Een huur voor bepaalde tijd aangegaan, eindigt, zonder dat daartoe een opzegging vereist is, wanneer die tijd is verstreken.
Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 7 art. 228 (Huurrecht)
Commentaar is bijgewerkt tot 12-04-2017 door mr. E. de Bie
Artikel 228 Tekst van de hele regeling
Een huur voor onbepaalde tijd aangegaan of voor onbepaalde tijd verlengd eindigt door opzegging. Heeft de huur betrekking op een onroerende zaak die noch woonruimte, noch bedrijfsruimte is, dan dient de opzegging te geschieden tegen een voor huurbetaling overeengekomen dag op een termijn van tenminste een maand.
A: Inleiding
Wat betreft wetsgeschiedenis en jurisprudentie tot heden bijgewerkt.
B: Wetstechnische informatie
Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 228.
C: Kernproblematiek
C.1: Aanvullend recht
Artikel 7:228 BW is van aanvullend recht. Partijen kunnen van de voorgeschreven regeling afwijken.
C.2: Beperkte reikwijdte
De reikwijdte van artikel 7:228 BW is beperkt. Artikel 7:228 BW was goed beschouwd alleen van toepassing op de verhuur van ongebouwde roerende en onroerende zaken, en op de huurovereenkomst van bedrijfsruimte voor twee jaar of korter: artikel 7:301 BW. Het artikel heeft voor woonruimte als bedoeld in artikel 7:232 BW echter betekenis gekregen door de invoering van de Wet doorstroming huurmarkt per 1 juli 2016. Het nieuwe artikel 7:271 lid 1 BW biedt de verhuurder en huurder de mogelijkheid om een tijdelijke huurovereenkomst voor een periode van maximaal twee jaar voor zelfstandige woonruimte en maximaal vijf jaar voor onzelfstandige woonruimte, aan te gaan. Op een dergelijke huurovereenkomst is artikel 7:228 lid 1 BW van toepassing: de huurovereenkomst eindigt wanneer de termijn waarvoor zij is aangegaan is verstreken. Wel moet de verhuurder voor afloop van de huurovereenkomst de huurder schriftelijk informeren dat de huurovereenkomst op de afgesproken datum eindigt. Voor alle andere huurovereenkomsten voor woonruimte geldt artikel 7:228 BW niet, maar geldt de (semi)dwingendrechtelijke regeling die is neergelegd in de artikelen 7:271-7:282 BW.
Voor bepaalde huurobjecten gelden afwijkende regels die van (semi)dwingend recht zijn. Zo geldtAartikel 7:228 BW geldt ook niet voor de (ver)huur van bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW. Voor deze bedrijfsruimte geldt de (semi)dwingendrechtelijke regeling, die is vastgelegd in de artikelen 7:293-7:300 BW.
Artikel 7:228 BW is weer wel van toepassing op de huurovereenkomst van bedrijfsruimte voor twee jaar of korter: artikel 7:301 BW. Artikel 7:228 BW geldt ook niet voor woonruimte als bedoeld in artikel 7:232 BW. Voor woonruimte geldt de (semi)dwingendrechtelijke regeling die vastligt in de artikelen 7:271-7:282 BW. Voor de overige gebouwde onroerende zaken als bedoeld in artikel 7:230a BW is artikel 7:228 BW beperkt van belang. Voor deze onroerende zaken geldt dat de huurder in beginsel aanspraak heeft op ontruimingsbescherming. Artikel 7:228 BW is goed beschouwd alleen volledig van toepassing op de (ver)huur van ongebouwde onroerende- en roerende zaken.
C.3: Opzegging
Een voor bepaalde tijd gesloten overeenkomst kan in beginsel niet tussentijds worden opgezegd, zie Hof Leeuwarden 11 januari 2011, Prg. 2011, 56. De huurovereenkomst die voor onbepaalde tijd geldt, moet worden opgezegd. De redelijkheid en de billijkheid kunnen met zich meebrengen dat de huurovereenkomst die is opgezegd alleen eindigt indien de verhuurder een voldoende zwaarwegend belang bij beëindiging heeft. Zie HR 29 juni 2012, NJ 2012/411, HR 12 november 2004, WR 2005, 23 en Hof Amsterdam 8 november 2007, WR 2008, 40. De huurder dient zich uitdrukkelijk te beroepen op de correctiefactor van de redelijkheid en billijkheid die de opzeggingsbevoegdheid van de verhuurder beperkt en dient voldoende feiten en omstandigheden te stellen die een toepassing van de redelijkheid en billijkheid rechtvaardigen. Zie De Jonge (2013), p.44.
