakingsverbintenis. Restitutie van de prestatie is naar haar aard onder meer onmogelijk bij verschaft huurgenot, verrichte arbeid of geleverde diensten.
Het niet gestand doen door een curator van een overeenkomst ex artikel 37 Fw levert onder het huidige recht geen ontbinding van de overeenkomst op. Zie voor de vraag of een verplichting tot waardevergoeding van de door de failliet geleverde diensten of werkzaamheden (wegens ongerechtvaardigde verrijking) kan bestaan, Hof ’s-Hertogenbosch, 16 februari 2016, RI 2016/59, ECLI:NL:GHSHE:2016:458.
C.2: Objectieve waardevergoeding: marktwaarde
De waardevergoeding moet worden berekend naar het ogenblik van ontvangst van de prestatie. De te vergoeden waarde bestaat uit de waarde die aan de prestatie normaal in het economische leven wordt toegekend, zie Parl. Gesch. Boek 6, p. 818 en 1031. Veelal is die waarde gelijk aan de contractsprijs (zie Van Boom (2013), artikel 272, aant. 3). Of de ontvanger inderdaad het normale profijt heeft gehad van de prestatie doet in beginsel niet ter zake, behoudens de uitzondering van het tweede lid.
C.3: Uitzondering: Bij non-conformiteit vergoeding van subjectieve waarde
In het tweede lid wordt een uitzondering gemaakt voor het geval dat de prestatie niet aan de verbintenis heeft beantwoord. In dat geval moet de waarde worden vergoed die de prestatie voor de ontvanger op het tijdstip van ontvangst werkelijk heeft gehad. Deze waarde kan nihil zijn. Zie Hof Arnhem-Leeuwarden, 9 februari 2016, JA 2016/110, ECLI:NL:GHARL:2016:897. Bijzondere omstandigheden van het geval kunnen echter meebrengen dat de ontvanger van een prestatie die niet aan de overeenkomst beantwoordt, toch geacht moet worden de volle waarde daarvan te hebben genoten. Zie MvA II, Parl. Gesch. Boek 6, p. 1032.
D: Jurisprudentie uitgebreid
HR 5 oktober 2012, NJ 2012, 584, RvdW 2012, 1275, «JIN» 2012/203, ECLI:NL:HR:2012:BW8307;de Hoge Raad oordeelt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat vanwege het ontbreken van terugwerkende kracht bij de ontbinding van de overeenkomst ingevolge art. 6:269 BW een ontbinding alleen kan zien op toekomstige facturen. Een ontbinding bevrijdt immers de partijen van “de daardoor getroffen verbintenissen” (eerste zin van art. 6:271 BW), en blijkens de tweede zin van art. 6:271 BW kan een partij door ontbinding van de overeenkomst ook over een reeds verstreken periode van haar verbintenissen bevrijd worden (vgl. HR 6 juni 1997, NJ 1998, 128, rov. 3.5).
Rb. ’s Hertogenbosch 11 januari 2006, Computerrrecht 2006, 72, m.nt. T.J. de Graaf (St. Beter Samen/Van Mierlo);de waardevergoeding wordt gezien artikel 6:272 lid 2 BW beperkt tot het bedrag van de aarde die de prestatie voor OGP op 20 september werkelijk heeft gehad. De werkelijke waarde komt naar het oordeel van de rechtbank in het deskundigenbericht het best tot uiting bij de waardering op basis van de marktwaarde. Bij de bepaling van de marktwaarde neemt de deskundige de mate van overdraagbaarheid van het product als uitgangspunt. Deze maatstaf is volgens de rechtbank juist.
Rb. Zutphen 14 december 2005, ECLI:NL:RBZUT:2005:AU9059;betreft naar het oordeel van de rechtbank niet het vraagstuk van de ongerechtvaardigde verrijking, maar de verbintenis tot waardevergoeding ex artikel 6:272 BW. Bij een ontbinding van de overeenkomst zullen [eiser] en Wensink hun wederzijds gedane prestaties ongedaan moeten maken. Aangezien [eiser] in december 2003 niet in staat was de Mercedes in dezelfde staat terug te leveren als in de staat waarin de Mercedes aan hem is geleverd in november 2002, heeft Wensink dan recht op een waardevergoeding van de prestatie die [eiser] wel heeft genoten maar die hij niet ongedaan kan maken.
Rb. Arnhem 30 juni 2004, NJF 2004, 417, ECLI:NL:RBARN:2004:AP4885 (Dexia/O);O. leasete de aandelen van Dexia en had daarvan gedurende drie jaren het genot. Deze verschaffing van het leasegenot van de aandelen gedurende drie jaren is een prestatie die naar haar aard niet ongedaan kan worden gemaakt. De door Dexia verrichte prestatie heeft niet aan de verbintenis beantwoord, omdat Dexia haar zorgplicht niet is nagekomen. Op grond van artikel 6:272 lid 2 BW moet de prestatie daarom worden vastgesteld op de waarde die zij op het moment van ontvangst door O. voor hem werkelijk heeft gehad. De waarde van de prestatie was op het moment van ter beschikking stellen van het geld en de aankoop van de eerste tranche aandelen — het moment van de ontvangst van de prestatie — nog niet bekend. Die waarde kon door het bewust speculatieve karakter van de prestatie pas worden vastgesteld na afloop van de looptijd van de overeenkomst. De rechtbank zal die waarde ten tijde van de ontvangst van de prestatie daarom moeten schatten, waarbij zij het speculatieve karakter van de prestatie moet meewegen.
E: Jurisprudentie nieuw
Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 6 artikel 272.
F: Literatuurverwijzing
- Hartkamp, A.S. en C. Sieburgh, Verbintenissenrecht – Algemeen Overeenkomstenrecht (Asser/Hartkamp/Sieburgh 6-III*), Deventer: Kluwer 2014.
- Bakels, F.B. Wederkerige overeenkomsten en ontbinding wegens tekortkoming (diss. Leiden), Deventer, Kluwer 1994.
- Boom, van, W.H., ‘I. Artikelsgewijs commentaar op titel 1, 2, 4 en 5’, in: E.H. Hondius (red.), Groene Serie Verbintenissenrecht, (losbladige), Deventer: Kluwer 2015.
- Brunner, C.J.H. en G.T. de Jong, Verbintenissenrecht Algemeen, Deventer: Kluwer 2011.
- Hijma, J. en M.M. Olthof, Compendium Nederlands vermogensrecht, Deventer: Kluwer 2014.
- Kooten, van H.J., Restitutierechtelijke gevolgen van ongeoorloofde overeenkomsten, Deventer: Kluwer 2002.
- Vries, de G.J.P., Recht op nakoming en schadevergoeding en ontbinding wegens tekortkoming, Deventer: Kluwer 1997.
- Zeben, C.J. van, J.W. Du Pon en M.M. Olthof, Parlementaire Geschiedenis van het nieuwe burgerlijk wetboek. Boek 6. Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht, Deventer: Kluwer 1981.