Naar de inhoud

Commentaar op Participatiewet Artikel 9 (Verplichtingen). (artikeltekst geldig vanaf 2015-01-01)

Commentaar is bijgewerkt tot 19 juli 2017 door mr.dr. J.C.M. van Horne

Artikel 9 Verplichtingen Tekst van de hele regeling

1.

De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:

a.

naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen, deze te aanvaarden en te behouden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

b.

gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a;

c.

naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

2.

Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c. Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt, voorzover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.

3.

Indien bijstand wordt verleend aan gehuwden gelden de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, voor ieder van hen.

4.

De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden geldt voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar slechts nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de betrokkene.

5.

De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, zijn niet van toepassing op de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

6.

De belanghebbende is verplicht zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.

7.

De verplichting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing op de alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid.

Kern van het wetsartikel

In art. 9 zijn verplichtingen opgenomen.

Beschrijving van de wijzigingen

Wijzigingen per 1 januari 2015

Op grond van art. I, onderdeel E, Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten, Wet van 2 juli 2014, Stb. 2014, 269, werd art. 9 als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift kwam te luiden:

Artikel 9 Verplichtingen

2. In lid 1, onderdeel a, werd ‘en deze te aanvaarden’ vervangen door: , deze te aanvaarden en te behouden.

3. In lid 1, onderdeel b, verviel:, indien van toepassing,.

4. In lid 2, eerste zin, werd na ‘als bedoeld in het eerste lid’ toegevoegd: , onderdelen a en c.

5. Lid 5 verviel.

6. Er werden drie leden toegevoegd, luidende:

‘5. De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, zijn niet van toepassing op de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

6. De belanghebbende is verplicht zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.

7. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing op de alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid.’

Op grond van art. IX, onderdeel Ca, Verzamelwet SZW 2015, Wet van 26 november 2014, Stb. 2014, 504, werd in art. 9, lid 1, onderdeel b, na 'zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en' ingevoegd: , indien van toepassing,. Hiermee werd de wijziging genoemd onder 3, weer teniet gedaan. Hiermee werd bewerkstelligd dat de tekst van lid 1, onderdeel b na 1 januari 2015 gelijk bleef.

Zie ook Kamerstukken II, 2013-2014, 33 988, nr. 6, onderdeel 35.

Wijziging met ingang van 1 januari 2013

Op grond van art. XXXVI, onderdeel C, Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd, Besluit van 2 augustus 2012, Stb. 2012, 361, werd art. 9, lid 1 ‘jonger dan 65 jaar’ vervangen door: jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd.

Wijziging per 18 juli 2012 (met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2012)

Op grond van art. I, onderdeel D, Wet afschaffing huishoudinkomenstoets, Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de WWB in verband met de herziening van de definities van gezin en middelen, Stb. 2012, 322, zijn lid 3 en 5 van art. 9 gewijzigd. Lid 6 is komen te vervallen.

Deze wijzigingen zijn met ingang van 18 juli 2012 in werking getreden met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2012.

Wijzigingen per 1 januari 2012

Op grond van art. I, onderdeel H, Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (Wet van 22 december 2011, Stb. 2011, 650) werd art. 9 als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift kwam te luiden:

'Artikel 9 Plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie.'

2. Lid 1 werd als volgt gewijzigd:

a) in de aanhef werd '27 jaar' vervangen door: 18 jaar.

b) aan onderdeel b werd toegevoegd: en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a.

c) er werd onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

'c. naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.'

3. Lid 3 kwam te luiden:

'3. Indien bijstand wordt verleend aan een gezin gelden de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, voor ieder van de meerderjarige gezinsleden.'

4. Lid 5 kwam te luiden:

'5. De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, zijn niet van toepassing op de persoon:

a. die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de Wet sociale werkvoorziening; of

b. die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.'

6. Een lid werd toegevoegd, luidende:

'6. De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden en de verplichting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, gelden voor de personen die zorg verlenen, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onderdeel a, onder 3, slechts nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de mogelijkheid om die zorg te combineren met die verplichtingen, ongeacht of het college een besluit als bedoeld in de aanhef van dat lid heeft genomen.'

Deze wijzigingen zijn met ingang van 1 januari 2012 in werking getreden (Stb. 2011, 651).

Wijziging per 1 januari 2011

Op grond van art. 58, onderdeel c, WIJ (Wet van 1 juli 2009, Stb. 2009, 282) werd in art. 9, lid 1, aanhef, ‘18 jaar’ vervangen door: ‘27 jaar’.

Wijziging per 1 januari 2009

1. Op grond van art. I, onderdeel c, Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders, Wet van 29 december 2008, Stb. 2008, 595, is in art. 9, lid 2, de derde zin komen te vervallen.

