Naar de inhoud

Commentaar op Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering Artikel 44 (Inkomsten uit arbeid tijdens uitkering). (artikeltekst geldig vanaf 2015-12-11)

Commentaar is bijgewerkt tot 25 oktober 2017 door mr. B. de Pijper

Artikel 44 Inkomsten uit arbeid tijdens uitkering Tekst van de hele regeling

1.

Indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, wordt die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:

a.

niet uitbetaald indien het inkomen zodanig is, dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%; of

b.

indien het bepaalde onder a niet van toepassing is, uitbetaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn.

Na afloop van het in de aanhef genoemde tijdvak wordt de arbeid aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid.

2.

Indien degene die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in dienstbetrekking arbeid als bedoeld in het eerste lid verricht of heeft verricht, wordt het loon geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan.

3.

Het in het eerste lid, aanhef, genoemde tijdvak van vijf jaar vangt aan op de eerste dag waarop het eerste lid, onderdeel a of b, is toegepast. Indien diegene die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en ten aanzien van wie het eerste lid, onderdeel a of b, is toegepast andere arbeid gaat verrichten, dan vangt een nieuw tijdvak als bedoeld in het eerste lid aan op de eerste dag dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering vanwege het verrichten van die andere arbeid wordt vastgesteld door toepassing van het eerste lid, onderdeel a of b.

4.

Indien op de laatste dag van het in het eerste lid genoemde tijdvak van vijf jaar inkomen wordt genoten, maar geen arbeid wordt verricht, wordt dit tijdvak verlengd tot en met de laatste dag waarop dat inkomen wordt genoten.

5.

Indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet, dat bestaat uit loon ingevolge een arbeidsovereenkomst als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 van de Wet sociale werkvoorziening, is het eerste lid voor onbeperkte duur van toepassing.

6.

Onze Minister kan bepalen dat het eerste lid voor onbeperkte duur toepassing vindt ten aanzien van bepaalde groepen personen.

7.

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid. Deze regels hebben in elk geval betrekking op de gevallen waarin het eerste lid buiten toepassing blijft.

8.

Bij ministeriële regeling wordt bepaald wat onder inkomen en loon als bedoeld in dit artikel wordt verstaan. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten.

9.

Bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid, bedoeld in het eerste lid, kan loon niet meer dan eenmaal in aanmerking worden genomen.

Kern van het wetsartikel

Art. 44 regelt dat voor degene die recht heeft op een WAO-uitkering en inkomen uit arbeid geniet, gedurende de eerste vijf jaar het inkomen niet worden beschouwd als inkomen uit arbeid die wordt aangemerkt als gangbare arbeid in de zin van art. 18, lid 5. Dit heeft tot gevolg dat het verwerven van arbeidsinkomen niet (direct) tot aanpassing van de mate van arbeidsongeschiktheid leidt.

Lid 1 regelt dat het inkomen uit arbeid die de WAO-uitkeringsgerechtigde geniet, voor de eerste vijf jaar worden verrekend met de WAO-uitkering. Na afloop van de periode van vijf jaar worden de inkomsten aangemerkt als inkomen afkomstig uit gangbare arbeid.

Lid 2 regelt dat het loon geacht wordt te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan.

Lid 3 geeft aan wanneer de periode van vijf jaar aanvangt en in welke situatie een nieuwe periode van vijf jaar gaat beginnen.

Lid 4 geeft aan dat de periode van vijf jaar wordt verlengd als op de laatste dag van die periode inkomen, waarvoor geen arbeid wordt verricht, wordt genoten, tot de dag dat wel inkomen uit arbeid wordt genoten.

Lid 5 geeft aan dat de periode van vijf jaar voor onbeperkte duur wordt verlengd, zolang inkomen wordt genoten in de vorm van loon op grond van een arbeidsovereenkomst in de zin van hoofdstuk 2 en 3 Wet sociale werkvoorziening (Wsw).

Lid 6 geeft aan dat de minister van SZW kan bepalen dat voor bepaalde groepen personen lid 1 voor onbeperkte duur van toepassing zal zijn.

Lid 7 bepaalt dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden vastgesteld met betrekking tot lid 1.

In lid 8 is geregeld dat bij ministeriële regeling kan worden bepaald wat onder inkomen en loon in de zin van lid 1 wordt verstaan.

Lid 9 regelt dat bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid, loon slecht eenmaal in aanmerking wordt genomen.

Op grond van lid 6 tot en met 8 (tot 1 januari 2015 lid 5 tot en met 7) is de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomsten uit arbeid, ministeriële regeling van 15 februari 1994, Stcrt. 1994, 34 vastgesteld. Deze ministeriële regeling is in werking getreden met ingang van 19 februari 1996 met terugwerkende kracht tot 1 augustus 1993.

Op grond van lid 7 (tot 1 januari 2015, lid 6) is het Besluit Uitzondering toepassingstermijn anticumulatie (ex art. 33 AAW), ministeriële regeling van 22 februari 1994, Stcrt. 1994, 38, in werking getreden met ingang van 25 februari 1994, met terugwerkende kracht tot 1 augustus 1993.

Beschrijving van de wijzigingen

Wijziging met ingang van 11 december 2015 met t.w.k. tot 1 juli 2015

Op grond van art. XXVI, onderdeel B, Verzamelwet SZW 2016, Wet van 25 november 2015, Stb. 2015, 464, is in art. 44, lid 8, na ‘bepaald wat onder inkomen’ ingevoegd: en loon.

Wijziging met ingang van 1 juli 2015

Op grond van art. XXIV, onderdeel E00a, Verzamelwet SZW 2015, Wet van 26 november 2014, Stb. 2014, 504, is art. 44 met ingang van 1 januari 2015 als volgt gewijzigd.

1. Onder vernummering van de leden 2 tot en met 7 tot 3 tot en met 8, is een lid ingevoegd, luidende:

‘2. Indien degene die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in dienstbetrekking arbeid als bedoeld in het eerste lid verricht of heeft verricht, wordt het loon geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan.’

2. Lid 3 (nieuw) is komen te luiden:

‘3. Het in het eerste lid, aanhef, genoemde tijdvak van vijf jaar vangt aan op de eerste dag waarop het eerste lid, onderdeel a of b, is toegepast. Indien diegene die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en ten aanzien van wie het eerste lid, onderdeel a of b, is toegepast andere arbeid gaat verrichten, dan vangt een nieuw tijdvak als bedoeld in het eerste lid aan op de eerste dag dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering vanwege het verrichten van die andere arbeid wordt vastgesteld door toepassing van het eerste lid, onderdeel a of b.’

3. Er is een lid toegevoegd, luidende:

‘9. Bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid, bedoeld in het eerste lid, kan loon niet meer dan eenmaal in aanmerking worden genomen.’

Wijziging met ingang van 1 januari 2013

Op grond van art. VII, onderdeel B, Wet uniformering loonbegrip, Wet van 6 juni 2011, Stb. 2011, 288 zal art. 44, lid 4, onderdeel b, met ingang van 1 januari 2013 als volgt komen te luiden:

b. het bedrag aan inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bij uitbetaling over dat bedrag verschuldigd zou zijn.

Omdat onderdeel b al was ingetrokken met ingang van 1 januari 2012 is op grond van art. XVIII, onderdeel D, Fiscale Verzamelwet 2012, Wet van 1 november 2012, Stb. 2012, 544 voornoemde wijziging weer ingetrokken.

Tweede wijziging met ingang van 1 januari 2012

Op grond van art. XVII, onderdeel B, Verzamelwet SZW 2012, Wet van 1 december 2011, Stb. 2011, 618 is met ingang van 1 januari 2012 in art. 44 WAO lid 4 vervallen, onder vernummering van lid 5 tot en met 8 tot lid 4 tot en met 7.

Eerste wijziging met ingang van 1 januari 2012

Op grond van art. V, onderdeel G, Wet harmonisatie en vereenvoudiging socialezekerheidswetgeving, Wet van 23 december 2010, Stb. 2010, 867 is de tekst van art. 44 met ingang van 1 januari 2012 opnieuw vastgesteld.

Wijziging met ingang van 1 augustus 2009

Op grond van art. VII, onderdeel B, Verzamelwet SZW-wetgeving 2009, Wet van 2 juli 2009, Stb. 2009, 318 is aan art. 44, lid 2 een onderdeel c toegevoegd.

Wijziging met ingang van 1 januari 2009

Op grond van art. I Wet tot wijziging van de WAO en de WAZ om uitkerings-gerechtigden te stimuleren arbeid te gaan verrichten, Wet van 11 november 2008, Stb. 2008, 603 met ingang van 1 januari 2009 art. 44 als volgt gewijzigd:

  • Lid 1, aanhef is komen te luiden: Indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering inkomsten uit arbeid geniet, wordt die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar, vanaf de eerste dag waarover de inkomsten uit arbeid worden genoten, niet aangemerkt als arbeid, bedoeld in artikel 18, vijfde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering;

  • Aan lid 1 wordt een zin toegevoegd, luidende: Na afloop van het in de eerste zin genoemde tijdvak wordt de arbeid aangemerkt als arbeid, bedoeld in artikel 18, vijfde lid.

  • In lid 2 vervallen de eerste en de derde zin.

  • In lid 2 wordt ‘Deze termijn’ vervangen door ‘Het in het lid 1 genoemde tijdvak van vijf jaar:’ en wordt in onderdeel b ‘het van de drie jaar resterende tijdvak’ vervangen door ‘het van de vijf jaar resterende tijdvak’.

  • Lid 7 vervalt.

Wijziging met ingang van 23 december 2006 (met terugwerkende kracht tot 29 december 2005)

Op grond van art. X, onderdeel H, Verzamelwet sociale verzekeringen 2007, Wet van 30 november 2006, Stb. 2006, 703 is met terugwerkende kracht tot 29 december 2005 art. 44, lid 2, onderdeel b als volgt komen te luiden:

‘b. wordt, indien gedurende een periode van vier weken of langer geen inkomsten uit arbeid worden genoten, onderbroken indien vervolgens opnieuw inkomsten worden genoten uit dezelfde arbeid als de arbeid die werd verricht voor de onderbreking, met dien verstande dat het van de drie jaar resterende tijdvak aanvangt vanaf het moment dat opnieuw de inkomsten uit die arbeid worden genoten.’

Wijziging met ingang van 1 januari 2006

Op grond van art. 3.8.15, onderdeel D, Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet, Wet van 6 oktober 2005, Stb. 2005, 525 is met ingang van 1 januari 2006 lid 4 aangepast in verband met de wijzigingen ten gevolge van de invoering van de Zorgverzekeringswet.

Wijziging met ingang van 29 december 2005

Op grond van art. 1.1, onderdeel Q, Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, Wet van 10 november 2005, Stb. 2005, 573 is met ingang van 29 december 2005 lid 2, tweede volzin als volgt komen te luiden:

‘Deze termijn:

a. wordt geacht niet te zijn onderbroken indien gedurende perioden van korter dan vier weken geen inkomsten uit arbeid worden genoten;

b. wordt, indien gedurende perioden van vier weken of langer geen inkomsten uit arbeid worden genoten, onderbroken, met dien verstande dat het van de drie jaren resterende tijdvak aanvangt vanaf het moment waarop opnieuw inkomsten uit arbeid worden genoten’. Voorts is lid 7 aan art. 44 toegevoegd.

Wijziging met ingang van 1 januari 2004

Op grond van art. X, onderdeel Ka, Verzamelwet sociale verzekeringen 2003, Wet van 19 december 2003, Stb. 2003, 544 in met ingang van 1 januari 2004 in lid 4 de zinsnede ‘Na afloop van een kalenderkwartaal wordt het gezamenlijke bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, die op grond van het derde lid niet zijn uitbetaald wegens het genieten van het loon, bedoeld in het derde lid’ vervangen door: Maandelijks wordt het geraamde bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, die op grond van het derde lid niet worden uitbetaald wegens het genieten van dat loon.

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de wetstechnische informatie van de regeling.

Commentaar

1. Verrekening van inkomen met de WAO-uitkering

In diverse socialezekerheidswetten, waaronder de WAO, is bepaald dat inkomen dat een uitkeringsgerechtigde uit arbeid geniet – geheel of gedeeltelijk – verrekend moet worden met de uitkering. Daarvoor is in die wetten een delegatiegrondslag opgenomen, zodat in lagere regelgeving kan worden bepaald wat onder inkomen moet worden verstaan. Vergelijkbare artikelen staan in de WAZ (art. 58) en de Wajong (art. 3:48).

