Naar de inhoud

Commentaar op Opiumwet art. 1 (Strafrecht)


Commentaar is bijgewerkt tot 25-04-2017 door mr. J.A. Rendering

Artikel 1 Tekst van de hele regeling

1.

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  1. Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  2. substantie: stof van menselijke, dierlijke, plantaardige of chemische oorsprong, daaronder begrepen dieren, planten, delen van dieren of planten, alsmede micro-organismen;

  3. preparaat: een vast of vloeibaar mengsel van substanties;

  4. middel: substantie of preparaat;

  5. Enkelvoudig Verdrag: het op 30 maart 1961 te New York tot stand gekomen Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen (Trb. 1963, 81), zoals gewijzigd bij het op 25 maart 1972 te Genève tot stand gekomen Protocol tot wijziging van dat verdrag (Trb. 1987, 90);

  6. Psychotrope Stoffen Verdrag: het op 21 februari 1971 te Wenen tot stand gekomen Verdrag inzake psychotrope stoffen (Trb. 1989, 129);

  7. Besluit 2005/387/JBZ: Besluit 2005/387/JBZ van de Raad van 10 mei 2005 inzake de uitwisseling van informatie, de risicobeoordeling en de controle ten aanzien van nieuwe psychoactieve stoffen (PbEU 2005, L 127);

  8. Verdrag tegen sluikhandel: het op 20 december 1988 tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen (Trb. 1989, 97);

  9. Verdrag ter uitvoering van artikel 17 van het Verdrag tegen sluikhandel: het op 31 januari 1995 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de sluikhandel over zee, ter uitvoering van artikel 17 van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen (Trb. 2010, 165 en 239).

2.

Voor toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden de zouten van de substanties met die substanties gelijkgesteld.

3.

Voor de toepassing van deze wet wordt onder vervaardigen begrepen raffineren en omzetten.

4.

Onder binnen het grondgebied van Nederland brengen van middelen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, is begrepen: het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn en elke op het verder vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht, of tot de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn.

5.

Onder buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, is begrepen: het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn en het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden, het ten uitvoer dan wel ten wederuitvoer aangeven, daaronder begrepen het doen van een summiere aangifte bij uitgaan of het in kennis stellen van de wederuitvoer, in de zin van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PbEU 2013, L 269) of het in, op of aan een naar het buitenland bestemd vaar-, voer- of luchtvaartuig aanwezig hebben van die middelen, of van die voorwerpen of goederen.

A: Inleiding

Alhoewel de wet sindsdien vele malen is aangepast vormt de Opiumwet van 1928 nog steeds de basis voor de huidige Opiumwet. De wet heet ook officieel ‘Wet van 12 mei 1928, tot vaststelling van bepalingen betreffende het opium en andere verdoovende middelen’.

Het doel van de Opiumwet was oorspronkelijk de bescherming van de volksgezondheid. Uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 1974/75, 13 407, nr. 3) blijkt dat de Opiumwet, sinds de wijziging in 1976, zowel gericht is op de volksgezondheid als op de openbare orde. De maatregelen in de Opiumwet hebben de voorkoming van schade aan de gezondheid van de gebruiker en de voorkoming van schade voor de samenleving als doel. Om deze doelen te bereiken bevat de wet bepalingen met betrekking tot het voorkomen van de productie, de handel en het gebruik van in de wet genoemde verboden middelen.

De belangrijkste pijlers waarop de huidige Opiumwet rust zijn het Enkelvoudig Verdrag van New York en het Psychotrope Stoffen Verdrag.

Bij de wet zijn twee lijsten opgenomen waarop de verboden middelen worden vermeld. Het grootste deel van deze middelen is afkomstig van de lijsten van één van de beide verdragen.

Artikel 1 van de wet begint met een aantal begripsomschrijvingen die van belang zijn voor de juiste toepassing van de diverse bepalingen in de wet. Ook is de juiste vermelding van de beide verdragen opgenomen.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 1.

C: Kernproblematiek

De wet begint in dit artikel met een aantal begripsomschrijvingen. De begrippen substantie, preparaat en middel zijn essentieel voor de toepassing van de verboden van artikel 2 en 3 van de wet. Een tweede belangrijk onderdeel van de begripsomschrijvingen zijn de verwijzingen naar het Enkelvoudig Verdrag, het Psychotrope Stoffen Verdrag en het Besluit 2005/387/JBZ begrip Gemeenschappelijk optreden. Door deze begripsomschrijvingen worden de herkomst van de bepalingen in de Opiumwet en het belang van de internationale verdragen aangegeven.

In het tweede en derde lid volgen twee nadere bepalingen omtrent de toepassing van het begrip substantie respectievelijk het begrip vervaardigen. Beide begripsomschrijvingen zijn van belang voor de toepassing van de verboden zoals gesteld in artikel 2 en artikel 3 van de wet.