Doel van de wijziging:

Op grond van de derde zin van art. 9 lid 2 maakte het college, indien de tijdelijke ontheffing van een verplichting als bedoeld in lid 1 van dat artikel een alleenstaande ouder betreft, in het bijzonder een afweging tussen enerzijds het belang van arbeidsinschakeling en anderzijds de invulling die de alleenstaande ouder wenste te geven aan de zorgplicht. Aan deze zin kwam in het licht van de invoeging van art. 9a zijn betekenis te ontvallen.

2. Op grond van art. II, onderdeel d, Wet tot wijziging van de Wet SUWI en enkele andere wetten in verband met de evaluatie van deze wet, de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en deregulering (wet van 29 december 2008, Stb. 2008, 600) is in art. 9, lid 1, onderdeel a, ‘de Centrale organisatie werk en inkomen’ vervangen door ‘het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen’ en is ‘artikel 25, eerste lid’ vervangen door ‘artikel 30b, eerste lid’.

Doel van de wijziging:

Technische aanpassingen van de WWB aan de wijzigingen van de Wet SUWI. Vanwege de fusie tussen het UWV en de CWI, waarbij de gefuseerde organisatie de naam van het UWV kreeg, werd in de Wet werk en bijstand CWI vervangen door UWV.

Wijziging per 1 januari 2008

Op grond van art. VII, onderdeel b, Wet tot wijziging van de WSW in verband met een betere realisering van de met die wet beoogde doelen, Wet van 20 december 2007, Stb. 2007, 564, is aan art. 9 een lid toegevoegd, luidende:

‘5. De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn niet van toepassing op de persoon die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de Wet sociale werkvoorziening’.

Inwerkingtreding per 1 januari 2005

De WWB (Wet van 9 oktober 2003, Stb. 2003, 375, Kamerstukken 28 870) trad op 1 januari 2004 in werking (Stb. 2003, 386). Art. 9 trad een jaar later, op 1 januari 2005 in werking (Stb. 2003, 386).

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de wetstechnische informatie van de regeling.

Commentaar

0. Wijzigingen (2015)

Met ingang van 1 januari 2015 is art. 9 op onderdelen gewijzigd (zie ook de beschrijving van de wijzigingen onder het tabblad wetteksten onder historie).

  • Aan lid 1, onderdeel a, werd toegevoegd ‘het behoud’ van algemeen geaccepteerde arbeid. Deze verplichting viel tot 1 januari 2015 onder de algemene verplichting van art. 18, lid 2, WWB.

  • De mogelijkheid van een tijdelijke ontheffing is in lid 2 beperkt tot de plicht tot arbeidsinschakeling (onderdeel a) en het verrichten van een tegenprestatie (onderdeel c). Ontheffing van onderdeel b (sociale activering, onderzoek naar mogelijkheden arbeidsinschakeling) kwam hiermee te vervallen.

  • In het nieuwe lid 5 worden personen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn uitgesloten van de verplichting tot arbeidsinschakeling en sociale activering en de plicht tot tegenprestatie.

  • Het zich zeer ernstig misdragen jegens het college was tot 1 januari 2015 geformuleerd als een bijzondere vorm van het niet nakomen van aan de WWB verbonden verplichtingen. In een nieuw lid 6 van art. 9 is het zich onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden, als een zelfstandige plicht geformuleerd. Ook is de reikwijdte van deze verplichting uitgebreid tot alle met de uitvoering van de Participatiewet belaste personen en instanties (zie Kamerstukken II, 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 24 e.v.).

  • De wijziging van de titel van dit artikel in: ‘Verplichtingen’ hangt met het voorgaande samen.

  • In het nieuwe lid 7 is geregeld dat het college geen tegenprestatie oplegt aan alleenstaande ouders die de volledige zorg hebben voor een of meer ten laste komende kinderen tot vijf jaar (zie Kamerstukken II, 2013-2014, 33 801, nr. 31).

1. Verplichting tot arbeidsinschakeling

Hoofdstuk 2 van de wet, waarin de rechten en plichten van de bijstandsontvangers zijn vermeld, begint met een belangrijk art. 9. Bij de aanvang van de uitkeringssituatie geeft de gemeente in de uitkeringsbeschikking aan welke verplichtingen concreet van toepassing zijn en wat de directe gevolgen zijn als de betrokkene één of meer verplichtingen niet nakomt.

Het accent in art. 9 ligt op de verplichtingen:

  • om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, deze te aanvaarden en te behouden (lid 1, onderdeel a);

  • om gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling (lid 1, onderdeel b);

  • naar vermogen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten.

1.1. Aanspraak versus verplichting (lid 1)

De belanghebbende is, om in aanmerking te komen voor bijstand, verplicht naar vermogen arbeid te verkrijgen, te aanvaarden en te behouden. Voor zover het college het noodzakelijk vindt om daarbij ondersteuning te bieden, dient de belanghebbende daarvan gebruik te maken. Hiertegenover staat dat hij in dat geval ook een aanspraak heeft op een dergelijke ondersteuning, overeenkomstig de gemeentelijke verordening.