2. Wijzigingen in 2009, 2012 en 2015

Met ingang van 1 januari 2009 vindt in de situatie dat de WAO-uitkeringsgerechtigde inkomsten uit arbeid gaat genieten, pas na vijf jaar een herbeoordeling van het arbeidsongeschiktheidspercentage door het UWV plaats. Dat betekent dat de eerste vijf jaar de door de WAO-uitkeringsgerechtigde verrichte arbeid niet wordt beschouwd als gangbare arbeid in de zin van art. 18, lid 5. Doel van deze wijziging was om uitkeringsgerechtigden te stimuleren arbeid te gaan verrichten.

Tot 1 januari 2009 werd art. 44 alleen toegepast als er twijfel was of de door de WAO-uitkeringsgerechtigde te verrichten arbeid was aan te merken als gangbare arbeid in de zin van art. 18, lid 5. Een nieuwe beoordeling door het UWV van het arbeidsongeschiktheidspercentage vond minimaal zes maanden en maximaal drie jaar na de werkhervatting plaats.

Vervolgens is art. 44 gewijzigd per 1 januari 2012. In lid 1 werd bepaald dat het arbeidsongeschiktheidspercentage niet wordt verlaagd als de WAO-uitkeringsgerechtigde een inkomen gaat verdienen, maar dat bij de berekening van de hoogte van de uitkering wordt gedaan alsof dat percentage wel is verlaagd. Materieel betekent dat geen wijziging ten opzichte van de huidige situatie.

In lid 3 (tot 1 juli 2015 lid 2) van deze artikelen wordt bepaald wanneer de in lid 1 bedoelde termijn van vijf jaar aanvangt. De wijzigingen met ingang van 1 januari 2012 hebben als zodanig geen gevolgen voor het recht op, de hoogte en de duur van de uitkeringen.

Met ingang van 1 juli 2015 is art. 44 gewijzigd in verband met de toerekening van loon aan een bepaald aangiftetijdvak. Dit is geregeld in een nieuw lid 2. Als gevolg van dit nieuwe lid 2 is in een nieuw lid 9 bepaald dat bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid, bedoeld in lid 1, loon niet meer dan eenmaal in aanmerking kan worden genomen. Het tot lid 3 vernummerde lid 2 geeft een nieuwe definitie van de aanvang van de termijn van vijf jaar en op welke moment een nieuw tijdvak van vijf jaar gaat lopen.

3. Eerste vijf jaar anticumulatie van inkomen

Art. 44, lid 1 regelt de anticumulatie van inkomen gedurende de eerste vijf jaar dat een WAO-uitkeringsgerechtigde inkomen uit arbeid geniet. Als de WAO-uitkeringsgerechtigde arbeid gaat verrichten, wordt die arbeid gedurende een aaneengesloten periode van vijf jaar, vanaf de eerste dag waarover de inkomsten uit arbeid worden genoten, niet aangemerkt als gangbare arbeid (de arbeid genoemd in art. 18, lid 5). Het gevolg is dat gedurende deze periode van vijf jaar de WAO-uitkering niet wordt ingetrokken of herzien uitsluitend in verband met het genieten van inkomsten uit arbeid. Wel vindt er anticumulatie plaats van het inkomen met de WAO-uitkering. De WAO-uitkering wordt:

a. niet uitbetaald als het inkomen uit arbeid zodanig is, dat als die arbeid wel de in art. 18, lid 5, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%; of

b. als het bepaalde onder a niet van toepassing is, uitbetaald tot een bedrag ter grootte van de WAO-uitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld als die arbeid wel de in art. 18, lid 5, bedoelde arbeid zou zijn.

Na afloop van de periode van vijf jaar wordt de arbeid aangemerkt als arbeid in de zin van art. 18, lid 5. Dit betreft de gangbare arbeid zoals genoemd in art. 9, onderdeel h en i, SB 2000, Besluit van 8 juli 2000, Stb. 2000, 307.

3.1. Nadere bepaling van wat inkomen is

Behalve de vaststelling van de periode waarover art. 44 kan worden toegepast, is een ander belangrijk uitgangspunt bij de toepassing van art. 44 de vaststelling van het inkomen dat genoten is omdat de uitkeringsgerechtigde arbeid is gaan verrichten.

Nadere regels zijn opgenomen in de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen, Stcrt. 1994, 34. (Regeling samenloop) (zie aantekening 10.1). Ook is er veel jurisprudentie over de vraag of bepaalde inkomensbestanddelen als inkomen moet worden beschouwd waarop art. 44 moet worden toegepast (zie aantekening 10.2).

4. Aan aangiftetijdvak toe te rekenen loon

Met ingang van 1 juli 2015 is op grond van art. XXIV, onderdeel E00a, Verzamelwet SZW 2015, Stb. 2014, 504, een nieuw lid 2 in werking getreden. In lid 2 is geregeld dat als degene die recht heeft op een WAO-uitkering in dienstbetrekking arbeid in de zin van lid 1 verricht of heeft verricht, het loon wordt geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan.

Als een WAO-uitkeringsgerechtigde arbeid in een dienstbetrekking verricht of heeft verricht, moet het UWV op basis van de geldende jurisprudentie, bij de schatting van de fictieve mate van arbeidsongeschiktheid op grond van art. 44, lid 1 vaststellen hoe hoog het loon was waarop de uitkeringsgerechtigde recht had over de dagen dat hij arbeid heeft verricht. Dit wordt ook wel aangeduid als de zogenoemde loon-over systematiek. Het UWV kan daardoor de hoogte van het loon niet vaststellen met behulp van de polisadministratie, omdat werkgevers bij de loonaangifte kunnen kiezen tussen de loon-in (dat wil zeggen dat het loon wordt opgegeven in het aangiftetijdvak waarin het is betaald) of loon-over systematiek, terwijl in de polisadministratie niet kan worden onderkend welke systematiek door de werkgever is gebruikt. Op grond van lid 2 kan het UWV voortaan zonder meer voor de vaststelling van het loon in een bepaald aangiftetijdvak uitgaan van het loon dat door de werkgever in dat tijdvak is opgegeven. Dit stelt het UWV in staat om de hoogte van de WAO-uitkering grotendeels geautomatiseerd te berekenen met behulp van de gegevens in de polisadministratie, met als gevolg besparingen op de uitvoeringskosten.

5. Periode van vijf jaar

In lid 3 van art. 44 (tot 1 juli 2015 lid 2) is de aanvang van de periode van vijf jaar geregeld. De in lid 1, aanhef, genoemde periode van vijf jaar vangt aan op de eerste dag waarop lid 1, onderdeel a of b, is toegepast. Als degene die recht heeft op een WAO-uitkering en ten aanzien van wie lid 1, onderdeel a of b, is toegepast andere arbeid gaat verrichten, dan vangt een nieuw periode als bedoeld in lid 1 aan op de eerste dag dat de WAO-uitkering als gevolg van het verrichten van die andere arbeid wordt vastgesteld door toepassing van lid 1, onderdeel a of b.

De termijn van vijf jaar vangt dus aan als een WAO-gerechtigde arbeid gaat verrichten en er vangt een nieuwe termijn van vijf jaar aan als een WAO-gerechtigde andere arbeid gaat verrichten.

Aangezien in lid 3 is geregeld dat na een inkomensloze periode altijd weer een nieuwe vijfjarentermijn begint te lopen als de betrokkene andere arbeid gaat verrichten, terwijl dat tot 1 januari 2012 alleen het geval was als iemand na een inkomensloze periode van langer dan vier weken andere arbeid gaat verrichten, is de tekst van lid 3 in vergelijking met de situatie van voor 1 januari 2012 een verruiming. In theorie kan het zich voordoen dat iemand zijn arbeid neerlegt omdat die arbeid niet geschikt is voor zijn krachten en bekwaamheden en aansluitend andere arbeid gaat verrichten. In dat geval is er geen sprake van een inkomensloze periode tussen twee dienstbetrekkingen, waardoor de vijfjarentermijn in de huidige situatie zou doorlopen, terwijl de situatie niet anders is dan wanneer andere arbeid verricht zou gaan worden na een inkomensloze periode. Het met ingang van 1 januari 2012 geldende lid 3 sluit hiermee beter aan bij de strekking van art. 44, namelijk om iemand een termijn van vijf jaar te geven om na te gaan of bepaalde arbeid passend of gangbaar voor hem is.

5.1. Geen herbeoordeling gedurende vijf jaar

De tekst van lid 3 is per 1 juli 2015 opnieuw vastgesteld op grond van art. XXIV, onderdeel E00a, Verzamelwet SZW 2015, Stb. 2014, 504.

Door de aanpassing van de tekst van lid 3 wordt bewerkstelligd dat de letterlijke tekst van lid 3 (nieuw) in overeenstemming is met het beoogde doel zoals opgenomen in lid 1 en 2. De bedoeling van die leden is dat het UWV een uitkeringsgerechtigde gedurende vijf jaar niet hoeft te herbeoordelen, ondanks dat deze arbeid verricht en daarmee zo veel verdient dat diens mate van arbeidsongeschiktheid zou moeten worden verlaagd (zie art. 9, onderdeel h, SB 2000, Stb. 2000, 307). Op grond van de letterlijke tekst van het tot 1 juli 2015 geldende lid 2 vangt de termijn van vijf jaar aan als de betrokkene arbeid gaat verrichten. Als de betrokkene daarmee echter niet zo veel verdient dat zijn WAO-uitkering zou moeten worden verlaagd, dan hoeft hij sowieso niet te worden herbeoordeeld. Lid 1 is in dat geval dan ook niet van toepassing. De termijn van vijf jaar moet daarom alleen aanvangen als een WAO-gerechtigde arbeid verricht én daarmee zo veel verdient dat de toepassing van lid 1 en 2 tot verlaging van de WAO-uitkering leidt.

5.2. Aanvang van de periode van vijf jaar

De periode van vijf jaar vangt aan op het moment dat het inkomen zodanig is dat toepassing van art. 44, lid 1 leidt tot niet of slechts gedeeltelijke uitbetaling. Dit valt af te leiden uit CRvB 1 oktober 2002, nr. 00/4021, 00/4223 en 01/633, USZ 2002/317, ECLI:NL:CRVB:2007:BB4816 en CRvB 30 oktober 2007, nr. 05/6604 en 6605 WAO, USZ 2007/346, ECLI:NL:CRVB:2007:BB6899. Deze jurisprudentie stamt nog uit de periode van voor 1 januari 2009 dat de termijn maximaal drie jaar was. De jurisprudentie geldt echter in dezelfde mate voor de huidige termijn van vijf jaar.

5.3. Ingangsdatum verrekening van inkomen

De vraag is wat de ingangsdatum van de verrekening van inkomen moet zijn in het geval met terugwerkende kracht inkomen wordt verkregen. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, zie onder meer CRvB 3 juni 2005, nr. 03/895 WAO, USZ 2005/290, RSV 2005/240, ECLI:NL:CRVB:2005:AT7663 en CRvB 5 november 2008, nr. 05/6021 WAO, USZ 2009/4 m.nt. Red., RSV 2009/18, ECLI:NL:CRVB:2008:BG3717, staat zowel de tekst als de strekking van art. 44 er aan in de weg dat art. 44 met terugwerkende kracht kan worden toegepast (CRvB 27 juli 2012, nr. 11/1001 WAO, ECLI:NL:CRVB:2012:BX4543). Het UWV past bij art. 44 de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006, beleidsregels van het UWV van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 230, naar analogie toe. Deze beleidsregels vormen buitenwettelijk begunstigend beleid en worden dus maar beperkt door de Centrale Raad van Beroep getoetst. In verweer in hoger beroep overwoog de Centrale Raad van Beroep dat het UWV, hoewel de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen niet van toepassing zijn op art. 44 WAO, in de praktijk wel aansluiting zoekt bij de instructies ter uitvoering van deze beleidsregels. Dat appellant met terugwerkende kracht een loonsverhoging heeft gekregen, acht het UWV een omstandigheid die in de risicosfeer van appellant ligt. Om te voorkomen dat de salarisverhoging wel erg nadelig voor appellant zou uitwerken, heeft het UWV slechts de nabetaling van de salarisverhoging teruggevorderd. Het UWV heeft hiermee toepassing gegeven aan art. 3, lid 3, Beleidsregels. De Raad is van oordeel dat het ter zake gevoerde beleid aangemerkt moet worden als buitenwettelijk, begunstigend beleid (CRvB 2 september 2011, nr. 10/5150 WAO, USZ 2011/249, ECLI:NL:CRVB:2011:BR7095).

