Naar de inhoud

Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 7 art. 623 (Arbeidsrechtartikelsgewijs)


Commentaar is bijgewerkt tot 27-09-2017 door mr. E.K.W. van Kampen

Artikel 623 Tekst van de hele regeling

1.

De werkgever is verplicht het in geld naar tijdruimte vastgestelde loon te voldoen telkens na afloop van het tijdvak waarover het loon op grond van de overeenkomst moet worden berekend, met dien verstande dat het tijdvak voor voldoening niet korter is dan één week en niet langer is dan één maand.

2.

Het tijdvak na afloop waarvan het loon moet worden voldaan, kan bij schriftelijke overeenkomst worden verlengd, maar niet langer dan tot een maand wanneer het tijdvak waarover het loon op grond van de overeenkomst moet worden berekend, een week of korter is, en tot niet langer dan tot een kwartaal wanneer het tijdvak waarover het loon op grond van de overeenkomst moet worden berekend, een maand of langer is.

3.

Slechts aan de werknemer komt de bevoegdheid toe om ter vernietiging van een beding dat afwijkt van dit artikel, een beroep op de vernietigingsgrond te doen.

A: Inleiding

Wat betreft wetsgeschiedenis en jurisprudentie tot heden bijgewerkt.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de wetstechnische informatie van de regeling.

C: Kernproblematiek

C.1: Naar tijdruimte vastgestelde loon

Art. 7:623 BW regelt wanneer het naar tijdruimte vastgestelde loon moet worden voldaan. Het begrip ‘in geld naar tijdruimte vastgestelde loon’ is niet in de wet gedefinieerd. De literatuur omschrijft het als geldloon waarop men recht heeft na het verstrijken van een bepaalde periode, onverschillig wat het resultaat van die arbeid is geweest.1 Een als een bedrag per uur vastgestelde overwerktoeslag valt volgens de Hoge Raad onder het naar tijdruimte vastgestelde loon.2

C.2: Tijdstip van voldoening

Het naar tijdruimte vastgestelde loon dient op grond van art. 7:623 lid 1 BW te worden voldaan na afloop van het tijdvak waarover het loon op grond van de overeenkomst wordt berekend. Het bedoelde tijdvak van voldoening mag niet langer zijn dan één maand en niet korter dan één week. Het tweede lid bepaalt dat bij schriftelijke overeenkomst het tijdvak na afloop waarvan het loon moet worden voldaan, kan worden verlengd. Indien het loontijdvak een week of korter bedraagt, kan de betalingstermijn worden verlengd tot maximaal een maand nadat dat tijdvak is verstreken. Indien het loontijdvak een maand of langer bedraagt, mag de betalingstermijn niet langer dan een kwartaal na verstrijking van dat tijdvak zijn. Dit betekent dat loonbestanddelen die eenmaal per jaar worden uitgekeerd, zoals een dertiende maand, uiterlijk binnen een kwartaal nadat de periode waarover dit loonbestanddeel wordt berekend, is verstreken, moeten worden voldaan.

C.3: Relatief dwingend recht

Art. 7:623 BW is van relatief dwingend recht. Slechts de werknemer is op grond van art. 7:623 lid 3 BW bevoegd de vernietigbaarheid in te roepen van een beding dat afwijkt van hetgeen is bepaald in dit artikel. De formulering wijkt iets af van de gebruikelijke zinswending dat ‘niet ten nadele van de werknemer’ kan worden afgeweken, nu in het onderhavige artikel slechts gevallen aan de orde zijn waarin elke afwijking de facto slechts ten nadele van de werknemer kan uitvallen; zolang partijen het in het artikel genoemde maximum niet te boven gaan, is er immers geen afwijking van het artikel.3 De sanctie van vernietigbaarheid ziet op het overeengekomen tijdstip van betaling.4 De sanctie op het niet-naleven van het schriftelijkheidsvereiste van art. 7:623 lid 2 BW is nietigheid (art. 3:39 BW). Tot slot kan de werknemer aanspraak maken op de wettelijke verhoging van art. 7:625 BW (na twee werkdagen) en de wettelijke rente.

C.4: Relatie tussen art. 7:623 BW en art. 7:624 BW

Indien het loon enerzijds voor een deel in geld naar tijdruimte is vastgesteld en anderzijds voor een deel afhankelijk is gesteld van de boekhouding van de werkgever dan gelden art. 7:623 BW en art. 7:624 BW naast elkaar voor die gedeelten.5 Een dergelijke situatie komt bijvoorbeeld voor bij een werknemer met een vast maandloon en een variabel gedeelte.

1
Zie J.M. van Slooten, Arbeid en loon, Kluwer: Deventer 1999, p. 119, met verwijzingen aldaar.
2
HR 1 november 2002, NJ 2002/600, «JAR» 2002/278 (Younan/Van Lennep).
3
Kamerstukken II 1993/94, 23 438, nr. 3, p. 22.
4
W. Snijders, ‘Titel 3.2 BW en de nulliteiten in het arbeidsrecht’, SR 2002, 5, p. 144.
5
Kamerstukken II 1993/94, 23 438, nr. 3, p. 23.

D: Jurisprudentie uitgebreid

Bij dit artikel is nog geen belangrijke jurisprudentie aanwezig.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 7 artikel 623.

F: Literatuurverwijzing

Bij dit artikel is nog geen belangrijke literatuur aanwezig.