Uit het eerste lid vloeit voort dat de daarin opgenomen verplichtingen van rechtswege aan de bijstand zijn verbonden. Een in een gemeentelijk besluit begrepen mededeling met betrekking tot die verplichtingen kan niet anders worden opvat dan als een aan belanghebbende gerichte herinnering aan zijn verplichtingen. Er is dan ook geen sprake van een op rechtsgevolg gericht besluit (CRvB 17 mei 2005, nr. 03/5203 NABW, ECLI:NL:CRVB:2005:AT5994).

Het processueel belang bij de beoordeling van een bezwaar tegen de opgelegde verplichting gaat niet verloren indien de belanghebbende aan deze verplichting heeft voldaan (CRvB 12 juli 2016, nr. 15/2561 WWB, USZ 2016/310, ECLI:NL:CRVB:2016:2598).

2. Specificatie van verplichtingen in beschikking (lid 1, onderdeel a)

Omdat een individuele, op de persoonlijke omstandigheden toegesneden benadering uitgangspunt is van de wet is in dit lid volstaan met een algemene omschrijving van de plicht tot arbeidsinschakeling. De concrete invulling van de verplichtingen wordt zo veel mogelijk afgestemd op het individu en in een beschikking gespecificeerd. Er kunnen geen nadere eisen worden gesteld aan regulier werk ten aanzien van de aard, de omvang en de beloning. Uitzondering hierop is de situatie waarin arbeid moet worden gecombineerd met zorg voor kinderen. In die gevallen kan er een individuele afweging plaatsvinden op grond waarvan arbeid, die in beginsel geaccepteerd zou moeten worden, niet geaccepteerd hoeft te worden, omdat bijvoorbeeld werktijden en reistijden niet te combineren zijn met de zorg voor kinderen en het niet mogelijk is dit probleem te ondervangen door het aanbieden van een voorziening.

Re-integratieadvies van het UWV

Steeds wordt bij iedere belanghebbende onderzocht wat diens individuele capaciteiten en mogelijkheden zijn, en op welke wijze arbeidsinschakeling het best bevorderd kan worden. Het re-integratieadvies van het UWV speelt in dit proces een belangrijke rol.

2.1. Jurisprudentie

Invloed concurrentiebeding op verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden

De wens om als zelfstandige kapperswerk te verrichten, ontslaat werkzoekende niet van de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid (als kapster) te aanvaarden. Dat wordt niet anders wanneer het ondertekenen van de arbeidsovereenkomst - met een daarin opgenomen concurrentiebeding - in de weg zou kunnen staan aan het als zelfstandige verrichten van dat werk (CRvB 8 december 2015, nr. 14/5796 WWB, ECLI:NL:CRVB:2015:4562).

Zoekperiode opgelegd aan 27+

Nadat betrokkene (36 jaar) zich heeft gemeld voor het indienen van een bijstandsaanvraag krijgt hij een brief waarin staat dat hij eerst zelf actief werk moet zoeken, dat hij minimaal dertig sollicitaties moet verrichten en dat hij alsnog voor bijstand in aanmerking kan komen als het hem niet lukt om binnen 14 dagen werk te vinden. Het aantal aangeduide sollicitaties houdt op zichzelf een nadere concretisering in van de in art. 9, lid 1, onderdeel a neergelegde verplichting om actief te solliciteren naar arbeid. Een dergelijke nadere concretisering is gericht op zelfstandig rechtsgevolg en om die reden aan te merken als een besluit in de zin van art. 1:3, lid 1, Awb. Het betreft dan ook geen besluit in de zin van art. 6:3 Awb inzake de procedure ter voorbereiding van het besluit van het college op de aanvraag van betrokkene. Met het besluit heeft het college een zogenoemde zoektermijn opgelegd. Een dergelijk besluit heeft zelfstandige betekenis en kan niet effectief worden aangevochten als de bezwaren daartegen pas kunnen worden meegenomen bij een eventueel bezwaar ten aanzien van een nadien genomen besluit op de aanvraag. Het college heeft het bezwaar van betrokkene tegen de als besluit aan te merken brief ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Nu de wet ten tijde in geding geen grondslag bood voor het opleggen van een zoektermijn had het college betrokkene in de gelegenheid moeten stellen een bijstandsaanvraag in te dienen (CRvB 18 maart 2014, nr. 12/5589 WWB, USZ 2014/134, ECLI:NL:CRVB:2014:925).