6. Verlenging van de periode van vijf jaar

In art. 44, lid 4 (tot 1 juli 2015, lid 3) is bepaald dat als op de laatste dag van de in lid 1 genoemde periode van vijf jaar inkomen wordt genoten, maar geen arbeid wordt verricht, de periode verlengd wordt tot en met de laatste dag waarop dat inkomen wordt genoten. Daarvan is op grond van de Regeling samenloop onder meer sprake als iemand een ZW- of een WW-uitkering ontvangt of met verlof is. In dat geval wordt de vijfjarentermijn onderbroken, mits het recht op een uitkering of het verlof vier weken of langer heeft geduurd. Beoogd was echter te regelen dat de vijfjarentermijn uitsluitend zou worden verlengd als iemand op de dag dat die termijn is verstreken inkomen geniet, maar geen arbeid verricht. Het is niet wenselijk dat de anticumulatie eindigt na afloop van de vijfjarentermijn, terwijl iemand inkomen geniet, maar geen arbeid verricht. Zolang de vijfjarentermijn loopt, voorkomt de Regeling samenloop dat de anticumulatie wordt beëindigd als iemand in plaats van het inkomen dat uit arbeid wordt genoten recht heeft op ZW- of WW-uitkering of met verlof is. Om te voorkomen dat de anticumulatie na het einde van de vijfjarentermijn eindigt in de situatie waarin wel inkomen wordt genoten, maar geen arbeid wordt verricht, is in het met ingang van 1 januari 2012 geldende lid 3 bepaalt dat die termijn doorloopt tot en met de laatste dag waarop inkomen wordt genoten, zonder dat arbeid wordt verricht. Dit betekent daarom dat de anticumulatie wordt toegepast tot de dag waarop het recht op ZW- of WW-uitkering of het verlof eindigt. Daarmee wordt voorkomen dat de WAO-uitkering moet worden verhoogd tot het niveau voordat anticumulatie werd toegepast, terwijl tevens recht op ZW- of een WW-uitkering bestaat, of sprake is van verlof.

7. Arbeid in de zin van de Wsw

In art. 44, lid 5 (tot 1 juli 2015 lid 4) is bepaald dat voor degene die werkzaam is grond van een arbeidsovereenkomst in de zin van hoofdstuk 2 en 3 Wsw, lid 1 voor onbeperkte duur van toepassing is. Als arbeid wordt verricht in een Wsw-dienstbetrekking geldt dus niet de periode van vijf jaar uit lid 1, maar is lid 1 voor onbeperkte duur van toepassing is. Ten aanzien van de tot 1 januari 2012 geldende termijn van drie jaar heeft de Centrale Raad van Beroep dit nog eens bevestigd in CRvB 14 augustus 2013, nr. 11/4366 WAO, ECLI:NL:CRVB:2013:1413.

8. Periode van vijf jaar niet van toepassing ten aanzien van bepaalde groepen personen

In art. 44, lid 6 (tot 1 juli 2015 lid 5) is bepaald dat de minister van SZW kan bepalen dat lid 1 voor onbeperkte duur van toepassing is ten aanzien van bepaalde groepen personen.

De nadere regels zijn opgenomen in:

  • de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen, ministeriële regeling van 15 februari 1994, Stcrt. 1994, 34 (zie aantekening 8.1); en

  • het Besluit Uitzondering toepassingstermijn anticumulatie (ex artikel 33 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet), ministeriële regeling van 22 februari 1994, Stcrt. 1994, 38 (zie aantekening 8.2).

8.1. Categorieën uit art. 4, lid 1 en 3, Regeling samenloop

Art. 5 Regeling samenloop regelt de situatie waarin art. 44 WAO voor onbeperkte duur wordt toegepast. Als art. 4, lid 1 en 3, Regeling samenloop van toepassing is, is art. 44, lid 1 voor onbeperkte duur van toepassing.

Het gaat hier om:

a. de persoon voor wie loondispensatie is verkregen of noodzakelijke persoonlijke ondersteuning wordt genoten of die daarmee gelijkgesteld kan worden (art. 4, lid 1, Regeling samenloop); en

b. voor wie geen begeleiding op de werkplek meer is in de zin van art. 7, lid 1, onderdeel b, Wsw of noodzakelijke persoonlijke ondersteuning, maar voor wie dat wel noodzakelijk is (art. 4, lid 3, Regeling samenloop).

Zie voor een nadere uiteenzetting van deze categorieën aantekening 10.1.6.

8.2. Categorieën uit het Besluit uitzondering toepassingstermijn anticumulatie

In art. 1 Besluit Uitzondering toepassingstermijn anticumulatie is bepaald dat de regeling geldt voor personen, die recht hebben op een WAO-uitkering en een inkomen genieten wegens het verrichten van werkzaamheden als:

  • lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal,

  • lid van een vertegenwoordigend orgaan van een publiekrechtelijk lichaam dat bij rechtstreekse verkiezingen wordt samengesteld, of

  • lid van een algemeen bestuur van een waterschap.

9. Lid 1 niet van toepassing

In art. 44, lid 7 (tot 1 juli 2015 lid 6) is bepaald dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden vastgesteld met betrekking tot lid 1. Deze regels hebben in elk geval betrekking op de gevallen waarin lid 1 buiten toepassing blijft.

Er zijn geen nadere regels tot stand gebracht, waarin expliciet is bepaald dat art. 44, lid 1 niet van toepassing is.

10. Nadere bepaling van inkomen en loon

Een belangrijk uitgangspunt bij de toepassing van art. 44 is de vaststelling van het inkomen dat genoten is omdat de uitkeringsgerechtigde arbeid is gaan verrichten.

Art. 44, lid 8 (tot 1 juli 2015 lid 7) geeft aan dat bij ministeriële regeling wordt bepaald wat onder inkomen en loon als bedoeld in art. 44 wordt verstaan. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten.

Met ingang van 11 december 2015 met terugwerkende kracht tot 1 juli 2015 is op grond van art. XXVI, onderdeel B, Verzamelwet SZW 2016, Wet van 25 november 2015, Stb. 2015, 464, in art. 44, lid 8, na ‘bepaald wat onder inkomen’ ingevoegd: en loon.

In art. 44, lid 8 is een delegatiegrondslag opgenomen om bij ministeriële regeling nader te bepalen wat onder inkomen in de zin van die artikelen wordt verstaan. Met de Verzamelwet SZW 2015 is per 1 juli 2015 aan deze artikelen een nieuw lid 2 ingevoegd dat er voor zorgt dat het UWV bij de verrekening van het loon met de uitkering uit kan gaan van de gegevens uit de polisadministratie. Wat wordt verstaan onder dit loonbegrip zal tevens nader worden uitgewerkt in een ministeriële regeling. Dit wordt nu ook expliciet vermeld in de delegatiebepaling voor deze regeling.

De nadere regels staan in de Regeling samenloop (aantekening 10.1). Er is echter ook veel jurisprudentie over de vraag of bepaalde inkomensbestanddelen als inkomen moet worden beschouwd waarop art. 44 moet worden toegepast (aantekening 10.2).

10.1. Nadere bepaling van inkomen en loon op grond van de Regeling samenloop

De nadere regels zijn opgenomen in de Regeling samenloop, Stcrt. 1994, 34.

10.1.1. Begrippen

In art. 1, onderdelen f, g en h, Regeling samenloop worden enkele definities gegeven die in de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen worden gebruikt:

- verlof: een tussen de werkgever en de werknemer voor een gedeelte of het geheel van de arbeidstijd overeengekomen periode, waarin de werknemer geen arbeid tegenover de werkgever verricht (onderdeel f);

- pensioen of prepensioen: een uit een dienstbetrekking voortvloeiende periodieke uitkering bij wijze van oudedagsvoorziening, of een uitkering die voorafgaat aan die uitkering of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in art. 7a, lid 1, AOW (vanaf 1 januari 2016 65 jaar en zes maanden) (onderdeel g); en

- loondervingsuitkeringen:

1°. WW-uitkeringen;

Zie CRvB 13 september 2002, nr. 99/6197 WAO, USZ 2002/294 en CRvB 6 mei 2003, o.a. nr. 01/2045 WW, USZ 2003/218.

2°. ZW-uitkeringen;

Onder ZW-uitkering valt ook de uitkering op grond van art. 46 ZW (nawerking). Zie ook CRvB 27 maart 2002, nr. 00/5436 AAW/WAO, USZ 2002/158.

3°. hetgeen wordt genoten op grond van art. 7:629 BW of de bezoldiging op grond van art. 76a ZW;

4°. uitkeringen op grond van art. 6, 51 en 131 Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers;

Dit betreft de volgende uitkeringen:

  • een ontslaguitkering voor politieke ambtsdragers die jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd (per 1 januari 2016: 65 jaar en zes maanden) zijn bij hun ontslag (art. 6 Appa);

  • een pensioenuitkering voor een afgetreden Kamerlid die bij zijn aftreden jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd (art. 51 Appa); en

  • een pensioenuitkering voor een afgetreden lid van gedeputeerde staten die bij zijn aftreden jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd (art. 131 Appa).

5°. uitkeringen bij ziekte of werkloosheid op grond van een regeling die geldt voor personen die op grond van art. 6, lid 1, onderdeel a of onderdeel b, ZW of art. 6, lid 1, onderdeel a of onderdeel b, WW, niet op grond van die wet verzekerd zijn;

Een uitkering bij ziekte op grond van een regeling, die geldt voor personen, die op grond van art. 6, lid 1, onderdeel a of b, ZW niet op grond van de Ziektewet verzekerd zijn, betreft de volgende personen:

i. degene, die minister, staatssecretaris, Nationale ombudsman, substituut-ombudsman, lid van gedeputeerde staten of wethouder, waaronder begrepen een lid van het dagelijks bestuur van een deelgemeente, is (onderdeel a); en

ii. degene die als vrijwilliger werkzaamheden verricht als politiebeambte, alsmede van degene die als vrijwilliger al dan niet tegen loon werkzaamheden verricht bij een gemeentelijke brandweer (onderdeel b).

6°. een uit een dienstbetrekking voortvloeiende periodieke uitkering bij wijze van oudedagsvoorziening, of een uitkering die voorafgaat aan die uitkering of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in art. 7a, lid 1, AOW;

7°. uitkeringen op grond van de wetgeving van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, of van Nederland ten behoeve van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, een andere Mogendheid of een volkenrechtelijke organisatie die naar aard en strekking overeenkomen met de uitkeringen, bedoeld onder 1° tot en met 6°; en

8°. uitkeringen en inkomensvoorzieningen op grond van de WIA, de WAO, de Waz en de Wajong en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, die daarmee naar hun strekking overeenkomen.

Toevoeging van onderdeel h

Onderdeel h is met ingang van 1 juli 2015 aan de Regeling samenloop toegevoegd op grond van de Regeling wijziging van de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen vanwege de invoering van periodeloonvergelijking in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, ministeriële regeling van 22 juni 2015, Stcrt. 2015, 17549. Deze wijziging van de Regeling had ten eerste tot doel om alle inkomensbestanddelen die tot inkomen worden gerekend bij de vaststelling van het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage, in de Regeling samenloop op te nemen. In de situatie voor 1 juli 2015 was dit in twee regelingen geregeld, te weten de Regeling samenloop én in art. 7 en 11a SB 2000. In de tweede plaats wordt bij deze omschrijving van inkomen een subcategorie van inkomensbestanddelen onderscheiden, namelijk die tot het begrip ‘loon’. In art. 2, lid 1, onderdeel b en art. 2a, lid 1, onderdeel c, ten tweede, Regeling samenloop is het begrip loondervingsuitkering geïntroduceerd. In art. 1, onderdeel h, is omschreven wat onder dit begrip wordt verstaan. Deze bepaling is identiek aan art.1, onderdeel k, SB 2000.

10.1.2. Uitkeringen die het loon vervangen

Art. 2 Regeling samenloop geeft aan wat onder loon als bedoeld in art. 44, lid 2, WAO moet worden verstaan.

Periodeloonvergelijking bij loon

In de situatie voor 1 juli 2015 werd het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld door een uurloonvergelijking, dat wil zeggen dat het maatmaninkomen per uur werd vergeleken met het verdiende inkomen per uur. Doordat de loongegevens in de polisadministratie slechts per aangiftetijdvak bekend zijn, moet het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage, althans als de arbeidsongeschikte in dienstbetrekking werkt of heeft gewerkt, voortaan per aangiftetijdvak worden vastgesteld. Deze zogenoemde periodeloonvergelijking is geregeld door een aanpassing van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, die tegelijk met de Regeling samenloop op 1 juli 2015 in werking is getreden. In een nieuw art. 10a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is ten eerste bepaald dat als een arbeidsongeschikte in dienstbetrekking werkt of heeft gewerkt, het maatmaninkomen per uur wordt herleid naar een maatmaninkomen per aangiftetijdvak. Ten tweede is bepaald dat het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage wordt bepaald door dat maatmaninkomen per aangiftetijdvak te vergelijken met het in een aangiftetijdvak genoten loon. Alle inkomensbestanddelen die voor de vaststelling van het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage relevant zijn, worden geregeld in de Regeling samenloop. Bepalingen uit het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn daarom overgebracht naar art. 2 Regeling samenloop.

