Naar de inhoud

Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 7 art. 448 (Letselschade) en (Vermogensrecht)


Commentaar is bijgewerkt tot 30-01-2018 door mr. W.K. Bischot en mr. M.M. Janssen en mr. B.A. van Schelven

Artikel 448 Tekst van de hele regeling

1.

De hulpverlener licht de patiënt op duidelijke wijze, en desgevraagd schriftelijk in over het voorgenomen onderzoek en de voorgestelde behandeling en over de ontwikkelingen omtrent het onderzoek, de behandeling en de gezondheidstoestand van de patiënt. De hulpverlener licht een patiënt die de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt op zodanige wijze in als past bij zijn bevattingsvermogen.

2.

Bij het uitvoeren van de in lid 1 neergelegde verplichting laat de hulpverlener zich leiden door hetgeen de patiënt redelijkerwijze dient te weten ten aanzien van:

  1. de aard en het doel van het onderzoek of de behandeling die hij noodzakelijk acht en van de uit te voeren verrichtingen;

  2. de te verwachten gevolgen en risico’s daarvan voor de gezondheid van de patiënt;

  3. andere methoden van onderzoek of behandeling die in aanmerking komen;

  4. de staat van en de vooruitzichten met betrekking tot diens gezondheid voor wat betreft het terrein van het onderzoek of de behandeling.

3.

De hulpverlener mag de patiënt bedoelde inlichtingen slechts onthouden voor zover het verstrekken ervan kennelijk ernstig nadeel voor de patiënt zou opleveren. Indien het belang van de patiënt dit vereist, dient de hulpverlener de desbetreffende inlichtingen aan een ander dan de patiënt te verstrekken. De inlichtingen worden de patiënt alsnog gegeven, zodra bedoeld nadeel niet meer te duchten is. De hulpverlener maakt geen gebruik van zijn in de eerste volzin bedoelde bevoegdheid dan nadat hij daarover een andere hulpverlener heeft geraadpleegd.

A: Inleiding

De informatieplicht van de hulpverlener en het toestemmingsvereiste van de patiënt, nader uitgewerkt in de artikelen 7:448 tot en met 7:452 BW, zijn nauw met elkaar verbonden en vinden hun grondslag in de artikelen 10 en 11 Grondwet (het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam). Met de wettelijke verankering van de informatieplicht en het toestemmingsvereiste wordt tot uitdrukking gebracht, dat een patiënt over de voor het verlenen van toestemming noodzakelijke inlichtingen moet beschikken om op verantwoorde wijze toestemming te kunnen geven. Hiervoor wordt ook wel het begrip ‘informed consent’ gebruikt. Voor de patiënt zijn de informatie die hij verkrijgt en de toestemming die hij moet geven een uitdrukking van zijn zelfbeschikking. Algemeen wordt aangenomen dat, bij het schenden van de informatieplicht, de hulpverlener aansprakelijk is voor tijdens een behandeling ontstane schade indien aannemelijk is dat de patiënt de behandeling niet zou hebben ondergaan indien hij de niet-gegeven informatie wel had gehad. De verschillende onderwerpen, die verband houden met informatie en toestemming worden artikelsgewijs besproken.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 448.

C: Kernproblematiek

C.1: Inleiding

Deze bepaling regelt het recht op informatie van de patiënt en noemt de onderwerpen waarover de patiënt moet worden ingelicht bij de uitvoering van een behandelingsovereenkomst. Lid 3 vormt – evenals artikel 7:449 BW – een uitzondering op de algemene informatieplicht.

C.2: Hoofdregel

Lid 1 bevat de hoofdregel van het recht op informatie. De hulpverlener licht de patiënt in over onderzoek en behandeling, onder meer om te bevorderen dat de patiënt optimaal kan meewerken aan het herstel. De hulpverlener moet zich bij het geven van inlichtingen aan de patiënt zoveel mogelijk bedienen van voor deze begrijpelijke bewoordingen. Als de patiënt de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt van de hulpverlener verwacht dat hij zich zal inspannen om bij het informeren de hulp in te roepen van iemand die de taal van de patiënt machtig is. Ook kan de patiënt er belang bij hebben dat de informatie op schrift wordt gesteld. Als de patiënt daar om verzoekt, is de hulpverlener hiertoe verplicht. Het recht op informatie omvat zowel de informatie voorafgaand aan de geneeskundige behandeling als de voortgangsinformatie, waaronder informatie over eventuele fouten die bij de behandeling zijn gemaakt.