C.4: Opzegtermijn
De opzegtermijn van een gebouwde onroerende zaak die noch woonruimte noch bedrijfsruimte is, bedraagt minimaal een maand en de opzegging moet geschieden tegen de voor de huurbetaling overeengekomen dag. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen met zich meebrengen dat een langere opzegtermijn in acht genomen moet worden genomen. Neemt degene die opzegt een te korte termijn in acht of wordt er opgezegd tegen een verkeerde dag, dan leidt dit niet tot nietigheid van de opzegging, maar wordt de onjuiste opzegging geconverteerd in een juiste opzegging (Kamerstukken II 1997/98, 26 089, nr. 3, p. 36 (MvT)).
D: Jurisprudentie uitgebreid
HR 29 juni 2012, NJ 2012/411 (Berregate/Natuurmonumenten);de klacht dat het hof heeft miskend dat niet alleen het bepaalde in artikel 3:13 BW (misbruik van bevoegdheid) in de weg kan staan aan de mogelijkheid een huurovereenkomst op grond van artikel 7:228 lid 2 BW op te zeggen, is gegrond. Weliswaar geeft artikel 7:228 lid 2 BW de bevoegdheid een huurovereenkomst als de onderhavige op te zeggen tegen een voor huurbetaling overeengekomen dag op een termijn van ten minste een maand, maar de eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat (vgl. HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854, RvdW 2011/1311 ). Huurder heeft in de feitelijke instanties uitdrukkelijk en gemotiveerd aangevoerd dat gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval niet een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat. Dat betoog is door de kantonrechter aanvaard. Het hof heeft evenwel met het oog op de beantwoording van de vraag of de huuropzegging door verhuurder effect heeft gesorteerd, de door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden niet beoordeeld aan de hand van de hiervoor vermelde maatstaf, maar uitsluitend aan de hand van de (beperktere) maatstaf of verhuurder misbruik heeft gemaakt van zijn opzeggingsbevoegdheid. Het heeft daarmee blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
HR 28 oktober 2011, RvdW 2011, 1311;weliswaar geeft artikel 7:228 lid 2 BW de bevoegdheid een huurovereenkomst als de onderhavige op te zeggen tegen een voor huurbetaling overeengekomen dag op een termijn van ten minste een maand, maar de eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat.
HR 12 november 2004, WR 2005, 23 (m.nt. Heikens), JOL 2004 585, ECLI:NL:HR:2004:AP4460 (Van Heusden/Hansman);een bevoegdheid tot opzegging kan worden gebaseerd op de redelijkheid en billijkheid. Alle omstandigheden van het geval spelen daarbij een rol. De aard van de overeenkomst kan meebrengen dat alleen kan worden opgezegd wegens een voldoende zwaarwegende grond.
Hof Arnhem-Leeuwarden 30 juli 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:5639 en Hof Arnhem-Leeuwarden 30 juli 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:5644;permanent bewoonde recreatiechalets. Er is sprake van een onbebouwde onroerende zaak zodat de wettelijke bepalingen inzake huur van woonruimte rechtstreeks noch analoog van toepassing zijn. Opzegging huurovereenkomst door de verhuurder jegens huurder - die het chalet van meet af aan permanent bewoont – stuit af op aanvullende en beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Het financiële belang van de verhurende projectontwikkelaar is onvoldoende zwaarwegend tegenover het woonbelang van de huurder, mede in aanmerking genomen dat permanente bewoning de instemming van de vorige verhuurder had en de gemeente die bewoning steeds heeft gedoogd en thans legalisering daarvan,onder bepaalde voorwaarden, mogelijk maakt.
Hof Arnhem 8 mei 2012, Prg. 2012, 173;een huurovereenkomst wordt na drie jaar door huurder opgezegd, met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. Partijen hebben bij het aangaan van de huurovereenkomst geen overeenstemming bereikt over de duur van de overeenkomst, zodat deze geldt voor onbepaalde tijd. Het verweer van de verhuurder dat de opzegtermijn van drie maanden niet redelijk is vanwege door haar gedane investeringen, slaagt niet. Door geen huurovereenkomst te sluiten voor een langere periode, heeft de verhuurder zelf het risico genomen dat de overeenkomst eerder zou eindigen dan haar voor ogen stond.