Daarnaast was in de voor 1 juli 2015 bestaande situatie de Regeling samenloop van toepassing als de arbeidsongeschikte die in dienstbetrekking werkt of heeft gewerkt, een uitkering ontvangt vanwege ziekte (waaronder loondoorbetaling), werkloosheid e.d. uit die dienstbetrekking. Omdat het de bedoeling is dat in dat geval de periodeloonvergelijking blijft worden toegepast, worden de bedoelde uitkeringen e.d. ook als loon aangemerkt in art. 2 Regeling samenloop. De nieuwe regeling brengt dus geen uitbreiding of beperking mee van de inkomensbestanddelen die worden meegeteld bij de vaststelling van het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage. Wel nieuw is dat wordt omschreven wat onder loon wordt verstaan, omdat in dat geval een periodeloon in plaats van een uurloonvergelijking moet worden toegepast op grond van art. 10a SB 2000.

Loon als bedoeld in art. 44 lid 2, WAO

Onder loon als bedoeld in art. 44, lid 2, WAO wordt verstaan het loon in de zin van art. 16 Wfsv voor de werknemer in de zin van die wet, met uitzondering van:

a. het loon uit vroegere dienstbetrekking in de zin van de Wet LB 1964;

b. loondervingsuitkeringen, al dan niet vermeerderd met een toeslag op grond van de TW en de door de werkgever betaalde aanvullingen op die uitkeringen;

c. de eindheffingsbestanddelen, genoemd in art. 31, lid 1, onderdelen b tot en met h, Wet LB 1964;

d. een uitkering die de werknemer heeft genoten op grond van de aanspraak, bedoeld in art. 39d Wet LB 1964, zonder dat er sprake is van onbetaald extra verlof (art. 2, lid 1, Regeling Samenloop).

Voor het loonbegrip wordt verwezen naar art. 16 Wfsv, met dien verstande dat een aantal uitkeringen daarvan wordt uitgezonderd. Dit is het SV-loon dat het UWV uit de polisadministratie kan halen. Deze bepaling is identiek aan art. 7, lid 1, onderdeel a jo. lid 3, SB 2000.

Onder loon als bedoeld in de art. 44, lid 2, WAO wordt tevens verstaan een van de volgende uitkeringen, als deze wordt genoten omdat de betrokkene arbeid in dienstbetrekking verricht of heeft verricht:

a. een uitkering bij ziekte krachtens een regeling, die geldt voor personen, die op grond van art. 6, lid 1, onderdeel a of b, ZW niet op grond van die wet verzekerd zijn;

b. een uitkering bij ziekte krachtens de sociale wetgeving van een ander land;

c. een uitkering bij werkloosheid krachtens een regeling, die geldt voor personen, die op grond van art. 6, onderdeel a of b, WW, niet op grond van die wet verzekerd zijn;

d. een uitkering bij werkloosheid krachtens de sociale wetgeving van een ander land;

e. een uitkering als bedoeld in art. 6, 51 en 131 Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers;

f. een uitkering bij zwangerschap, bevalling, adoptie of pleegzorg krachtens de sociale wetgeving van een ander land (art. 2, lid 2, Regeling samenloop).

In lid 2 zijn enkele uitkeringen opgenomen die, als deze worden ontvangen omdat de betrokkene arbeid in een dienstbetrekking verricht of heeft verricht, als loon worden aangemerkt. Deze uitkeringen waren voor 1 juli 2015 in art. 2, lid 1, Regeling samenloop opgenomen. De onderdelen a, d en h zijn niet overgenomen, omdat bij die uitkeringen niet de uitkering zelf als loon wordt aangemerkt, maar het loon dat de betrokkene genoot voordat hij de uitkering ontving. Zie art 3, lid 2, Regeling samenloop zoals die luidde voor 1 juli 2015. Dit is het nieuwe lid 4.

Uitkering wordt geacht te zijn uitbetaald

Als de uitkering, genoemd in lid 2, of een uitkering op grond van de ZW, de WW of hoofdstuk 3, afdeling 2, Wet arbeid en zorg wegens het verrichten van arbeid in dienstbetrekking, door toedoen van de betrokkene of in verband met het doormaken van een wachtperiode geheel of gedeeltelijk niet wordt uitbetaald, wordt voor de vaststelling van het loon gehandeld alsof die uitkering wel volledig is uitbetaald (art. 2, lid 3, Regeling samenloop).

Als één van de in lid 2 genoemde uitkeringen, of een uitkering op grond van de ZW, de WW of hoofdstuk 3, afdeling 2, Wet arbeid en zorg (Wazo) die wordt ontvangen vanwege eerder verrichte arbeid in dienstbetrekking, geheel of gedeeltelijk niet wordt uitbetaald vanwege een sanctie of wachttijd, wordt voor de vaststelling van het loon gedaan alsof deze uitkering wel volledig is uitbetaald. Op deze wijze wordt voorkomen dat de WAO-uitkering wordt verhoogd, waardoor het doel van de sanctie of wachttijd niet zou worden bereikt. Deze bepaling is inhoudelijk identiek aan art. 3, lid 1 van voor 1 juli 2015.

Loon in relatie tot een ZW- of WW-uitkering of uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2 Wet arbeid en zorg

Als betrokkene recht heeft op een uitkering op grond van de ZW, de WW of hoofdstuk 3, afdeling 2, Wet arbeid en zorg wegens het verrichten van arbeid in dienstbetrekking, wordt, vanaf de eerste dag van het aangiftetijdvak waarin de uitkering aanvangt, tevens onder loon verstaan het loon dat werd genoten in het aangiftetijdvak voor het aangiftetijdvak waarin het recht ontstond op die uitkering (art. 2, lid 4, Regeling samenloop).

Als een ZW-, WW- of Wazo-uitkering wordt ontvangen vanwege eerder verrichte arbeid in dienstbetrekking, dan wordt vanaf de eerste dag van dat aangiftetijdvak als loon aangemerkt het loon dat de betrokkene genoot in het aangiftetijdvak voor het aangiftetijdvak waarin het recht op uitkering is ontstaan. Voorheen werd gekeken naar het laatstelijk verdiende loon, dit komt in de meeste gevallen overeen met het loon in het aangiftetijdvak waar vanaf 1 juli 2015 naar gekeken wordt. Daarom wordt het loon in het voorgaande aangiftetijdvak vanaf de eerste dag van het aangiftetijdvak waarin de uitkering aanvangt aangemerkt als loon. Als de uitkering halverwege het aangiftetijdvak eindigt, zal het loon uit het aangiftetijdvak voor het aangiftetijdvak waarin de uitkering is aangevangen, prorata worden toegerekend aan die periode. Door dit lid wordt voorkomen dat de WAO-uitkering toeneemt op het moment dat de betrokkene ziek of werkloos wordt of met zwangerschapsverlof gaat. De ratio van deze bepaling is inhoudelijk gelijk aan die van art. 3, lid 2 van voor 1 juli 2015.

Voor de toepassing van art. 3, lid 2, Regeling samenloop (tekst tot 1 juli 2015) – en in dat verband voor de beantwoording van de vraag vanaf welk moment de werknemer is aan te merken als degene op wie art. 44 WAO van toepassing is en die tevens recht heeft op een WW-uitkering – moet niet worden uitgegaan van de datum met ingang waarvan de werknemer een WW-uitkering heeft aangevraagd of met ingang waarvan het UWV abusievelijk het ontstaan van het recht op WW-uitkering heeft vastgesteld, maar van de eerste werkloosheidsdag die volgt uit art. 16, lid 1, onder a en b, WW. Als de eerste werkloosheidsdag samenvalt met een dag waarop de werknemer aansluitend aan de beëindiging van het dienstverband vakantie heeft genoten, volgt uit CRvB 5 oktober 2005, nr. 04/3986 WW, USZ 2005/388, ECLI:NL:CRVB:2005:AU3986 dat wel recht op WW-uitkering kan zijn ontstaan (CRvB 15 april 2015, nr. 13/5232 WAO, USZ 2015/188, ECLI:NL:CRVB:2015:1291).

Doorbetaling van loon of bezoldiging bij ziekte

Als er recht ontstaat op doorbetaling van loon als bedoeld in art. 7:629 BW of van bezoldiging als bedoeld in art. 76a ZW, wordt vanaf de eerste dag van het aangiftetijdvak waarin dat recht is ontstaan, tevens onder loon verstaan het loon dat werd genoten in het aangiftetijdvak voor het aangiftetijdvak waarin recht ontstond op die doorbetaling van loon of bezoldiging.

Als geen recht op doorbetaling van het loon of bezoldiging bestaat door toepassing van art. 7:629, lid 3 of 9, BW of een algemeen verbindend voorschrift als bedoeld in art. 76b, lid 1 tot en met 3, ZW wordt het loon of bezoldiging in aanmerking genomen als ware er wel recht op doorbetaling (art. 2, lid 5, Regeling samenloop).

Als recht bestaat op doorbetaling van het loon of bezoldiging die naar aard en strekking overeenkomt met loon als bedoeld in art. 7:629 BW of bezoldiging als bedoeld in art. 76a ZW, wordt vanaf de eerste dag van het aangiftetijdvak waarin dat recht is ontstaan, tevens onder loon verstaan het loon dat werd genoten in het aangiftetijdvak voor het aangiftetijdvak waarin recht ontstond op die doorbetaling van loon of bezoldiging.

Als geen recht op doorbetaling van het loon of bezoldiging bestaat op gronden die naar aard en strekking overeenkomen met art. 7:629, lid 3 of 9, BW of art. 76b, lid 1 tot en met 3, ZW, wordt het loon of bezoldiging in aanmerking genomen als ware er wel recht op doorbetaling (art. 2, lid 6, Regeling samenloop).

In lid 6 wordt de situatie geregeld dat betrokkene geen recht heeft op loondoorbetaling of bezoldiging omdat een uitsluitingsgrond van toepassing is (zo bestaat er geen recht op loondoorbetaling als de werknemer niet meewerkt aan zijn re-integratie) of omdat er voor hem één of twee wachtdagen gelden voordat het recht op loondoorbetaling of bezoldiging ontstaat. In deze gevallen wordt verondersteld dat de betrokkene het loon of de bezoldiging dan wel heeft ontvangen. Ook wordt hiermee voorkomen dat de WAO-uitkering toeneemt. Als dat wel zou gebeuren omdat er geen recht op loondoorbetaling of bezoldiging bestaat, dan wordt het doel van de hiervoor bedoelde uitsluitingsgronden en de wachtdagen doorkruist.

Zie voor een situatie waarbij de werkgever vanwege ziekte werknemer slechts 70% van het loon heeft uitbetaald en het UWV op grond van art. 4, lid 1, Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkeringen met inkomsten uit arbeid (tekst tot 1 juli 2015) een bedrag van 100% van het loon had gekort op de WAO-uitkering de uitspraak CRvB 26 februari 2010, o.a. nr. 09/1536 WAO, USZ 2010/94, ECLI:NL:CRVB:2010:BL6067.

In het geval de betrokkene recht heeft op loondoorbetaling of bezoldiging vanwege ziekte of een daarmee overeenkomende inkomensoverdracht om niet, wordt als loon aangemerkt het loon dat werd genoten in het laatste aangiftetijdvak voor het aangiftetijdvak waarin dat recht op loon of bezoldiging vanwege ziekte is ontstaan. Per abuis was bovenstaande niet geregeld voor de overeenkomende inkomensoverdracht om niet. Deze omissie is in lid 6 hersteld. Het loon uit het voorgaande aangiftetijdvak wordt vanaf de eerste dag van het aangiftetijdvak waarin het recht op doorbetaling van het loon of de bezoldiging is ontstaan, aangemerkt als loon. Als geen recht op loon of de bezoldiging bestaat omdat de betrokkene een verplichting niet is nagekomen, wordt gedaan alsof er wel recht op doorbetaling van loon of bezoldiging bestaat.

Lid 5 is qua strekking gelijk aan het tot 1 juli 2015 bestaande art. 2, lid 2 jo. art. 3, lid 5, Regeling samenloop. Lid 6 is qua strekking gelijk aan het tot 1 juli 2015 bestaande art. 2, lid 2 jo. art. 3, lid 6, Regeling samenloop.

Verlof, pensioen of prepensioen

Als betrokkene met verlof is of (pre)pensioen ontvangt, wordt vanaf de eerste dag van het aangiftetijdvak waarin het verlof is aangevangen of waarin het recht ontstond op (pre)pensioen, tevens onder loon verstaan het loon dat werd genoten in het aangiftetijdvak voor het aangiftetijdvak waarin het verlof is aangevangen of waarin het recht op pensioen of prepensioen ontstond (art. 2, lid 7, Regeling samenloop).

In het geval betrokkene recht heeft op (pre)pensioen of verlof heeft opgenomen, wordt als loon aangemerkt het loon dat de betrokkene genoot in het laatste aangiftetijdvak voor het aangiftetijdvak waarin dat recht op (pre)pensioen is ingegaan of het verlof is aangevangen.