In het vierde en vijfde lid zijn vervolgens belangrijke bepalingen opgenomen met betrekking tot het begrip binnen- of buiten het grondgebied van Nederland brengen. Ook deze begripsomschrijving is van belang voor de toepassing van de verboden welke zijn opgenomen in de artikelen 2 en 3 van de wet.

C.1: Substantie, preparaat en middel

Een substantie is volgens de begripsomschrijving een stof van menselijke, dierlijke, plantaardige of chemische oorsprong, daaronder begrepen dieren, planten, delen van dieren of planten, alsmede micro-organismen. Een substantie is dus niet alleen een stof die afkomstig is van een plant of dier of op chemische wijze tot stand is gekomen maar ook hele dieren en planten en delen daarvan vallen onder het begrip substantie. Zelfs stoffen van menselijke oorsprong en micro-organismen vallen onder het begrip.

Een vast of vloeibaar mengsel van substanties is een preparaat. De begripsomschrijving maakt geen onderscheid in de wijze waarop de substanties gemengd zijn. Het gehalte waarin de substantie in een preparaat aanwezig is speelt in deze begripsomschrijving geen rol.

Met betrekking tot de Opiumwet is er veelal sprake van (verboden) middelen. Onder dit begrip vallen zowel de substanties als de preparaten. Een Opiumwetmiddel kan dus zowel één substantie zijn als een mengsel van meerdere substanties.

C.2: Internationaal karakter

De Opiumwet heeft een sterk internationaal karakter. Er liggen twee verdragen ten grondslag aan deze wet. In beide verdragen is een groot aantal middelen aangemerkt als middelen waarvan is gebleken dat deze het bewustzijn van de mens beïnvloeden en bij gebruik kunnen leiden tot schade aan zijn gezondheid en schade voor de samenleving. De verdragsverplichtingen die uit de twee verdragen voortvloeien zijn opgenomen in de Opiumwet.

Bij wet van 15 november 2012 ( Stb. 2012, 630) zijn de definities van het Verdrag tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen en het Verdrag ter uitvoering van artikel 17 van het Verdrag tegen sluikhandel aan artikel 1 Opiumwet toegevoegd.

C.2.1: Het Enkelvoudig Verdrag

Het Enkelvoudig Verdrag is in 1961 opgesteld door de Verenigde Naties en gewijzigd bij het op 25 maart 1972 te Genève tot stand gekomen Protocol tot wijziging van dat verdrag (Trb. 1987, 90).

Het Enkelvoudig Verdrag werd in Nederland goedgekeurd bij Wet van 2 maart 1964 (Stb. 1964, 111) en het wijzigingsprotocol werd goedgekeurd bij Wet van 1 november 1986 (Stb. 1986, 720).

Het Enkelvoudig Verdrag is de belangrijkste internationale regeling op het gebied van drugsbeleid. Het bedrag omvat de verplichtingen waaraan de verdragspartijen moeten voldoen en de grenzen voor een zelfstandig beleid van de verdragspartijen.

Bij het Enkelvoudig Verdrag zijn vier lijsten opgenomen waarop de stoffen zijn opgenomen waarvoor de bepalingen van het Verdrag van toepassing zijn. Lijsten I en II bevatten alle verdovende middelen die onder de bepalingen van het Enkelvoudig Verdrag vallen. Voor de middelen op Lijst I is het standaardregime van toepassing en voor Lijst II geldt een lichter regime.

Op Lijst III zijn preparaten opgenomen waarvoor een sterk vereenvoudigd regime van toepassing is.

De op Lijst IV opgenomen middelen zijn ook opgenomen op Lijst I. Deze middelen hebben een sterk verslavende werking of geven aanleiding tot misbruik maar hebben geen therapeutische voordelen en het gebruik wordt als gevaar voor de volksgezondheid beschouwd. Ten aanzien van de op Lijst IV voorkomende middelen moeten de verdragspartijen bijzondere maatregelen nemen.

C.2.1.1: De verplichtingen vanuit het Enkelvoudig Verdrag

De verdragspartijen hebben de verplichting om wetgevende en administratieve maatregelen te nemen om de bepalingen van het verdrag op het eigen grondgebied in werking te stellen en uit te voeren en bij de uitvoering met andere staten samen te werken. Daarnaast moeten de verdragspartijen wetgevende en administratieve maatregelen nemen om de productie, de vervaardiging, de in- en uitvoer, de afgifte van, de handel in, het gebruik en het bezit van verdovende middelen uitsluitend tot geneeskundige en wetenschappelijke doeleinden te beperken.