3. Aard en omvang van de voorziening (lid 1, onderdeel b)

Het is aan gemeenten om een invulling te geven aan de aard en omvang van de voorzieningen. In bepaalde situaties kan het bijvoorbeeld voorkomen dat een persoon activiteiten verricht bij een bejaardentehuis, terwijl het college verplichten tot het deelnemen aan activiteiten bij de plantsoenendienst. Dit is mogelijk als het college tot het oordeel komt dat de activiteiten bij de plantsoenendienst een betere bijdrage leveren aan de mogelijkheden voor inschakeling in arbeid dan de activiteiten bij het bejaardentehuis.

Voor personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, kan sociale activering een eerste stap zijn.

Medewerkingsplicht aan plan van aanpak

Hoewel een en ander al volgt uit de medewerkingsverplichting van art. 17, lid 2, is in art. 9, lid 1, onderdeel b, voor alle duidelijkheid expliciet geregeld dat de belanghebbende dient mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van het plan van aanpak, bedoeld in art. 44a. Overtreding van deze verplichting leidt op grond van art. 18, lid 2, tot een verlaging van de bijstand, tenzij elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt (art. 18, lid 9).

Betekenis ‘indien van toepassing’

Oogmerk is dat voor personen vanaf 27 jaar de 4 weken zoektijd, alsmede de verplichting om mee te werken aan een plan van aanpak, niet zal gelden. Om deze reden zijn de woorden ‘indien van toepassing’ in onderdeel b, ingevoegd.

3.1. Jurisprudentie

Re-integratietraject is niet in strijd met het verbod op verplichte arbeid

Een door de gemeente verplicht gesteld re-integratietraject is niet in strijd met het verbod op dwangarbeid of het verbod op verplichte arbeid. Pas zodra van een (beoogde) deelnemer aan een voorziening, gelet op alle omstandigheden, niet (meer) verlangd kan worden de opgedragen activiteiten of werkzaamheden te verrichten vanwege het excessief of disproportioneel belastende karakter ervan en/of het totaal ontbreken daaraan van enig perspectief richting arbeidsinschakeling, zou sprake kunnen zijn van verplichte arbeid en zal in zoverre met succes een beroep kunnen worden gedaan op art. 4 EVRM (CRvB 8 februari 2010, nr. 08/5996 WWB, USZ 2010/81, met noot Driessen, ECLI:NL:CRVB:2010:BL1093).

Gesubsidieerd werk geen algemeen geaccepteerde arbeid

De in het kader van een re-integratietraject aangeboden arbeidsplaats betreft gesubsidieerd werk. De aangeboden functie is onmiskenbaar bedoeld om betrokkene te ondersteunen bij zijn kansen op het verkrijgen van betaald werk. De omstandigheid dat betrokkene een arbeidsovereenkomst is aangeboden en hij tegen een salaris werkzaamheden zou gaan verrichten, betekent niet dat de functie algemeen geaccepteerde arbeid betreft. De opgelegde maatregel op grond van het weigeren algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden, kan daarom niet in stand blijven (CRvB 8 februari 2011, nr. 09/993 WWB, USZ 2011/75, ECLI:NL:CRVB:2011:BP3890).

Re-integratievoorziening vereist maatwerk

De bepaling welke re-integratievoorziening voor de belanghebbende is aangewezen, vereist dat het College maatwerk levert en de voorziening het resultaat is van een zorgvuldige, op de persoon toegesneden, afweging. Voorts dient het College aan de belanghebbende kenbaar te maken waaruit de voorziening concreet bestaat, waarom deze voorziening, gelet op de individuele feiten en omstandigheden, is aangewezen en welk tijdspad wordt gevolgd. Bovendien is van belang dat het voor de belanghebbende vooraf duidelijk is wat de consequenties zijn als de belanghebbende de keuze maakt niet (volledig) mee te werken aan de voor hem gekozen voorziening. De verwijzing naar een re-integratievoorziening is niet voorafgegaan door een op betrokkene toegesneden afweging welke re-integratievoorziening voor hem aangewezen zou zijn. Het College had gelet op het vereiste maatwerk voorafgaand aan een verwijzing naar een voorziening de medische beperkingen van betrokkene in kaart moeten laten brengen. De schriftelijke mededeling van het College dat als betrokkene niet aan het werk ging, er ook geen recht op bijstand zou bestaan, is in strijd met hetgeen volgt uit artikel 18 tweede lid, in samenhang gelezen met artikel 9 eerste lid aanhef en onder b (CRvB 27 september 2011, nr. 09/3084 WWB, USZ 2011/304, ECLI:NL:CRVB: 2011:BT7159 en CRvB 15 juli 2014, nr. 13/2988 WWB, USZ 2014/291, ECLI:NL:CRVB:2014:2451).