Voorheen werd gekeken naar het laatstelijk verdiende loon. Dit loon zal in de meeste gevallen overeenkomen met het loon in het aangiftetijdvak waar vanaf 1 juli 2015 naar gekeken zal worden. Daarom geldt hier dat in het aangiftetijdvak waarin het verlof of (pre)pensioen aanvangt vanaf de eerste dag van dat aangiftetijdvak loon uit het voorgaande aangiftetijdvak wordt aangemerkt als loon. Als het verlof of (pre)pensioen halverwege het aangiftetijdvak eindigt, zal het loon uit het aangiftetijdvak voor het aangiftetijdvak waarin het verlof of (pre)pensioen is aangevangen, prorata worden toegerekend aan die periode.

De ratio van deze bepaling is inhoudelijk gelijk aan die van het tot 1 juli 2015 geldende art. 3, lid 4, regeling samenloop).

Vakantiebijslag

Bij de vaststelling van het loon kan het in de relevante aangiftetijdvakken opgebouwde bedrag aan vakantiebijslag en extra periodiek salaris in aanmerking worden genomen in plaats van het in de relevante aangiftetijdvakken betaalde bedrag aan vakantiebijslag en extra periodiek salaris (art. 2, lid 8, Regeling Samenloop).

Met lid 8 is geregeld dat het UWV bij verrekening van loon uit kan gaan van het opgebouwde bedrag van vakantiebijslag en extra periodiek salaris en het uitbetaalde bedrag van vakantiebijslag en extra periodiek salaris buiten beschouwing kunnen laten. Hiermee wordt voorkomen dat het onvoldoende verspreid wordt meegerekend waardoor in de ene maand de uitkering veel lager zou zijn dan in een andere maand.

Deze mogelijkheid geldt niet voor andere incidentele uitbetalingen, zoals overwerkvergoedingen, bonussen, enz. Het beperken van deze mogelijkheid tot vakantiegeld en extra periodiek salaris is gelegen in het feit dat vakantiegeld en extra periodiek salaris algemeen voorkomen en de hoogte daarvan in sterke mate voorspelbaar is. Vaak betreft het een vast percentage van het loon. Door uit te gaan van het opgebouwde bedrag krijgt de uitkeringsgerechtigde een constanter inkomen.

Deze bepaling is inhoudelijk identiek aan art. 11a, lid 1, SB 2000.

10.1.3. Inkomen als bedoeld in art. 44, lid 1, WAO

Art. 2a Regeling samenloop geeft aan wat onder inkomen als bedoeld in art. 44, lid 2a, WAO moet worden verstaan. Art. 2a is een nieuw artikel dat met ingang van 1 juli 2015 in werking is getreden.

Uurloonvergelijking bij inkomen

De uurloonvergelijking wordt nog wel toegepast als een WAO-uitkeringsgerechtigde een inkomen uit arbeid verdient (bijvoorbeeld resultaat uit overige werkzaamheden of winst), maar dat niet verdient in een verzekeringsplichtige dienstbetrekking. In de situatie voor 1 juli 2015 was in art. 7, lid 1, onderdeel b tot en met d, lid 2 jo. lid 3, SB 2000 geregeld wat in dat geval onder inkomen werd verstaan.

Deze bepalingen zijn in art. 2a Regeling samenloop opgenomen. Voorts worden in dat artikel de hiervoor genoemde uitkeringen e.d. genoemd, als zij niet worden ontvangen uit een dienstbetrekking (bijvoorbeeld op grond van een vrijwillige verzekering). Ook dit brengt dus geen uitbreiding of beperking mee van de inkomensbestanddelen die worden meegeteld bij de vaststelling van het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage. Wel nieuw is dat nu in art. 2a Regeling samenloop is geregeld wat onder inkomen wordt verstaan bij de uurloonvergelijking op grond van art. 10 SB 2000.

Inkomensbestanddelen

Onder inkomen als bedoeld in de art. 44, lid 1, WAO wordt verstaan:

a. het loon, bedoeld in art. 2;

b. de volgende uitkeringen die worden genoten omdat betrokkene anders dan in dienstbetrekking arbeid verricht of heeft verricht:

1°. een uitkering bij ziekte op grond van een regeling, die geldt voor personen, die op grond van art. 6, lid 1, onderdeel a of b, ZW niet op grond van die wet verzekerd zijn;

2°. een uitkering bij ziekte op grond van de sociale wetgeving van een ander land;

3°. een uitkering bij werkloosheid op grond van een regeling, die geldt voor personen, die op grond van art. 6, onderdeel a of b, WW, niet op grond van die wet verzekerd zijn;

4°. een uitkering bij werkloosheid krachtens de sociale wetgeving van een ander land;

5°. een uitkering als bedoeld in art. 6, 51 en 131 Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers;

6°. een uitkering bij zwangerschap, bevalling, adoptie of pleegzorg op grond van de sociale wetgeving van een ander land;

c. het loon in de zin van de Wet LB 1964, voor zover de verzekerde of de jonggehandicapte niet als werknemer als bedoeld in art. 1, onderdeel o, Wfsv, inkomen verdient, met uitzondering van:

1°. het loon uit vroegere dienstbetrekking in de zin van de Wet LB 1964;

2°. loondervingsuitkeringen, al dan niet vermeerderd met een toeslag op grond van de TW en de door de werkgever betaalde aanvullingen op die uitkeringen;

3°. de eindheffingsbestanddelen, genoemd in art. 31, lid 1, onderdelen b tot en met h, Wet LB 1964;

4°. een uitkering die de werknemer heeft genoten op grond van de aanspraak, genoemd in art. 39d Wet LB 1964, zonder dat er sprake is van onbetaald extra verlof;

d. het belastbaar loon of het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, bedoeld in par. 3.3.1 of par. 3.4.1 Wet IB 2001, behoudens voor zover het een werkzaamheid betreft als bedoeld in de art. 3.91, lid 1, onderdelen a en b en 3.92 van die wet, voor zover de verzekerde of de jonggehandicapte geen werknemer is als bedoeld in de art. 2, lid 1, of onderdeel b;

e. de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in par. 3.2.1 Wet IB 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek, bedoeld in art. 3.74 van die wet en vermeerderd met de MKB-winstvrijstelling, bedoeld in art. 3.79a van die wet, met dien verstande dat de bestanddelen van de winst, bedoeld in art. 3.78, lid 3, onderdelen a, b en c, van die wet, niet geacht worden te behoren tot de winst (art. 2a, lid 1, Regeling samenloop).

Het begrip inkomen bestaat uit meerdere inkomensbestanddelen.

Ten eerste is loon een onderdeel van inkomen; vandaar dat in onderdeel a wordt verwezen naar hetgeen is bepaald in art. 2.

Daarnaast kunnen de uitkeringen die in art. 2, lid 2, zijn opgenomen bijvoorbeeld ook worden verkregen op grond van een vrijwillige verzekering. In dat geval wordt de uitkering niet verkregen in verband met het verrichten van arbeid in dienstbetrekking. In onderdeel b wordt geregeld dat de uitkering in dat geval wordt aangemerkt als inkomen.

Voor de onderdelen c tot en met e wordt verwezen naar het commentaar op art. 7 Schattingsbesluit. Deze onderdelen zijn namelijk identiek aan art. 7, lid 1, onderdelen b tot en met d jo. lid 3, SB 2000.

Niet uitbetaalde uitkering wordt geacht te zijn uitbetaald

Als een uitkering, genoemd in lid 1, onderdeel b, of een uitkering op grond van de ZW, de WW of hoofdstuk 3, afdeling 2, Wet arbeid en zorg die niet wordt genoten in verband met het verrichten van arbeid in dienstbetrekking, door toedoen van de betrokkene of in verband met het doormaken van een wachtperiode geheel of gedeeltelijk niet wordt uitbetaald, wordt voor de vaststelling van het inkomen gehandeld alsof die uitkering wel volledig is uitbetaald (art. 2a, lid 2, Regeling samenloop).

Deze bepaling is analoog aan art. 2, lid 3, Regeling samenloop in het geval de uitkering niet wordt genoten omdat de betrokkene arbeid in dienstbetrekking verricht of heeft verricht. In dit geval wordt de volledige uitkering als inkomen aangemerkt.

Resultaat uit overige werkzaamheden of de winst is nihil

Als de berekening van het resultaat uit overige werkzaamheden, zoals genoemd in lid 1, onderdeel d, of de winst, genoemd in lid 1, onderdeel e, leidt tot een negatief bedrag, wordt het resultaat, onderscheidenlijk de winst op nihil gesteld (art. 2a, lid 3, Regeling samenloop).

Er kan geen sprake zijn van een negatieve uitkering. Daarom wordt in het geval het resultaat uit overige werkzaamheden of winst een negatief bedrag bedragen, deze bedragen op nihil gesteld. Deze bepaling is identiek aan art. 7, lid 2, SB 2000.

Uitkering verrekend met inkomen in verband met verrichten van arbeid in dienstbetrekking

Als betrokkene recht heeft op een uitkering op grond van de ZW, de WW of hoofdstuk 3, afdeling 2, Wet arbeid en zorg, wordt, in het geval deze niet wordt genoten in verband met het verrichten van arbeid in dienstbetrekking, tevens onder inkomen verstaan het inkomen dat laatstelijk werd genoten voor aanvang van de ongeschiktheid tot werken, de werkloosheid of het ontstaan van het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, Wet arbeid en zorg (art. 2a, lid 4, Regeling samenloop).

Deze bepaling is analoog aan art. 2, lid 4, ingeval de uitkering niet wordt genoten omdat de betrokkene arbeid in dienstbetrekking verricht of heeft verricht. In dit geval wordt het inkomen dat werd genoten voordat het recht op uitkering ontstond, als inkomen aangemerkt.

Verlof, pensioen of prepensioen

Als betrokkene met verlof is of pensioen of prepensioen ontvangt, wordt, als betrokkene geen werknemer is in de zin van art. 2, lid 1, tevens onder inkomen verstaan het inkomen dat laatstelijk werd genoten voor aanvang van dat verlof, pensioen of prepensioen (art. 2a, lid 5, Regeling samenloop).

Deze bepaling is analoog aan art. 2, lid 7, ingeval de betrokkene met pensioen, prepensioen of verlof gaat, maar niet vanuit een verzekeringsplichtige dienstbetrekking. In dit geval wordt het inkomen dat werd genoten voordat de betrokkene met pensioen of prepensioen ging of het verlof aanving, als inkomen aangemerkt.

Vakantiebijslag

Bij de vaststelling van het inkomen kan het in de relevante aangiftetijdvakken opgebouwde bedrag aan vakantiebijslag en extra periodiek salaris in aanmerking worden genomen in plaats van het in de relevante aangiftetijdvakken betaalde bedrag aan vakantiebijslag en extra periodiek salaris (art. 2a, lid 6, Regeling samenloop).

Deze bepaling is analoog aan art. 2, lid 8, Regeling samenloop ingeval de betrokkene inkomen geniet uit een niet verzekeringsplichtige dienstbetrekking.

10.1.4. In aanmerking te nemen WAO-uitkering of inkomen

Het aan de persoon uit te betalen bedrag aan WAO-uitkering, zoals genoemd in art. 2, lid 3, 4, 5, of 6 en art. 2a, lid 2 of 4, Regeling samenloop wordt niet verder beperkt dan tot het volle bedrag van de WAO-uitkering, verminderd met het bedrag van een in art. 2, lid 4, of art. 2a, lid 4, bedoelde uitkering of het op grond van art. 7:629 BW ontvangen loon (art. 3, lid 1, Regeling samenloop).

In afwijking van art. 2, lid 4, 5, 6, of 7 en art. 2a, lid 4 of 5, Regeling samenloop wordt bij een per aangiftetijdvak wisselend loon of inkomen, als loon of inkomen aangemerkt het gemiddelde van het loon of inkomen in de drie aangiftetijdvakken voor het aangiftetijdvak waarin:

a. recht ontstond op loondoorbetaling als bedoeld in art. 2, lid 5 of 6,

b. recht ontstond op uitkering als bedoeld in art. 2, lid 4 of art. 2a, lid 4; of

c. waarin het pensioen, prepensioen of verlof, genoemd in art. 2, lid 7 of art. 2a, lid 5, aanving (art. 3, lid 2, Regeling samenloop).

Het inkomen in het laatste aangiftetijdvak voor het ontstaan van een recht op uitkering, loondoorbetaling of bezoldiging kan (veel) hoger of (veel) lager zijn dan de betrokkene doorgaans verdient. Daarom is bepaald dat het UWV bij wisselende inkomsten uit moet gaan van het gemiddelde inkomen over de drie aangiftetijdvakken voor het ontstaan van het recht op uitkering, loondoorbetaling of bezoldiging.