Wat er onder de begrippen geneeskundige en wetenschappelijke doeleinden moet worden begrepen wordt in het Verdrag niet nader toegelicht. Uit het Commentaar op het Enkelvoudig Verdrag (Commentary on the Single Convention on Narcotic Drugs, 1961 (Prepared by the Secretary-General in accordance with paragaph 1 of Economic and Social Council resolution 914 D (XXXIV) of 3 August 1962), United Nations, New York, 1973) volgt dat geneeskundige doeleinden ook de gebieden diergeneeskunde en tandheelkunde omvat.

De International Narcotic Control Board (INCB) en de Commission on Narcotic Drugs (CND) zijn belast met de controle op de naleving van de verplichtingen.

C.2.2: Het Psychotrope Stoffen Verdrag

Het Psychotrope Stoffen Verdrag is op 21 februari 1971 te Wenen tot stand gekomen (Trb. 1989, 129). Dit Verdrag geeft een aanvulling op het Enkelvoudig Verdrag, waarin alleen de verdovende middelen zijn opgenomen. Het doel van het Psychotrope Stoffen Verdrag is een internationaal controlesysteem te scheppen voor psychotrope stoffen die aanleiding kunnen geven tot misbruik.

Het Verdrag kent vier lijsten: Lijst I bevat stoffen met zeer beperkte of geen therapeutische waarde, Lijst II bevat amfetaminen, Lijst III bevat barbituraten en Lijst IV bevat tranquillizers.

Uit de bepalingen van het Psychotrope Stoffen Verdrag volgt dat ook het gebruik van deze middelen beperkt is tot medische en wetenschappelijke doeleinden.

Nederland is pas in 1993 toegetreden tot dit Verdrag omdat men van mening was dat de verplichtingen van het Verdrag voldoende waren opgenomen in de Opiumwet en de Wet op de Geneesmiddelen. Nadat Nederland partij was in het Verdrag zijn de bij de Opiumwet behorende lijsten grondig gewijzigd.

C.2.3: Gemeenschappelijk optreden

In het Besluit 2005/387/JBZ Gemeenschappelijk Optreden nr. 97/396/JBZ van 16 juni 1997 is vastgelegd dat de Lidstaten de eigen wetgeving en de praktijk op het gebied van drugsbeleid op elkaar af zullen stemmen. Het gaat hierbij om de informatie-uitwisseling, risicoanalyse en controle van nieuwe synthetische drugs die niet voorkomen op de lijsten van het Enkelvoudig Verdrag of het Psychotrope Stoffen Verdrag, maar die een vergelijkbaar ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid en die een beperkte therapeutische waarde hebben.

C.3: Binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen

De artikelen 2 Opiumwet en 3 Opiumwet bevatten het verbod om de op een van de twee Opiumwetlijsten voorkomende middelen binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen. In artikel 1 wordt omschreven wat er onder binnen of buiten het grondgebied brengen wordt begrepen.

Ondanks het internationale karakter is de Opiumwet een nationale wet en zijn de bepalingen alleen van kracht voor het Nederlandse grondgebied. Het vanuit een ander land opiumwetmiddelen binnen of buiten het grondgebied brengen, valt onder de bepalingen van de Opiumwet, ook indien het opiumwetmiddel vanuit een Europese lidstaat binnen of buiten het Nederlands grondgebied wordt gebracht. De beide begrippen worden redelijk ruim uitgelegd. Ook de handelingen die normaal gesproken onder het begrip voorbereidingshandelingen vallen zijn zowel voor het binnen als buiten het grondgebied brengen onderdeel van het begrip.

C.3.1: Binnen het grondgebied brengen

Onder ‘het binnen het grondgebied van Nederland brengen’ van opiumwetmiddelen valt het binnenbrengen van de voorwerpen of goederen, waarin opiumwetmiddelen verpakt of geborgen zijn, maar ook elke handeling die gericht is op het vervoeren, opslaan, afleveren, ontvangen of overdragen van opiumwetmiddelen of de voorwerpen of goederen waarin de opiumwetmiddelen verpakt of geborgen zijn. Ook als de opiumwetmiddelen al het grondgebied van Nederland zijn binnengebracht vallen deze handelingen onder het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’. Het gaat hierbij dus niet om alleen de middelen zelf maar ook om de verpakking, de bagage en vervoermiddelen. Verder vallen alle handelingen zoals vervoer, opslag, aflevering of ontvangst, nadat de opiumwetmiddelen binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht, onder ‘binnen het grondgebied brengen’.