Arbeidsovereenkomst met een re-integratiebedrijf is niet zonder meer arbeidsovereenkomst

Een arbeidsovereenkomst met een re-integratiebedrijf kan niet zonder meer worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst in de zin van het BW. De overeenkomst was niet gericht op het ontstaan van een dienstverband. Voorts wordt in aanmerking genomen dat het re-integratiebedrijf geen vergaande arbeidsrechtelijke consequenties heeft verbonden aan het door belanghebbende diverse keren weigeren, na herstelverklaring, om het werk te hervatten. Hieruit wordt afgeleid dat het in het kader van de gesloten overeenkomst (nog) niet van belang was hoe hoog de productiviteit van belanghebbende was, maar dat de nadruk lag op het gewend raken aan een normaal arbeidsritme, het omgaan en samenwerken met collega’s en het opdoen van overige vaardigheden die noodzakelijk te achten zijn om binnen een reguliere werkomgeving te kunnen functioneren. Dat de overeenkomst verplichtte tot het uitvoeren van werkzaamheden doet hier niet aan af. In de context van een overeenkomst als de onderhavige zijn dergelijke werkzaamheden geen doel op zichzelf, maar enkel een middel om de re-integratie van betrokkenen in het arbeidsproces te bevorderen (CRvB 23 juli 2014, nr. 12/3901 ZW, USZ 2014/268, ECLI:NL:CRVB:2014:2495; zie ook CRvB 20 mei 2015, nr. 13/738 ZW, USZ 2015/233, ECLI:NL:CRVB:2015:1649).

Verplichting tot sociale activering niet oplegbaar als ontheffing is verleend van arbeidsverplichtingen

Voor het opleggen van de verplichting om gebruik te maken van een voorziening gericht op sociale activering is vereist dat de mogelijkheid bestaat dat de belanghebbende op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen, zonder dat gebruik wordt gemaakt van een voorziening. Dit brengt mee dat indien die mogelijkheid niet bestaat, de belanghebbende niet kan worden verplicht gebruik te maken van een dergelijke voorziening. Vaststaat dat het college belanghebbende op grond van haar persoonlijke situatie tot de pensioengerechtigde leeftijd ontheffing heeft verleend van de verplichting tot het accepteren van algemeen geaccepteerde arbeid. Dit betekent feitelijk dat de sociale activering, gelet op de werkingsduur van de ontheffing, in het geval van belanghebbende niet gericht kan zijn op arbeidsinschakeling. belanghebbende kan dan ook niet verplicht worden gebruik te maken van een dergelijke voorziening. Het college heeft belanghebbende ten onrechte geen ontheffing verleend van de verplichting als bedoeld in onderdeel b (CRvB 12 april 2016, nr. 14/7208 WWB, USZ 2016/170, ECLI:NL:CRVB:2016:1315).

Het dragen van een niqaab gedurende werktraining staat arbeidsinschakeling in de weg

In het licht van de centrale doelstelling van de PW/WWB moet de inbreuk op het recht op godsdienstvrijheid, in de vorm van een verbod een niqaab te dragen tijdens een werktraining, noodzakelijk worden geacht in het belang van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Een tijdelijke, gedeeltelijke verlaging van de bijstand is zonder meer proportioneel in relatie tot het doel in het belang waarvan de inbreuk noodzakelijk moet worden geacht. Appellante kan een verwijt worden gemaakt van de weigering om haar niqaab af te doen tijdens de aangeboden werktraining. Het college was gehouden de bijstand bij wijze van maatregel gedurende twee maanden met 30% te verlagen (CRvB 9 mei 2017, nr. 15/6047 WWB, USZ 2017/253 m.nt. M. de Blois, ECLI:NL:CRVB:2017:1639).

4. Tegenprestatie naar vermogen (lid 1, onderdeel c)

Zie ook het commentaar op art. 7, lid 1, waar de opdracht is geregeld aan het college tot het ontwikkelen van beleid, en uitvoering geven aan de verordening in art. 8a, lid 1, onderdeel b. De verplichting voor de belanghebbende is uitgewerkt in art. 9, lid 1, onderdeel c. Dit onderdeel bevat de plicht om naar vermogen een tegenprestatie te verrichten, ook als die niet direct samenhangt met arbeidsinschakeling. De term ‘naar vermogen’ heeft betrekking op de mogelijkheden waarover de betrokkene beschikt om deze werkzaamheden te verrichten. Immers, niet alle onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden kunnen aan elke bijstandsgerechtigde worden opgedragen. De individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, zijn richtinggevend voor de aard, de duur en de omvang van de tegenprestatie.

Het college dient zich er wel genoegzaam te overtuigen van de mogelijkheid dat betrokkene eventueel aanwezige zorgtaken kan combineren met die verplichtingen. De opgedragen tegenprestatie kunnen zodanig worden afgestemd op de capaciteiten van de bijstandsgerechtigde dat begeleiding niet noodzakelijk is. Daarnaast kunnen colleges de tegenprestatie zo organiseren dat eventueel nood¬zakelijke begeleiding kan worden geboden door de desbetreffende organisatie waar de tegenprestatie wordt uitgevoerd.