In art. 3, lid 1, Regeling samenloop wordt geregeld wat tot 1 juli 2015 in art. 3, lid 3, Regeling samenloop werd geregeld en art. 3, lid 2, Regeling samenloop komt overeen met art. 3, lid 7, Regeling samenloop (van voor 1 juli 2015). Deze leden zijn alleen redactioneel aangepast. De overige leden van het oude art. 3 Regeling samenloop zijn opgenomen in art. 2 en 2a Regeling samenloop. Hieronder een schematisch overzicht waar de voorheen in art. 3 opgenomen bepalingen na 1 juli 2015 terug zijn te vinden.

Art. 3 voor 1 juli 2015

Art. 2 na 1 juli 2015

Art. 2a na 1 juli 2015

Art. 3 na 1 juli 2015

Lid 1

Lid 3

Lid 2

-

Lid 2

Lid 4

Lid 4

-

Lid 3

-

-

Lid 1

Lid 4

Lid 7

Lid 5

-

Lid 5

Lid 5

-

-

Lid 6

Lid 6

-

-

Lid 7

-

-

Lid 2

10.1.5. Verhoging WAO-uitkering

Art. 4 Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen regelt een aantal situaties waarin de WAO-uitkering door toepassing van anticumulatie kan worden verhoogd.

Loondispensatie en persoonlijke ondersteuning

Ten aanzien van de persoon:

a. op wie art. 44, lid 1, WAO van toepassing is;

b. voor wie loondispensatie is verkregen als bedoeld in art. 7, lid 2, Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten zoals dat artikellid luidde voor 29 december 2005;

c. die noodzakelijke persoonlijke ondersteuning geniet:

1º. als bedoeld in art. 31, lid 2, Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten zoals dat artikellid luidde voor 29 december 2005, of

2º. die voldoet aan dezelfde voorwaarden op grond waarvan persoonlijke ondersteuning genoten zou kunnen worden als bedoeld in art. 31, lid 2, Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten zoals dat artikellid luidde voor 29 december 2005 maar hiervoor niet in aanmerking komt, aangezien deze persoon al op grond van een andere regeling deze ondersteuning geniet, is lid 2 van toepassing (art. 4, lid 1, Regeling).

Maximale verhoging

Als de som van het per dag tot uitbetaling komende bedrag aan WAO-uitkering van de in lid 1 bedoelde persoon en het door die persoon per dag genoten bedrag aan inkomen, minder bedraagt dan het bij de verrichte arbeid behorende rechtens geldende loon, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering verhoogd, totdat deze som gelijk is aan dat rechtens geldende loon, maar maximaal tot 120% van het minimumloon (art. 4, lid 2, Regeling).

Uitbreiding toepassing van lid 2

Lid 2 is ook van toepassing ten aanzien van de persoon die:

a. geen begeleiding meer op zijn werkplek heeft als bedoeld in art. 7, lid 1, onderdeel b, Wsw, maar die wel voldoet aan de voorwaarden van lid 1, onderdelen a en b, zolang hij werkzaam blijft in de dienstbetrekking waarvoor die begeleiding was verkregen; of

b. geen noodzakelijke persoonlijke ondersteuning meer geniet als bedoeld in lid 1, onderdeel c. maar die wel voldoet aan de voorwaarden van lid 1, onderdelen a en b, zolang hij werkzaam blijft in de dienstbetrekking waarvoor die persoonlijke ondersteuning was verkregen (art. 4, lid 3, Regeling).

Omschrijving van het minimumloon

Onder het in lid 2 bedoelde minimumloon wordt verstaan het wettelijk minimumloon per maand of, als het een persoon jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende wettelijk minimumjeugdloon per maand, gedeeld door 21,75. Als werkgever en werknemer een arbeidsduur zijn overeengekomen die korter is dan de normale arbeidsduur moeten het in lid 2 bedoelde rechtens geldende loon en het minimumloon naar evenredigheid te worden verminderd (art. 4, lid 4, Regeling).

Met ingang van 1 juli 2017 is op grond van art. 4 van de Regeling minimumloon en minimumvakantiebijslag, ministeriële regeling van 12 juni 2017, Stcrt. 2017, 34423 in art. 4, lid 4 van de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen ‘23 jaar’ vervangen door: 22 jaar. De wijziging vond plaats in verband met de toekenning van het volwassen wettelijk minimumloon aan 22-jarigen per 1 juli 2017.

Maximum aan uit te betalen WAO-uitkering

Aan de in lid 1 genoemde persoon wordt geen hoger bedrag aan WAO-uitkering uitbetaald dan het bedrag aan uitkering dat tot uitbetaling zou zijn gekomen als art. 44 WAO op die persoon niet van toepassing zouden zijn geweest (art. 4, lid 5, Regeling).

10.1.6. Art. 44 voor onbeperkte duur van toepassing

In art. 5 Regeling samenloop is bepaald dat in het geval art. 4, lid 1 en 3 van toepassing zijn, art. 44, lid 1 voor onbeperkte duur van toepassing is.

10.1.7. Art. 2, lid 4 en art. 2a, lid 4, Regeling samenloop niet van toepassing op uitkeringen ingegaan voor 1 mei 2009

In art. 6 Regeling samenloop is bepaald dat art. 2, lid 4 en art. 2a, lid 4, niet van toepassing zijn op uitkeringen die zijn verleend voor de datum van inwerkingtreding van de Regeling tot wijziging van de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomsten uit arbeid in verband met de bepaling van inkomsten uit arbeid tijdens een verlofperiode (Stcrt. 2009, 81) als degene die recht heeft op een WAO-uitkering met verlof is of pensioen of prepensioen ontvangt. In geval van verlof blijven art. 2, lid 4 en art. 2a, lid 4, buiten toepassing tot het einde van die verlofperiode.

Art. 6 is met ingang van 1 juli 2015 gewijzigd in verband met de gewijzigde aanduiding van andere artikelen in de Regeling samenloop.

Art. 6 betekent dat het per 1 mei 2009 geldende art. 3, lid 4 Regeling samenloop niet van toepassing was als de uitkering en het verlof zijn ingegaan voor 1 mei 2009. Art. 3, lid 4 bleef buiten toepassing tot het einde van die verlofperiode. Als gebruik was gemaakt van verlof werd art. 3, lid 4 wel van toepassing als de verlofperiode was geëindigd.

10.1.8. Art. 2, lid 4 en art. 2a, lid 4, Regeling samenloop niet van toepassing op Wsw-werknemers

In art. 7 Regeling samenloop is geregeld dat art. 2, lid 4 en art. 2a, lid 4, Regeling samenloop niet van toepassing zijn op de werknemer die een arbeidsovereenkomst als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 Wsw is aangegaan en die:

a. in de periode van 1 mei 2009 tot 1 juli 2012 prepensioen is gaan ontvangen of

b. in de periode van 1 mei 2009 tot 1 juli 2012 de normpensioenleeftijd, bedoeld in art. 1.1, onderdeel B, Pensioenreglement SW (in werking getreden op 1 januari 2006 en laatstelijk gewijzigd op 7 maart 2008) bereikt en op of na 1 juli 2012 prepensioen gaat ontvangen.

Art. 7 is met ingang van 1 juli 2015 gewijzigd in verband met de gewijzigde aanduiding van andere artikelen in de Regeling samenloop.

Art. 7 werd met ingang van 16 december 2009 met terugwerkende kracht tot 1 mei 2009 aan de Regeling samenloop toegevoegd.

De toevoeging van art. 7 (oorspronkelijk art. 12b) werkte terug tot 1 mei 2009, om te regelen dat art. 2, lid 4 en art. 2a, lid 4 vanaf dat tijdstip tot 1 juli 2012 niet van toepassing waren op Wsw-werknemers met prepensioen.

Met de toevoeging van art. 12b met terugwerkende kracht tot 1 mei 2009 werd de Regeling voor een bepaalde groep arbeidsongeschikten tijdelijk voor een deel ingetrokken. Het betrof arbeidsongeschikten die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst in de zin van de Wsw). De gedeeltelijke intrekking had terugwerkende kracht tot en met 1 mei 2009 en zal gelden tot 1 juli 2012. Om de volgende redenen is deze overgangsmaatregel tot stand gebracht.

De Regeling samenloop werd met ingang van 1 mei 2009 gewijzigd. Eén van de wijzigingen had betrekking op de gevolgen van het met prepensioen gaan in de periode dat de anticumulatieregeling van (een van) de arbeidsongeschiktheidswetten wordt toegepast. Die wijziging hield in dat in die situatie het loon dat de arbeidsongeschikte ontving voordat hij met prepensioen ging, wordt aangemerkt als ‘inkomen uit arbeid’. Hiermee werd voorkomen dat de WAO-uitkering van iemand toeneemt omdat diens inkomen daalt doordat hij vroegtijdig stopt met werken. Daar is de anticumulatieregeling niet voor bedoeld. De anticumulatieregeling beoogt te stimuleren dat arbeidsongeschikten arbeid gaan verrichten door hun de zekerheid te bieden dat zij hun oude arbeidsongeschiktheidsuitkering direct weer ontvangen als blijkt dat die arbeid toch te zwaar voor hen is. Daarvan is geen sprake als iemand met prepensioen gaat. Dat is immers een vrijwillige keuze.

De anticumulatieregeling wordt toegepast als iemand meer gaat verdienen dan zijn resterende verdiencapaciteit. De regeling houdt kort gezegd in dat het arbeidsongeschiktheidspercentage formeel niet wordt verlaagd. Voor de berekening van de hoogte van de uitkering wordt echter gedaan alsof dat percentage wel is verlaagd. De inkomsten uit arbeid hebben dus tot gevolg dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt verlaagd of niet wordt uitbetaald. Deze anticumulatie vindt in beginsel vijf jaar lang plaats. Dat betekent dat een arbeidsongeschikte zijn oude uitkering weer ontvangt, als hij binnen die vijf jaar de arbeid moet neerleggen. De korting wordt dan beëindigd. Na de termijn van vijf jaar wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage definitief verlaagd.

Door deze beperking in de tijd zal het in geringe mate voorkomen dat deze wijziging wordt toegepast. Immers, de kans is klein dat als een arbeidsongeschikte gaat werken, hij binnen vijf jaar een zodanige leeftijd heeft bereikt dat hij gebruik kan maken van een prepensioenregeling én dat hij dan voldoende prepensioen heeft opgebouwd om in zijn levensonderhoud te voorzien.

Voor één groep van arbeidsongeschikten gaat het gestelde in de vorige alinea niet op. Dat betreft arbeidsongeschikten die gaan werken op basis van een arbeidsovereenkomst in de zin van de WSW. Ten eerste geldt de beperking tot vijf jaar niet voor deze arbeidsongeschikten. Zij ontvangen altijd weer hun oude WAO-uitkering als ze stoppen met werken, dus ongeacht hoelang ze werkzaam zijn geweest in de WSW. Ten tweede zijn ze vaak volledig arbeidsongeschikt waardoor ze, als ze gaan werken, eerder meer verdienen dan hun resterende verdiencapaciteit. Door deze twee omstandigheden wordt de anticumulatieregeling toegepast op vrijwel de gehele groep arbeidsongeschikten die in de WSW werken.

Dit is overigens geen reden om deze groep arbeidsongeschikten anders te behandelen als ze met prepensioen gaan. Echter, doordat Wsw-werknemers relatief vaker een arbeidsongeschiktheidsuitkering zullen hebben dan gemiddelde werknemers, zij bij relevante inkomsten vrijwel altijd in een blijvende kortingssituatie terecht komen (omdat de vijfjaarstermijn niet van toepassing is) en bij hetzelfde pensioenfonds zijn aangesloten in combinatie met de wijze waarop het prepensioen voor deze groep is geregeld, heeft de wijziging grote financiële gevolgen voor het Pensioenfonds Werk en (re)integratie (PWRI). Dit pensioenfonds voert de prepensioenregeling uit die bestaat voor werknemers in de Wsw. Op basis van deze regeling kunnen Wsw-werknemers een prepensioen claimen als ze enkele jaren voor hun AOW-leeftijd stoppen met werken. In de praktijk maken de meeste arbeidsongeschikte Wsw-werknemers van deze mogelijkheid gebruik. De hoogte van hun prepensioen is o.a. afhankelijk van het aantal jaren dat is gewerkt. Daarbij is geregeld dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingebouwd in het prepensioen, dat wil zeggen dat op de arbeidsongeschiktheidsuitkering een aanvulling wordt verstrekt tot het bedrag dat aan prepensioen is opgebouwd. Dit heeft tot gevolg dat een hogere aanvulling moet worden verstrekt naar mate de arbeidsongeschiktheidsuitkering lager is. Dat PWRI op deze wijze gebruikmaakte van de regeling was, bij het treffen van de overgangsregeling niet bekend.