Bij amendement is de laatste volzin aan lid 1 toegevoegd en zijn minderjarigen jonger dan twaalf jaar van een ‘eigen’ recht op informatie voorzien (de informatie moet zijn aangepast aan het bevattingsvermogen van de patiënt) ook al zijn zij geen partij bij de behandelingsovereenkomst en moeten de ouders toestemming geven voor de behandeling (artikel 7:465 BW) (Kamerstukken II 1989/90, 21 561, 22). Hoewel dit recht op informatie dus geen voorwaarde is voor het verkrijgen van toestemming werd de toevoeging toch van belang geacht.

C.3: Inhoud van de informatie

Lid 2 specificeert de inhoud van de informatie. Tijdens de parlementaire geschiedenis is het begrip ‘redelijkerwijs’ aan dit lid toegevoegd, om te verduidelijken dat de informatieplicht moet worden gezien in het licht van de omstandigheden van het geval (Kamerstukken II 1993/94, 21 561, 21). De aard en omvang van de informatieplicht hangen mede af van de individuele situatie van de patiënt en de aard van de medische behandeling. De hulpverlener moet de patiënt informeren over de normale, voorzienbare risico’s van de behandeling. Naarmate het risico, verbonden aan de behandeling, groter is worden aan de informatieplicht hogere eisen gesteld, waarbij het niet alleen gaat om de kans dat het risico zich verwezenlijkt maar ook om de ernst van het risico als het zich verwezenlijkt.

C.4: Bewijslast

Hoofdregel is dat indien de patiënt stelt dat geen adequate informatie is verstrekt en daardoor schade is geleden, de bewijslast bij de patiënt ligt. Deze regel is echter genuanceerd door de Hoge Raad. Van een arts die een kunstfout wordt verweten, kan worden verlangd dat hij voldoende feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van zijn betwisting van de stellingen van die patiënt. Indien de arts niet voldoet aan deze plicht, kan de bewijslast naar hem verschuiven (HR 20 november 1987, ECLI:NL:HR:1987:AD0058, NJ 1988/500, m.nt. Haardt en HR 18 februari 1994, NJ 1994/368).

C.5: Therapeutische exceptie

In lid 3 is een uitzondering op de informatieplicht opgenomen. De bepaling geeft de hulpverlener de bevoegdheid vanwege therapeutische redenen informatie niet te verstrekken (de therapeutische exceptie). Er zijn strikte voorwaarden verbonden aan toepassing van deze exceptie. De therapeutische exceptie kan door de hulpverlener alleen worden ingeroepen indien informeren kennelijk ernstig nadeel voor de patiënt zou opleveren. Er moet sprake zijn van een gegrond vermoeden en het moet duidelijk zijn dat het nadeel zich zal voordoen. Het woord ‘kennelijk’ houdt in dat een objectieve en toetsbare afweging moet plaatsvinden. Om een te subjectief oordeel te voorkomen, is collegiale toetsing verplicht. Tevens dient de hulpverlener te onderzoeken of het belang van de patiënt vereist dat de informatie aan een ander dan de patiënt wordt gegeven en moet hij de patiënt alsnog informeren zodra de grond voor de therapeutische exceptie vervalt.

De therapeutische exceptie kan niet worden ingeroepen ter beperking van het recht op inzage (vgl. artikel 7:456 BW). De patiënt heeft dus recht op inzage in gegevens waarover de hulpverlener op grond van de therapeutische exceptie geen informatie heeft gegeven.

D: Jurisprudentie uitgebreid



E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 7 artikel 448.

F: Literatuurverwijzing

Bij dit artikel is nog geen belangrijke literatuur aanwezig.