Het college kan bij dringende redenen in individuele gevallen een tijdelijke ontheffing verlenen van de verplichting om een opgedragen tegenprestatie te verrichten. Het college dient bij weigering van de bijstandsgerechtigde om de tegenprestatie te verrichten, op basis van het individuele geval de hoogte en de duur van de op te leggen maatregel te bepalen. Een tegenprestatie mag het accepteren van passende arbeid of van re-integratie-inspanningen niet belemmeren. Immers, het uitgangspunt ‘werk boven uitkering’ staat voorop.

5. Individuele ontheffing van arbeidsverplichting (lid 2)

Uitgangspunt is dat het college de op te leggen verplichtingen aanpast aan de mogelijkheden die de bijstandsgerechtigde nog wel heeft. Eventueel aanwezige belemmeringen om deelname aan arbeid te realiseren kunnen worden weggenomen door het aanbieden van voorzieningen. Op deze wijze kan de gemeente de bijstandsgerechtigde stimuleren om zijn capaciteiten optimaal te benutten. Ook wordt hiermee voorkomen dat een ontheffing het voorportaal wordt voor een blijvende afschrijving. Daarom is de tijdelijke ontheffing alleen mogelijk gemaakt voor de arbeidsverplichting. Tijdens die ontheffing blijft de re-integratieverplichting dus bestaan en is de bijstandsgerechtigde verplicht om mee te werken aan door het college aangeboden re-integratievoorzieningen. Op deze wijze kan de bijstandsgerechtigde de draad van zijn arbeidsinschakeling direct weer oppakken als de dringende reden voor de ontheffing voorbij is. Een van de belangrijkste principes van de wet is dat een ontheffing alleen gebaseerd mag worden op basis van een individuele afweging. Gemeenten kunnen er dus niet voor kiezen om groepen bijstandsgerechtigden categoriaal te ontheffen van de arbeidsverplichtingen. Deelname aan sociale activering is geen grond voor het verlenen van een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen.

Medische belemmeringen

Medische belemmeringen zijn als zodanig geen aanleiding voor een ontheffing. Om een juiste, individuele beoordeling te garanderen, verdient het aanbeveling zo veel mogelijk gebruik te maken van adviezen van onafhankelijke, externe deskundigen.

Mantelzorg en ontheffing verplichtingen

Mantelzorg geven kan een belasting betekenen voor de bijstandsgerechtigde, zodat dat daarmee rekening moet worden gehouden bij het opleggen van de arbeidsverplichting. Gemeenten zullen de omstandigheden zorgvuldig beoordelen en zo nodig voorzieningen toekennen.

Mantelzorg vormt niet, zonder alternatieve voorzieningen voor de zorg te bezien, een dringende reden, op grond waarvan een belanghebbende kan worden ontheven van de arbeidsverplichtingen (CRvB 30 augustus 2016, nr. 14/6284 WWB, USZ 2016/344 , ECLI:NL:CRVB:2016:3370).

Impliciete weigering tot ontheffing

Een besluit waarmee de arbeidsverplichtingen worden opgelegd, kan worden opgevat als een impliciete weigering om een (gedeeltelijke) ontheffing te verlenen (CRvB 25 januari 2007, nr. 06/1550 WWB, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7602).

Herleven verplichtingen na afloop ontheffing

Na afloop van een ontheffingsperiode herleven de verplichtingen van rechtswege. Een nieuwe ten aanzien van de ontheffing is niet nodig (CRvB 17 mei 2011, nr. 09/2531 WWB, USZ 2011/189, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6325).

6. Verplichtingen gelden voor beide gehuwden (lid 3)

In het geval van gehuwden en ongehuwd samenwonenden dient in ogenschouw te worden genomen dat de partners een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor de voorziening in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Hiermee is in overeenstemming dat bij de bijstandsverlening de arbeidsmogelijkheden van beide partners worden benut. Daartoe bepaalt dit lid dat de betreffende verplichtingen voor ieder van de partners gelden. Indien redenen van medische of sociale aard hiervoor aanleiding geven, kan het college besluiten de bedoelde verplichtingen, of een deel daarvan, aan een van beide partners niet op te leggen, of daarvan tijdelijk ontheffing te verlenen. In elk geval zal er bij het stellen van verplichtingen rekening dienen te worden gehouden met een eventuele verzorgende taak van de echtgenoten, of de alleenstaande ouder. Bij redenen van sociale aard kan worden gedacht aan de al wat oudere partner die, vanwege het langdurig verrichten van verzorgende huishoudelijke taken, niet of nauwelijks over enige arbeidservaring beschikt en, als gevolg van die rolverdeling, in het geheel niet op de arbeidsmarkt is georiënteerd.

7. Alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar (lid 4)

De beschikbaarstelling voor de arbeidsmarkt van alleenstaande ouders dient aan een aantal voorwaarden te voldoen. Het gaat hierbij om passende kinderopvang, tussenschoolse opvang en buitenschoolse opvang en de aansluiting op schooltijden. Verder dient er voldoende scholing te zijn. Uitgangspunt hierbij is dat er, gelet op de belastbaarheid van de betrokkene, een zodanig scholingsniveau wordt gerealiseerd dat er met een deeltijdbaan onafhankelijkheid van de bijstand kan worden verworven. Oogmerk van dit lid is de positie van de belanghebbende te verstevigen. De belanghebbende heeft de verplichting tot het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, als er is voldaan aan een aantal voorwaarden. Die voorwaarden betekenen dat de gemeente zich ervan heeft overtuigd of er bijvoorbeeld passende kinderopvang is. Dat betekent niet per definitie dat de gemeente dat zelf hoeft te doen. De belanghebbende kan daar zelf ook in voorzien. De omstandigheid dat in dit lid kinderopvang wordt genoemd betekent niet dat iedereen automatisch recht heeft op kinderopvang. Als er andere mogelijkheden zijn, gaan die voor.

8. Permanente ontheffing (lid 5)

Bijstandsgerechtigden die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, krijgen ontheffing van de arbeidsverplichting, de re-integratieverplichting en de verplichting tot een tegenprestatie naar vermogen. Met het oog op het duurzame karakter van de arbeidsongeschiktheid betreft het hier een permanente ontheffing.

9. Zeer ernstige misdragingen (lid 6)

Onder zeer ernstige misdragingen moeten diverse vormen van agressie of geweld worden verstaan, waarbij sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag jegens het college, zijn functionarissen of zijn eigendommen, dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. Onder een zeer ernstige misdraging dient in elk geval te worden verstaan elke vorm van ongewenst en agressief fysiek contact met een persoon of het ondernemen van pogingen daartoe. Hieronder vallen bijvoorbeeld schoppen, slaan of het (dreigen met) gooien van voorwerpen naar een persoon. Ook het toebrengen van schade aan een gebouw of inventarisonderdeel, alsmede het ondernemen van pogingen daartoe in enige vorm wordt als zeer ernstige misdraging gezien. Handelingen die door hun grote en mogelijk blijvende impact op de desbetreffende persoon of personen grote invloed hebben zoals het opzetten van gerichte lastercampagnes, (seksuele) intimidatie, het tonen van steek en/of vuurwapens alsmede (pogingen tot) opsluiting in een ruimte zijn eveneens als zeer ernstige misdraging te beschouwen. De meeste van deze gedragingen kunnen, mits het slachtoffer aangifte doet, ook leiden tot een strafzaak (smaad, mishandeling, zaaksvernieling). Met de zinsnede ‘tijdens het verrichten van hun werkzaamheden’ wordt aangegeven dat de misdraging dient plaats te vinden in het kader van de uitvoering van de Participatiewet. Dat is anders als betrokkenen elkaar buiten werktijd tegen komen. Daarop is alleen het (reguliere) strafrecht van toepassing. Het antwoord op de vraag of naast de (bestuurlijke) maatregel ook het stafrecht nog open staat, luidt bevestigend. De voor de uitvoerende instantie aanwezige bevoegdheid tot het treffen van een maatregel met betrekking tot de uitkering naar aanleiding van een door de bijstandsgerechtigde tegen haar of een van haar uitvoerende functionarissen begane zeer ernstige misdraging is zodanig geformuleerd, dat deze er niet in aan de weg staat dat het slachtoffer (veelal de uitvoerende functionaris) de mogelijkheid heeft om aangifte te doen in verband met het plegen van een strafbaar feit. Een beroep op de inkeerregeling door de belanghebbende tijdens de looptijd van de verlaging is anders dan bij de verplichtingen ex art. 18, lid 11, niet mogelijk omdat de misdraging niet is terug te draaien.

Aan de toepassingsvoorwaarden gaat het om aan de belanghebbende toe te rekenen gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. Een wegens dergelijk gedrag opgelegde verlaging van de bijstand dient te worden aangemerkt als een punitieve (bestraffende) sanctie en op het college rust de bewijslast om voldoende aannemelijk te maken dat van agressie in de zin van de genoemde bepaling sprake is geweest (CRvB 29 juli 2008, nr. 07/2262 WWB + 07/2263 WWB, USZ 2008/282, ECLI:NL:CRVB:2008:BD9023).