Hof 's-Hertogenbosch 14 december 2010, ECLI:NL:GHSHE:2010:BQ2351;verhuurder was op grond van artikel 7:228 lid 2 BW bevoegd om de huurovereenkomst door opzegging te beëindigen. Dat is slechts anders indien sprake zou zijn van misbruik van bevoegdheid, hetgeen niet het geval is. Bovendien is de verhouding tussen partijen ernstig verstoord. De opzegging sorteert effect.
Hof ’s-Gravenhage 1 maart 2011, WR 2011, 123;opzegging door verhuurder van deel van een volkstuincomplex is in strijd met de redelijkheid en billijkheid, omdat zijn plannen met de desbetreffende grond onvoldoende concreet zijn en de huurder een groot belang heeft bij voortzetting van de huurovereenkomst.
Hof Amsterdam 8 november 2007, WR 2008, 40 (m.nt. Van Schie), ECLI:NL:GHAMS:2007:BC9111;de redelijkheid en billijkheid beheersen ook de rechtsverhouding tussen verhuurder en huurder van een ongebouwde onroerende zaak. Bovendien kunnen de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat opzegging door verhuurder uitsluitend tot beëindiging van de huurovereenkomst leidt bij een voldoende zwaarwegend belang. Er is geen verplichting de (zwaarwegende) opzeggingsgrond in de opzeggingsbrief te vermelden.
Rb. Midden-Nederland 30 april 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:1647;na afweging van de belangen van verhuurder bij opzegging van de huurovereenkomst voor een ongebouwde onroerende zaak en die van huurder bij behoud van deze huurovereenkomst, laat de rechtbank het belang van de verhuurder (om de camping rendabel te exploiteren) zwaarder wegen dan het belang van huurder en eigenaar van het chalet dat op de ongebouwde onroerende zaak is geplaatst. Aan de huurder is een nieuwe standplaats aangeboden en de verhuurder is bereid de verhuiskosten van huurder te vergoeden. Hiermee is voldoende tegemoetgekomen aan de belangen van huurder.
Rb. Den Haag 11 juni 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:CA2702;de kantonrechter is van oordeel dat verhuurder een voldoende zwaarwegende grond aan de opzegging ten grondslag heeft gelegd, namelijk herontwikkeling van de locatie, waarbij eveneens een redelijke opzegtermijn (één jaar) in acht is genomen. Dit leidt ertoe dat de huurovereenkomst ingevolge artikel 7:228 lid 2 BW rechtsgeldig is opgezegd.
Rb. Utrecht 29 maart 2006, NJF 2006, 472, ECLI:NL:RBUTR:2006:AY3832;aanwezigheid zwaarwegend belang. De huurder mocht er, gelet op de omstandigheden van het geval, gerechtvaardigd op vertrouwen dat de huurovereenkomst nog geruime tijd zou voortduren en dat zij investeringen zou terugverdienen. Nu dit is doorkruist door de opzegging, acht de rechter het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar indien verhuurder huurder geen schadevergoeding ter zake van gedane investeringen betaalt.
Rb. Utrecht 19 april 2000, WR 2000, 39, ECLI:NL:RBUTR:2000:ZL0987;de omstandigheden van het geval brengen mee dat opzegging van de huur van een ligplaats voor een tjalk, waar huurster 25 jaar permanent woont, slechts tot beëindiging van de overeenkomst kan leiden, indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat. De verschillen van inzicht tussen partijen over de aanlegkosten van de riolering, een (vermeende) betalingsachterstand, veroorzaakte overlast en de achtergronden van de verstoorde verhouding waren niet voldoende zwaarwegend voor de opzegging van de verhuurder.
E: Jurisprudentie nieuw
Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 7 artikel 228.
F: Literatuurverwijzing
- Abas, P., Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. 5. Bijzondere Overeenkomsten IIA (Huur), Deventer: Kluwer 2007.
- Jonge, A.R. de, Huurrecht, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013.
- Jonge, A.R. de, E.E. de Wijkerslooth-Vinke en J. Gelink, Parlementaire geschiedenis huurrecht, Deventer: Kluwer 2008.
- Vries, G.J.P. de, Commentaar op artikel 7:228 BW, in: Hielkema, H.M., H.E.M. Vrolijk en E.E. de Wijkerslooth-Vinke, Groene Serie Huurrecht, Deventer: Kluwer.