De grote financiële gevolgen voor PWRI zijn omstandigheden die de overgangsregeling uit art. 12b Regeling samenloop rechtvaardigen. Die overgangsregeling houdt in dat de wijzigingsregeling uit art. 4, lid 4, Regeling samenloop met betrekking tot de inkomsten tijdens prepensioen, pas op 1 juli 2012 in werking zal treden voor arbeidsongeschikten die in de Wsw werkzaam zijn. Dit biedt PWRI ruimschoots de tijd om zich alsnog in te stellen op die regeling.

10.1.9. Overgangsregeling per 1 januari 2012

Met ingang van 1 januari 2012 is in art. 8 Regeling samenloop overgangsrecht tot stand gebracht met de nieuwe definiëring van het begrip ‘inkomen’.

De Regeling samenloop, zoals die luidde op de dag voor inwerkingtreding van de Regeling tot wijziging van de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomsten uit arbeid en de Regeling Uitzondering toepassingstermijn anticumulatie, Stcrt. 2011, 22967 (inwerkingtreding was per 1 januari 2012) blijft van toepassing op de persoon op wie art. 44 WAO van toepassing was op die dag tot het moment dat dat artikel niet meer van toepassing is (art. 8, lid 1, Regeling samenloop).

Ten aanzien van de persoon, genoemd in lid 1 wordt tot het tijdstip, bedoeld in lid 1 voor ‘inkomsten uit arbeid’ gelezen: inkomen (art. 8, lid 2, Regeling samenloop).

Deze overgangsregeling is tot stand gebracht om te voorkomen dat het UWV alle lopende WAO-uitkeringen per 1 januari 2012 had moeten herzien.

10.1.10. Grondslag voor de Regeling samenloop

In art. 8a is de grondslag van de Regeling samenloop neergelegd. De regeling berust op art. 44, lid 8, WAO, art. 58, lid 7, WAZ en art. 3:48, lid 8, Wajong.

Art. 8a is met ingang van 1 juli 2015 toegevoegd aan de Regeling Samenloop. De Algemene Arbeidsongeschiktheidswet die werd genoemd bestaat niet langer en de verwijzing naar art. 44, lid 5 en 6, is niet langer correct. Vandaar dat nu wordt verwezen naar art. 44, lid 8, WAO, art. 58, lid 7, WAZ en art. 3:48, lid 8, Wajong, waarin is opgenomen dat er op het niveau van een ministeriele regeling kan worden geregeld wat er onder inkomen en loon wordt verstaan voor deze artikelen.

10.1.11. Titel van de Regeling samenloop

Met ingang van 1 januari 2012 is de titel van de Regeling: Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsregeling met inkomen.

10.2. Nadere bepaling van inkomen en loon op grond van jurisprudentie

De Centrale Raad van Beroep heeft een groot aantal uitspraken gedaan over de wijze waarop de inkomenskorting moet plaatsvinden.

Inkomensbestanddelen

Activiteiten in de drugshandel worden geacht gericht te zijn op het verkrijgen van inkomsten en daarom zijn deze activiteiten aan te merken als arbeid in de zin van art. 44 (CRvB 21 december 2004, nr. 03/1127 WAO, USZ 2005/65).

Zie ook CRvB 1 juni 2016, nr. 14/4807 WAO e.v., USZ 2016/240, ECLI:NL:CRVB:2016:2068).

Provisie uit verzekeringspolissen is als inkomen uit arbeid aan te merken (CRvB 20 december 2005, nr. 03/4366 WAO, USZ 2006/44, ECLI:NL:CRVB:2005:AU8539).

Het verzilveren van een aandelenoptierecht door een werknemer is aan te merken als inkomsten uit arbeid in de zin van art. 44 (CRvB 11 september 2007, nr. 04/3959 WAO, USZ 2007/297, ECLI:NL:CRVB:2007:BB3590).

De Centrale Raad van Beroep herhaalt zijn eerdere oordelen met betrekking tot het niet in aanmerking nemen van de inverdienregeling bij de vaststelling van het maatmaninkomen en het in aanmerking nemen van gelden uit een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering en uit pensioendotaties als inkomsten uit arbeid (CRvB 16 mei 2006, nr. 04/1740 WAO, USZ 2006/219, ECLI:NL:CRVB:2006:AY0253, CRvB 7 oktober 2009, nr. 08/476 WAO, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9628). De Raad voegt hieraan toe dat door de afkoop van de afgesloten particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering de bestemming daarvan is komen te ontvallen. Deze gelden zijn uitbetaald aan de bv en stonden vanaf dat moment ter vrije bestemming en besteding. In zijn hoedanigheid van dga van de bv heeft appellant ervoor gekozen dat zijn bv maandelijks onder meer deze gelden aan hem betaalbaar stelde onder de titel van ‘Salaris’. Als zodanig is deze keuze verantwoord aan de fiscus en is door deze ook als zodanig geaccepteerd. In dit licht bezien, is er geen aanleiding af te wijken van de hoofdregel dat bij de beantwoording van de vraag of inkomsten van een zelfstandige als inkomsten uit arbeid moeten worden aangemerkt, in beginsel doorslaggevend is de in het kader van de fiscale wetgeving door de verzekerde gemaakte – en door de fiscus gehonoreerde – keuze. De Raad is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die nopen tot het aanvaarden van een uitzondering op de hoofdregel. Een zodanige omstandigheid is in het bijzonder niet gelegen in het, ten opzichte van het oordeel in de eerdere uitspraken, andersluidend standpunt van de arbeidsdeskundige, temeer omdat de arbeidsdeskundige de fiscale keuzes van appellant als DGA en de hiervoor weergegeven in jurisprudentie vastgelegde hoofdregel, daarbij niet (kenbaar) heeft betrokken. Evenmin ligt een bijzondere omstandigheid besloten in de enkele, niet nader onderbouwde stelling dat de omvang van de arbeidsprestatie niet in verhouding staat tot het uitbetaalde salaris (CRvB 28 december 2012, 11/1051 WAO, USZ 2013/32, ECLI:NL:CRVB:2012:BY8389).

De omstandigheid dat door verrekening met de bouwkosten de inkomsten feitelijk niet tot uitbetaling komen, doet er niet aan af dat sprake is van indirecte verrijking met de wederprestatie en dat voor de toepassing van art. 44 inkomsten in aanmerking moeten worden genomen (CRvB 30 oktober 2007, nr. 05/6604 en 6605 WAO, USZ 2007/346, ECLI:NL:CRVB:2007:BB6899).

De in de leerovereenkomsten van de cursus kraamzorg als zakgeld omschreven vergoedingen zijn terecht aangemerkt als inkomsten uit arbeid (CRvB 13 november 2007, nr. 06/2446 WAO, USZ 2008/3, ECLI:NL:CRVB:2007:BB8097).

Een toerekening van de door de uitkeringsgerechtigde opgebouwde vakantietoeslag, in plaats van aan de maand van uitbetaling, naar evenredigheid van de arbeidsinkomsten per maand, is geen rechtens onaanvaardbare toepassing van art. 44. Nu de vakantietoeslag is begrepen in het maatmanloon, vergt een evenwichtige maandloonvergelijking dat rekening wordt gehouden met de over de feitelijke verdiensten opgebouwde vakantietoeslag (CRvB 1 februari 2008, o.a. nr. 06/974 WAO, USZ 2008/84, ECLI:NL:CRVB:2008:BC4068). Zie ook CRvB 2 september 2011, 10/5150 WAO, USZ 2011/279, ECLI:NL:CRVB:2011:BR7095).

De stelling dat een ontbindingsvergoeding op grond van art. 7:685 BW moet bij de toepassing van art. 44 worden betrokken, omdat een dergelijke vergoeding direct verband houdt met de eindiging van de dienstbetrekking is onjuist (CRvB 7 oktober 2009, o.a. nr. 07/5189 WAO, USZ 2009/346, ECLI:NL:CRVB:2009:BK0543).

In het kader van de toepassing van art. 44 moet het UWV bij de vaststelling van de hoogte van het inkomen rekening te houden met de ter verwerving van dat inkomen gemaakte kosten, voor zover tussen die kosten en dat inkomen een relevant verband aanwezig is. Als er voor de aftrekposten reiskosten en verwervingskosten, zogenoemde forfaitaire bedragen van toepassing zijn, moeten die kosten worden gespecificeerd (CRvB 13 november 2009, nr. 08/2956 WAO, USZ 2009/373, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4068).

Bij de bepaling van de inkomsten uit arbeid in het kader van de anticumulatie kan geen rekening gehouden worden met de fiscale verliescompensatieregeling (CRvB 31 december 2009, nr. 08/364 WAO, USZ 2010/47, ECLI:NL:CRVB:2009:BK8229).

Uit onderzoek is gebleken dat appellante werkzaamheden heeft verricht als oppas en daarmee inkomsten heeft verworven. Het UWV heeft de inkomsten met toepassing van art. 44 WAO geanticumuleerd. De gedingstukken wijzen uit dat appellante gemiddeld op minder dan twee dagen per week oppaswerkzaamheden heeft verricht. Dit betekent ingevolge het bepaalde in art. 5 lid 1 Besluit aanwijzing gevallen waarin arbeidsverhouding als dienstbetrekking wordt beschouwd (Besluit van 24 december 1986, Stb. 1986, 655) dat appellante niet in dienstbetrekking stond tot diegene bij wie zij de oppaswerkzaamheden verrichtte. Hieruit vloeit voort dat het UWV de netto-inkomsten van € 5 ten onrechte heeft gebruteerd (CRvB 8 maart 2013, nr. 11/3856 WAO-T, USZ 2013/114, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4082).

De door de werkgever ten behoeve van de politieambtenaar gedane storting op een levenslooprekening betreft een toelage, die moet worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid (CRvB 16 augustus 2010, o.a. nr. 09/4064 WAO, USZ 2010/286, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2788).

De bijdrage van de werkgever ten behoeve van de levensloopregeling van betrokkene en gestort op een geblokkeerde levensloopregeling ten name van betrokkene is aan te merken als inkomsten uit arbeid in de zin van art. 44 WAO, nu sprake is van een betaling van de werkgever die is aan te merken als tegenprestatie voor arbeid en die in de vermogenssfeer van betrokkene terecht is gekomen. Dat de situatie in casu in zoverre verschilt van de situatie welke de Raad in CRvB 16 augustus 2010, o.a. nr. 09/4064 WAO, USZ 2010/286, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2788) heeft beoordeeld, dat in casu de levensloopbijdrage door de werkgever direct op een geblokkeerde rekening is gestort, geeft geen aanleiding om de bijdrage niet aan te merken als inkomsten uit arbeid in de zin van art. 44 WAO (CRvB 13 oktober 2010, nr. 09/1782 WAO, USZ 2010/341, ECLI:NL:CRVB:2010:BO1030).

Op grond van de afgelegde verklaringen acht de Centrale Raad van Beroep aannemelijk dat appellant werkzaamheden heeft verricht in de sauna van zijn echtgenote. Volgens vaste rechtspraak, waaronder CRvB 20 april 2007, nr. 05/551 WAO, ECLI:NL:CRVB:2007:BA3495 en CRvB 30 mei 2008, nr. 06/3652 WAO, USZ 2008/217, ECLI:NL:CRVB:2008:BD3806 kan art. 44 WAO in beginsel slechts worden toegepast in geval van inkomsten uit arbeid die de uitkeringsgerechtigde zelf heeft genoten. Er kunnen zich bijzondere gevallen voordoen, waarin ondanks het feit dat de betrokkene zelf geen inkomsten heeft genoten, hiervan voor de toepassing van art. 44 WAO toch sprake is. Bijvoorbeeld die gevallen waarin de betrokkene, hoewel voor de arbeid geen loon wordt betaald, zoals in het onderhavige geval, zichzelf toch direct of indirect verrijkt. Voor een dergelijke toepassing is ten minste vereist dat (een begin van) bewijs wordt aangedragen dat de betrokkene op een of andere wijze baat heeft gehad van de verrichte werkzaamheden. De werkzaamheden zijn verricht in de op naam van de echtgenote van appellant gestelde sauna en hebben bijgedragen aan de bedrijfsresultaten die het gezin ten goede zijn gekomen (CRvB 3 december 2010, nr. 09/5549 WAO, USZ 2011/3, ECLI:NL:CRVB:2010:BO6414).

Met het rapport werknemersfraude en het stamproces-verbaal witwassen is de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel voldoende gemotiveerd. Inkomen uit (verboden) handel in vuurwerk moet worden beschouwd als inkomsten uit een economische activiteit die als inkomsten uit arbeid zijn te bestempelen (CRvB 11 juni 2014, nr. 12/5888 WAO, USZ 2014/224, ECLI:NL:CRVB:2014:2048).