9.1. Jurisprudentie

Zeer ernstig misdragen

Het uitschelden van de bijstandsconsulent voor ‘kankerhoer’ is een zeer ernstig misdraging (CRvB 19 augustus 2008, nr. 07/2416 WWB + 07/2468 WWB, USZ 2008/300, ECLI:NL:CRVB: 2008:BE8919).

Invloed vorm van agressief gedrag op omvang van de maatregel

Uit de toelichting bij de Verordening blijkt dat voor de vaststelling van de ernst van de gedraging een oplopende reeks van vormen van agressief gedrag kan worden onderscheiden, te weten: verbaal geweld, discriminatie, intimidatie, zaakgericht fysiek geweld, zoals vernielingen, mensgericht fysiek geweld en een combinatie van agressievormen. Aangezien in dit geval geen sprake is geweest van zaakgericht fysiek geweld en mensgericht fysiek geweld kan geen maatregel van 100% worden opgelegd, zoals het college wel heeft gedaan. Dat sprake zou zijn van een combinatie van agressievormen, namelijk verbaal geweld en intimidatie, is onvoldoende grondslag voor het opleggen van de maximale maatregel. Dit zou namelijk betekenen dat deze combinatie even maatregelwaardig is als bijvoorbeeld de combinatie van zaakgericht en mensgericht geweld (CRvB 2 juni 2015, nr. 13/6102 WWB, USZ 2015/235, ECLI:NL:CRVB:2015:1703).

Verbaal geweld

Het is niet aannemelijk geworden dat betrokkene (verbaal) geweld heeft gebezigd dat objectief gezien als agressief moet worden beschouwd. Dat betrokkene zich onfatsoenlijk zou hebben gedragen kan niet worden beschouwd als agressie dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel moet worden beschouwd (CRvB 3 mei 2016, nr. 15/3446 WWB, USZ 2016/212, ECLI:NL:CRVB:2016:1720)

Jurisprudentie

Algemeen

Centrale Raad van Beroep 01-08-2017 16/2739 PW 16/2739 PW

1. Verplichting tot arbeidsinschakeling

Centrale Raad van Beroep 12-07-2016 15/2561 WWB 15/2561 WWB

2. Specificatie van verplichtingen in beschikking (lid 1, onderdeel a)

Centrale Raad van Beroep 18-03-2014 12/5589 WWB ECLI:NL:CRVB:2014:925 Centrale Raad van Beroep 12/5589 WWB, 18 maart 2014

3. Aard en omvang van de voorziening (lid 1, onderdeel b)

Centrale Raad van Beroep 09-05-2017 15/6047 WWB 15/6047 WWB
Centrale Raad van Beroep 12-04-2016 14/7207 WWB 14/7207 WWB
Centrale Raad van Beroep 20-05-2015 13/738 ZW 13/738 ZW
Centrale Raad van Beroep 23-07-2014 12/3901 ZW e.a. ECLI:NL:CRVB:2014:2495 Centrale Raad van Beroep 12/3901 ZW e.a., 23 juli 2014
Centrale Raad van Beroep 15-07-2014 13/2988 WWB e.v. ECLI:NL:CRVB:2014:2451 Centrale Raad van Beroep 13/2988 WWB e.v., 15 juli 2014
Centrale Raad van Beroep 27-09-2011 09/3084 WWB ECLI:NL:CRVB:2011:BT7159 09/3084 WWB
Centrale Raad van Beroep 08-02-2011 09/993 WWB ECLI:NL:CRVB:2011:BP3890 09/993 WWB
Centrale Raad van Beroep 08-02-2010 09/2408 WWB 09/2408 WWB

5. Individuele ontheffing van arbeidsverplichting (lid 2)

Centrale Raad van Beroep 30-08-2016 14/6284 WWB 14/6284 WWB
Centrale Raad van Beroep 17-05-2011 09/2531 WWB ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6325 09/2531 WWB

9. Zeer ernstige misdragingen (lid 6)

Centrale Raad van Beroep 03-05-2016 15/3446 WWB 15/3446 WWB
Centrale Raad van Beroep 02-06-2015 13/6102 WWB 13/6102 WWB
Centrale Raad van Beroep 19-08-2008 07/2468 WWB ECLI:NL:CRVB:2008:BE8919 Centrale Raad van Beroep 07/2468 WWB, 19 augustus 2008
Centrale Raad van Beroep 29-07-2008 07/2263 WWB ECLI:NL:CRVB:2008:BD9023 Centrale Raad van Beroep 07/2263 WWB, 29 juli 2008

Parlementaire geschiedenis

  • 33 801 3, Wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten (Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten) - MEMORIE VAN TOELICHTING
  • 33 801 31, Wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten (Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten) - GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN DIJKGRAAF EN SCHOUTEN TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 29
  • 33 988 6, Voorstel van wet tot wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW 2015) - NOTA VAN WIJZIGING