Het recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk wordt per kalendermaand berekend en omvat:
het loon over ten hoogste dertien weken, onmiddellijk voorafgaande aan:
- 1°.
-
de dag waarop de dienstbetrekking door ontbinding eindigt;
- 2°.
-
de dag waarop de dienstbetrekking met wederzijds goedvinden eindigt;
- 3°.
-
de dag waarop de dienstbetrekking van rechtswege eindigt, of
- 4°.
-
de dag van opzegging van de dienstbetrekking;
het loon over ten hoogste de voor de werknemer geldende termijn van opzegging of de termijn van opzegging, die zou hebben gegolden als deze termijn was aangevangen op de op grond van het tweede lid door het UWV vastgestelde dag, met dien verstande dat de krachtens artikel 40 van de Faillissementswet ten aanzien van de werknemer geldende termijn, zowel in als buiten faillissement, niet wordt overschreden; en
het vakantiegeld, de vakantiebijslag en de bedragen, die de werkgever in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan derden verschuldigd is, over ten hoogste het jaar onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop de in onderdeel a, onder 1°, 2°, 3° of de in onderdeel b bedoelde termijn eindigt.