De verplichtingen die voor de hulpverlener uit deze afdeling jegens de patiënt voortvloeien worden, indien de patiënt de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, door de hulpverlener nagekomen jegens de ouders die het gezag over de patiënt uitoefenen dan wel jegens zijn voogd.
Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 7 art. 465 (Letselschade) en (Vermogensrecht)
Commentaar is bijgewerkt tot 30-01-2018 door mr. W.K. Bischot en mr. M.M. Janssen en mr. B.A. van Schelven
Artikel 465 Tekst van de hele regeling
Hetzelfde geldt indien de patiënt de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt, maar niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, tenzij zodanige patiënt meerderjarig is en onder curatele staat of ten behoeve van hem het mentorschap is ingesteld, in welke gevallen nakoming jegens de curator of de mentor geschiedt.
Indien een meerderjarige patiënt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, niet onder curatele staat of ten behoeve van hem niet het mentorschap is ingesteld, worden de verplichtingen die voor de hulpverlener uit deze afdeling jegens de patiënt voortvloeien, door de hulpverlener nagekomen jegens de persoon die daartoe door de patiënt schriftelijk is gemachtigd in zijn plaats op te treden. Ontbreekt zodanige persoon, of treedt deze niet op, dan worden de verplichtingen nagekomen jegens de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van de patiënt, tenzij deze persoon dat niet wenst, dan wel, indien ook zodanige persoon ontbreekt, jegens een ouder, kind, broer of zus van de patiënt, tenzij deze persoon dat niet wenst.
De hulpverlener komt zijn verplichtingen na jegens de in de leden 1 en 2 bedoelde wettelijke vertegenwoordigers van de patiënt en de in lid 3 bedoelde personen, tenzij die nakoming niet verenigbaar is met de zorg van een goed hulpverlener.
De persoon jegens wie de hulpverlener krachtens de leden 2 of 3 gehouden is de uit deze afdeling jegens de patiënt voortvloeiende verplichtingen na te komen, betracht de zorg van een goed vertegenwoordiger. Deze persoon is gehouden de patiënt zoveel mogelijk bij de vervulling van zijn taak te betrekken.
Verzet de patiënt zich tegen een verrichting van ingrijpende aard waarvoor een persoon als bedoeld in de leden 2 of 3 toestemming heeft gegeven, dan kan de verrichting slechts worden uitgevoerd indien zij kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen.
A: Inleiding
Wat betreft wetsgeschiedenis en jurisprudentie tot heden bijgewerkt.
B: Wetstechnische informatie
Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 465.
C: Kernproblematiek
C.1: Wilsonbekwame patiënt
C.1.1: Nakoming jegens een vertegenwoordiger
In dit artikel is vastgelegd jegens welke personen, van wie vaststaat of mag worden aangenomen dat zij de belangen van de patiënt (zullen) behartigen, de verplichtingen op grond van de Wgbo moeten worden nagekomen. Indien de, limitatief bedoelde, opsomming in dit artikel geen vertegenwoordiger oplevert, zullen de belangen van de patiënt door middel van zaakwaarneming moeten worden behartigd (artikel 6:198 BW e.v.). De verplichting tot nakoming uit dit artikel betekent niet dat de vertegenwoordiger zelf partij wordt bij de behandelingsovereenkomsten (zie Rb. Rotterdam 4 november 2009, ECLI:NL:RBROT:2009:BK3477 en vergelijk S du Commentaar Vermogensrecht, artikel 7:446 BW en het daar genoemde arrest baby Joost) of dat subjectieve kennis van de vertegenwoordiger aan de patiënt wordt toegerekend (Rb. Utrecht 30 mei 2012, ECLI:RBUTR:2012:BW8487).
Vertegenwoordigers kunnen in beginsel alle voorkomende beslissingen in het kader van de behandelingsovereenkomst nemen. Dit is alleen anders indien het zodanig hoogst persoonlijke beslissingen zijn: dan moet worden aangenomen dat vertegenwoordiging van de patiënt uitgesloten moet worden geacht, zoals bijvoorbeeld bij euthanasie (Kamerstukken II 1991/92 21 561, 11, p. 36) of een NR-verklaring (Rb. Zeeland-West-Brabant 13 maart 2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:2678).
C.1.2: Keuzemogelijkheid voor de hulpverlener
De opsomming in de tweede volzin van lid 3 beoogt niet een volgorde voor te schrijven. Het is uiteindelijk de hulpverlener die moet bepalen jegens wie hij zijn verplichtingen uit de behandelingsovereenkomst moet nakomen. Bij het maken van een keuze dient de hulpverlener primair te letten op de relatie die er feitelijk met de patiënt is. In beginsel moet de hulpverlener kiezen voor de vertegenwoordiger die geacht kan worden (het meest) de wil van de patiënt te representeren. Nakoming geschiedt vervolgens alleen jegens deze vertegenwoordiger. Nakoming jegens één vertegenwoordiger betekent overigens niet dat de hulpverlener op wilsuitingen van andere familieleden geen acht meer zou mogen slaan (zie Kamerstukken II 1993/94, 21 561, 11, p. 38).
C.2: Vaststelling door hulpverlener
C.2.1: Wilsbekwaam
Het is de hulpverlener die moet vaststellen of een patiënt al dan niet wilsbekwaam is. Bij minderjarigen onder twaalf jaar is het vaststellen van de leeftijd voldoende. Indien de patiënt meerderjarig is, moet eerst worden vastgesteld of de patiënt onder curatele staat of een mentorschap ten aanzien van hem is ingesteld. Als geen van beide het geval is of als de patiënt nog niet meerderjarig is maar wel twaalf jaar of ouder, moet de beoordeling plaatsvinden aan de hand van de persoonlijke omstandigheden van de patiënt. Een (goed) hulpverlener zal bij twijfel de mening van bijvoorbeeld de ouders, de curator of een vakgenoot inwinnen.