C.3.2: Buiten het grondgebied brengen

Onder ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen’ van opiumwetmiddelen valt het buiten het grondgebied brengen van de voorwerpen of goederen, waarin opiumwetmiddelen verpakt of geborgen zijn, het vervoeren naar het buitenland, het aannemen of aanbieden voor vervoer, het aangeven voor uitvoer of wederuitvoer (inclusief weten dat opiumwetmiddelen weer uitgevoerd gaan worden). Deze handelingen vallen onder ‘buiten het grondgebied brengen’ zolang de opiumwetmiddelen nog op Nederlands grondgebied zijn. Ook het aanwezig hebben van opiumwetmiddelen in, op of aan een vaar-, voer- of luchtvaartuig, dat een buitenlandse bestemming heeft en nog op het Nederlands grondgebied aanwezig is, valt onder het begrip ‘buiten het grondgebied brengen’.

C.4: Europese regelgeving

Naast de internationale verdragen heeft de Europese regelgeving steeds meer invloed op de wetgeving met betrekking tot verdovende middelen en het drugsbeleid in Nederland. Het EU-beleid richt zich op beperking van gezondheidsschade door gebruik van drugs.

D: Jurisprudentie uitgebreid

D.1: Verdragsverplichtingen

HR 9 januari 2007, AB 2007, 181 m.nt. Groen, NbSr 2007/32, ECLI:NL:HR:2007:AZ2497;

de inbeslaggenomen, met ayahuasca vergelijkbare, vloeistof bevatte DMT. DMT staat vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I. Uit doel en stelsel van de Opiumwet volgt dat op deze lijst middelen staan vermeld die, onder meer ter uitvoering van verdragsverplichtingen, zijn aangemerkt als middelen waarvan is gebleken dat deze het bewustzijn van de mens beïnvloeden en bij gebruik kunnen leiden tot schade aan zijn gezondheid en schade voor de samenleving. Het algemeen verbod om middelen die vermeld worden op lijst I aanwezig te hebben strekt mede ter bescherming van de volksgezondheid. ’s Hofs oordeel dat het bij de Opiumwet voorziene verbod op het bezit van de onderhavige ayahuasca strekt ter bescherming van de volksgezondheid is dus juist. De daaraan door het hof verbonden gevolgtrekking dat dit verbod kan worden aangemerkt als een beperking op de aan de klaagster toekomende vrijheid van godsdienst die in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de gezondheid als bedoeld in artikel 9.2 EVRM, is onjuist noch onbegrijpelijk. Daaraan kan niet afdoen dat het concrete gebruik dat klaagster van dit middel maakt niet of nauwelijks gevaar voor de (volks)gezondheid oplevert.

D.2: Binnen het grondgebied brengen

HR 15 februari 2012, NJ 2011, 95, NJB 2011, 534, RvdW 2011, 300, ECLI:NL:HR:2011:BO9971;

blijkens artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet is het binnen het grondgebied van Nederland brengen een ruim begrip. Uit de afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken tussen de verdachte en zijn medeverdachten kan worden afgeleid dat de verdachte de intentie had om de heroïne naar Nederland te brengen. Door de ten laste gelegde en bewezenverklaarde handelingen heeft de verdachte een begin gemaakt met het verwezenlijken van de invoer van de heroïne in Nederland. In het licht van de uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende toedracht, te weten dat de verdachte geld, navigatiemateriaal en een gsm met simkaart heeft ontvangen/aangenomen en dat hij met een auto is afgereisd naar Roemenië en/of Hongarije met de bedoeling aldaar een hoeveelheid van 59 kg heroïne in ontvangst te nemen voor vervoer naar Nederland, maar dat hij onverrichter zake is teruggekeerd omdat hij de vrachtauto waarin de heroïne zich zou bevinden niet heeft kunnen vinden, is het oordeel van het hof dat sprake was van een begin van uitvoering van het binnen Nederland brengen van heroïne niet zonder meer begrijpelijk. Daaraan doet niet af dat de verdachte, zoals het hof heeft overwogen, wel de intentie tot zodanige invoer van heroïne had.

D.3: Buiten het grondgebied brengen

Hof ’s-Hertogenbosch 18 november 2009, ECLI:NL:GHSHE:2009:BK4053;

vooropgesteld wordt dat de enkele omstandigheid dat niet kon worden vastgesteld dat de hennep daadwerkelijk buiten het grondgebied van Nederland is gebracht, de verdachte nog niet straffeloos maakt. Immers, ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet wordt onder ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen’ onder meer verstaan ‘het met bestemming naar het buitenland vervoeren’, terwijl uit vaste jurisprudentie blijkt dat niet hoeft te worden vastgesteld dat de middelen ook daadwerkelijk naar het buitenland zijn vervoerd.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Opiumwet artikel 1.

F: Literatuurverwijzing

  • Blom, T., Opiumwetgeving en drugsbeleid, Deventer: Kluwer 20 15.