C.2.2: Wilsbekwaam ter zake
Een patiënt kan voor een eenvoudige verrichting in staat zijn tot een redelijke waardering van zijn belangen in de zin van de Wgbo, terwijl dezelfde patiënt voor een meer complexe verrichting wilsonbekwaam kan zijn. Dit is tot uitdrukking gebracht door het op diverse plaatsen in het artikel gehanteerde ‘ter zake’. Alleen bij wilsonbekwaamheid is dit artikel van toepassing en vindt nakoming jegens de vertegenwoordiger plaats. Op grond van lid 6 is ook de mening van een wilsonbekwame (ter zake) van belang.
Het concept-wetsvoorstel Wijziging Wgbo stelt voor de hulpverlener te verplichten het vast te leggen indien de patiënt door hem wilsonbekwaam ter zake wordt geacht (Concept-wetsvoorstel Wijziging Wgbo, www.internetconsultatie.nl/concept_wijziging_wgbo). Zie hiervoor ook de aantekening bij artikel 7:454 BW.
C.3: Eigen verantwoordelijkheid van de hulpverlener
Naast de in lid 5 vastgelegde zorgplicht voor de vertegenwoordiger, houdt de hulpverlener zijn eigen verantwoordelijkheid te handelen als een goed hulpverlener op grond van lid 4. Indien de hulpverlener het niet eens zou zijn met de vertegenwoordiger kan hij nakoming weigeren indien hij dit in strijd acht met de zorg van een goed hulpverlener (vgl. artikel 7:453 BW).
De hulpverlener mag niet te snel voorbij gaan aan de mening van de vertegenwoordiger. De wetgever spreekt over uitzonderlijke gevallen waarin de vertegenwoordiger niet uitsluitend het belang van de patiënt blijkt te dienen maar zich laat leiden door subjectieve waardeoordelen. De vertegenwoordiger laat zich bijvoorbeeld leiden door medelijden, zoals een meer persoonlijke getinte waardering van zin en kwaliteit van leven of financiële overwegingen. Hetzelfde geldt voor de gevallen waarin wordt gevreesd dat een vertegenwoordiger zich hierdoor zal laten leiden (Kamerstukken II 1991/92, 21 561, 11, p. 35-36).
C.4: Verzet van de patiënt
Verzet een patiënt van twaalf jaar en ouder, doch niet wilsbekwaam, zich tegen een behandeling van ingrijpende aard, terwijl een persoon als bedoeld in lid 2 of lid 3 toestemming heeft gegeven, dan kan de behandeling slechts worden uitgevoerd om ernstig nadeel te voorkomen. Door de verwijzing naar lid 2 en lid 3 kan een patiënt jonger dan twaalf jaar ondanks verzet wel worden behandeld. In dat geval moet de verplichting tot handelen als goed hulpverlener uiteraard wel in acht worden genomen (vgl. artikel 7:543 BW). Verzet van een patiënt kan zich zowel verbaal als non verbaal uiten, bijvoorbeeld door met zijn hoofd nee te schudden of door tegenstribbelen.
Een verrichting van niet-ingrijpende aard kan ondanks verzet toch worden verricht (zie hierover ook Asser/Tjong Tjin Tai 7-IV* 2014/412). Of sprake is van een verrichting van ingrijpende aard wordt beoordeeld aan de hand van het beoogde doel van de verrichting, de handeling en de gevolgen daarvan. Daarnaast kan de lichamelijke of geestelijke toestand en/of leeftijd van de patiënt van belang zijn (Kamerstukken II 1990/91, 21 561, 6, p. 71). In de parlementaire geschiedenis wordt het vullen van een kies als voorbeeld genoemd van een niet-ingrijpende verrichting (Kamerstukken II 1990/91, 21 561, 6, p. 52). Medicatie met ernstige bijwerkingen zou wel als een ingrijpende verrichting kunnen worden aangemerkt (Kamerstukken II 1993/94, 21 561, 28) (vgl. ook S du Commentaar Vermogensrecht, artikel 7:466 BW). In de concept-toelichting bij het concept-wetsvoorstel Wijziging Wgbo wordt een verrichting van niet-ingrijpende aard geduid als een verrichting waarvan, gegeven de indicatie, niemand in redelijkheid de noodzaak en wenselijkheid zal willen betwisten en waarvan vaststaat dat de uitvoering van de verrichting geen aanmerkelijke risico’s of belasting zal meebrengen (p. 6).
C.5: Wetsvoorstel Zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten
In het wetsvoorstel Zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten, dat ziet op dwang in de zorg bij een psychogeriatrische aandoening (dementie) of een verstandelijke handicap, worden onder omstandigheden delen van de Wgbo uitgesloten, waaronder lid 1 en 2 van dit artikel ( Kamerstukken I 2013/14, 31 996, A). De behandeling van het wetsvoorstel ligt sinds 2013 stil. Besloten is het wetsvoorstel gezamenlijk met de wetsvoorstellen Verplichte geestelijke gezondheidszorg en Wet forensische zorg te behandelen ( Kamerstukken I 2014/15, 32 398, M).
D: Jurisprudentie uitgebreid
Bij dit artikel is nog geen belangrijke jurisprudentie aanwezig.
E: Jurisprudentie nieuw
Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 7 artikel 465.
F: Literatuurverwijzing
- C.P.M. Akerboom, J.C.J. Dute, J.K.M. Gevers, H. Nys, H.B. Winter en N.O.M. Woestenburg, Thematische wetsevaluatie wilsonbekwaamheid en vertegenwoordiging (Reeks evaluatie regelgeving: deel 2), Den Haag: ZonMw 2011.