Onkosten

Als sprake is van vaste – forfaitaire – bedragen, die een werknemer ontvangt als onkostenvergoeding, moeten deze bedragen niet als inkomen van de uitkeringsgerechtigde aangemerkt worden. Verder kunnen kosten welke noodzakelijk waren voor de uitvoering van het werk in de betrokken functie en dus inherent waren aan die functie, als verwervingskosten in mindering worden gebracht op het inkomen van de uitkeringsgerechtigde (CRvB 15 oktober 2004, o.a. nr. 04/3039 AAW/WAO, USZ 2004/357, ECLI:NL:CRVB:2004:AR4785).

Van de kilometervergoeding wordt slechts het fiscale forfait als onkostenvergoeding aangemerkt, tenzij kan worden aangetoond dat de reële onkosten meer bedragen (CRvB 19 februari 2010, nr. 09/940 WAO, USZ 2010/91, ECLI:NL:CRVB:2010:BL5249).

De door appellant gemaakte reiskosten woon-werkverkeer zijn terecht niet op de inkomsten uit arbeid als bedoeld in art. 44 WAO in mindering gebracht. In CRvB 15 oktober 2004, USZ 2004/357, ECLI:NL:CRVB:2004:AR4785 is overwogen dat las sprake is van vaste – forfaitaire – bedragen, welke een werknemer ontvangt als onkostenvergoeding, deze bedragen niet als inkomen van de betrokkene moeten worden aangemerkt. Verder kunnen kosten die noodzakelijk waren voor de uitvoering van het werk in de betrokken functie en dus inherent waren aan die functie, als verwervingskosten in mindering worden gebracht op het inkomen van betrokkene. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant voor zijn reiskosten geen vergoeding heeft ontvangen van zijn werkgever. Verder moet worden geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat de kosten van het woon-werkverkeer inherent waren aan de functie van appellant. Deze kosten zijn inherent aan de afstand tussen woon- en werkplek, ongeacht de uitgeoefende functie (CRvB 19 september 2014, nr. 12/4939 WAO e.v., USZ 2014/351, ECLI:NL:CRVB:2014:3078).

Direct of indirect genoten inkomen

Bij de toepassing van art. 44 gaat het niet alleen om hetgeen betrokkene rechtens toekomt, maar evenzeer om hetgeen de uitkeringsgerechtigde, bij gebreke van verifieerbare gegevens kan worden toegerekend (CRvB 7 maart 2006, nr. 05/5270 WAO, USZ 2006/178, ECLI:NL:CRVB:2006:AV6349).

In bijzondere gevallen, waarin ondanks het feit dat betrokkene zelf uit arbeid geen inkomsten heeft genoten, maar hij door het ontplooien van bepaalde activiteiten wel (economisch) is gebaat, kan de toepassing van art. 44 aan de orde zijn (CRvB 30 mei 2008, o.a. nr. 06/3752 WAO, USZ 2008/217, ECLI:NL:CRVB:2008:BD3806).

Art. 44 kan worden toegepast als betrokkene rechtstreeks inkomsten uit arbeid geniet of als hij zichzelf, hetzij direct, hetzij indirect heeft verrijkt. Dat laatste vereist dat (een begin van) bewijs wordt aangedragen dat betrokkene op een of andere wijze voordeel heeft getrokken uit de verrichte werkzaamheden (CRvB 14 september 2007, nr. 05/5035 WAO, USZ 2007/300, ECLI:NL:CRVB:2007:BB4520).

Inkomen na intreden van de arbeidsongeschiktheid

De handelwijze van het UWV, waarbij alleen de inkomsten die voortkomen uit de uitbreiding van de werkzaamheden als zelfstandige na het intreden van de arbeidsongeschiktheid in aanmerking zijn genomen, is juist. Voorts heeft het UWV terecht in lijn met de vaste rechtspraak de door de uitkeringsgerechtigde in het kader van de fiscale wetgeving gemaakte keuze als uitgangspunt genomen (CRvB 12 juni 2007, nr. 05/4060 WAO en 06/533 WAO, USZ 2007/223, ECLI:NL:CRVB:2007:BA8525). Zie ook CRvB 2 december 2003, nr. 01/4652 WAO + 02/3840 WAO, ECLI:NL:CRVB:2003:AO0416, CRvB 18 november 2005, nr. 03/5749 WAO, USZ 2006/4, ECLI:NL:CRVB:2005:AU6507, CRvB 5 november 2004, o.a. nr. 04/5047 WAO, USZ 2005/27 en CRvB 27 mei 2011, nr. 09/6191 WIA-T, USZ 2011/184, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6574). De laatste uitspraak betreft de korting op grond van art. 52 Wet WIA, maar stelt dat die korting gelijk moet worden behandeld als de korting op grond van art. 44 WAO.

Maatman ter bepaling inkomen

Bij de inkomstenkorting op grond van art. 44 moet worden uitgegaan van de maatman, zoals die is gehanteerd bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid (CRvB 24 september 2008, nr. 07/1179 WAO, USZ 2008/325, ECLI:NL:CRVB:2008:BF4328).

De rechtspraak schrijft voor dat voor de toepassing van de anticumulatiebepaling het UWV de fictieve mate van de arbeidsongeschiktheid bepaalt door de vergelijking van het maatmaninkomen met de feitelijke arbeidsinkomsten. Voor de toepassing van deze vergelijking maakt het, anders dan het UWV meent, geen verschil of de verzekerde een vast loon heeft of wisselende arbeidsinkomsten verwerft. Hieraan doet niet af dat het UWV bij vaste inkomsten tussentijdse loonvergelijking in de praktijk achterwege laat en veelal ook kan laten. De ontwikkeling gedurende een jaar van de bij de vergelijking te betrekken parameters zal immers in de meeste gevallen enkel tot fluctuaties binnen de bandbreedte van de arbeidsongeschiktheidsklasse leiden en daarmee materiële betekenis missen. Een verzekerde kan van het UWV echter een tussentijdse loonvergelijking verlangen als de ontwikkeling van het maatmanloon redelijkerwijs een ander (gunstiger) kortingsresultaat doet vermoeden. Dit spreekt te meer in de situatie dat, zoals in dit geval, het verlies aan verdiencapaciteit in verband met de verkregen inkomsten al dicht tegen de grens van een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse is gelegen (CRvB 10 december 2010, nr. 09/1944 WAO, USZ 2011/4, ECLI:NL:CRVB:2010:BO7245).

Juridische constructie

Het UWV mag voor de toepassing van de anticumulatiebepalingen niet voorbij gaan aan de door betrokkene opgezette juridische constructie waardoor hij de bijverdienmarge in het kader van zijn volledige WAO-uitkering niet overschrijdt (CRvB 30 januari 2009, nr. 06/7342 WAO, 06/7343 WAO, USZ 2009/82, ECLI:NL:CRVB:2009:BH2312).

Bewijs voor inkomen

De door de inspecteur opgemaakte verklaringen van de drie anonieme getuigen geven onvoldoende onderbouwing voor de constatering dat sprake is van inkomsten uit arbeid bij appellante. Hierbij is van belang dat deze verklaringen niet zijn ondertekend of anderszins bevestigd door de betreffende getuigen, terwijl voor de Raad niet toetsbaar is of de verklaringen juist zijn weergegeven en de juistheid van de verklaringen lijkt te worden betwist door twee van deze anonieme getuigen (CRvB 18 januari 2013, nr. 12/3269 WAO-T, USZ 2013/64, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9147).

Uit onderzoek is gebleken dat appellante werkzaamheden heeft verricht als oppas en daarmee inkomsten heeft verworven. Het UWV heeft de inkomsten met toepassing van art. 44 WAO geanticumuleerd. De gedingstukken wijzen uit dat appellante gemiddeld op minder dan twee dagen per week oppaswerkzaamheden heeft verricht. Dit betekent dat op grond van het bepaalde in art. 5, lid 1, Besluit aanwijzing gevallen waarin arbeidsverhouding als dienstbetrekking wordt beschouwd, Besluit van 24 december 1986, Stb. 1986, 655, dat appellante niet in dienstbetrekking stond tot diegene bij wie zij de oppaswerkzaamheden verrichtte. Hieruit vloeit voort dat het UWV de netto-inkomsten van € 5 ten onrechte heeft gebruteerd (CRvB 8 maart 2013, nr. 11/3856 WAO-T e.v., USZ 2013/114, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4082).

Inkomsten toe te rekenen aan echtgenote?

Appellant ontkent weliswaar inkomsten te hebben genoten, maar zowel zijn echtgenote als appellant zelf hebben verklaard kasgelden besteed te hebben voor privédoeleinden. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld CRvB 14 september 2007, nr. 05/5035 WAO, USZ 2007/300, ECLI:NL:CRVB:2007:BB4520) kan art. 44 WAO in beginsel slechts worden toegepast in geval van inkomsten uit arbeid, die de uitkeringsgerechtigde zelf heeft genoten. Er kunnen zich bijzondere gevallen voordoen, waarin ondanks dat betrokkene zelf geen inkomsten uit arbeid heeft genoten, hiervan voor de toepassing van art. 44 WAO toch sprake is omdat de betrokkene zichzelf hetzij direct, hetzij indirect heeft verrijkt. Omdat de gecorrigeerde winst over de in geding zijnde jaren aan de echtgenote van appellant is toegerekend, terwijl vaststaat dat zij sinds oktober 2004 geen werkzaamheden heeft verricht in de onderneming, mocht het UWV afwijken van de hoofdregel dat wat betreft de verdeling van de winst de fiscale keuze wordt gevolgd en mocht het UWV er schattenderwijs van uitgaan dat tegenover de door appellant in de onderneming verrichte werkzaamheden, een verrijking staat die direct of indirect via zijn echtgenote aan hem ten goede is gekomen en die bestaat uit de gecorrigeerde winst uit onderneming (CRvB 5 februari 2014, o.a. nr. 12/778 WAO, ECLI:NL:CRVB:2014:316).

Vrijval fiscale oudedagsreserve (FOR) is omgezet in een oudedagsvoorziening.

Volgens vaste rechtspraak (CRvB 22 juni 2015, nr. 13/6017 WAO, ECLI:NL:CRVB:2015:2062) geldt als uitgangspunt dat de fiscaal verantwoorde en vastgestelde (netto)winst van een zelfstandige moet worden aangemerkt als diens inkomsten uit arbeid in de zin van art. 44 WAO, tenzij bijzondere omstandigheden afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigen. In de situatie van appellant is sprake van een bijzondere omstandigheid. De verlaging van de oudedagsreserve is besteed aan het treffen van een inkomensvoorziening ter compensatie van een pensioentekort en die verlaging is door de Belastingdienst geheel onbelast gelaten. Cruciaal daarbij is tevens dat het bedrag volledig is besteed aan een lijfrente die uitsluitend leidt tot betaling van periodieke lijfrentetermijnen na het door appellant bereiken van de voor hem geldende pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar (CRvB 18 januari 2016, nr. 14/3362 WAO, USZ 2016/62, ECLI:NL:CRVB:2016:255).

11. Loon wordt maar eenmaal in aanmerking genomen

In art. 44, lid 9, WAO is bepaald dat bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van lid 1, loon niet meer dan eenmaal in aanmerking kan worden genomen. Met ingang van 1 juli 2015 is op grond van art. XXIV, onderdeel E00a, Verzamelwet SZW 2015, Wet van 26 november 2014, Stb. 2014, 504, lid 9 aan art. 44 toegevoegd.

Lid 9 is opgenomen om te voorkomen dat door het nieuwe lid 2 van art. 44 een bepaald loon meer dan één keer met de uitkering wordt ‘verrekend’ via de in lid 1 van art. 44 genoemde methode. Het kan zich bijvoorbeeld voordoen dat van een bepaald loon door de werkgever in januari 2015 aangifte is gedaan, terwijl dat loon is bedoeld als tegenprestatie voor arbeid die de werknemer in december 2014 heeft verricht. Op grond van de huidige regels moet dit loon met de WAO-uitkering over december 2014 te worden ‘verrekend’. Op grond van de voorgestelde wijzigingen zou, na inwerkingtreding, dit loon vervolgens óók met de WAO-uitkering over januari 2015 moeten worden ‘verrekend’ omdat dan immers de polisadministratie leidend is en daarin is de aangifte gedaan in januari. Door het nieuwe lid 9 wordt dit laatste voorkomen.

Jurisprudentie

Algemeen

Centrale Raad van Beroep 15-04-2015 13/5232 WAO 13/5232 WAO
Centrale Raad van Beroep 21-01-2015 13/5462 WAO ECLI:NL:CRVB:2015:90 Centrale Raad van Beroep 13/5462 WAO, 21 januari 2015, Op grond van inkomsten uit hennepkwekerij minder dan 15% arbeidsongeschikt. Terugvordering.
Centrale Raad van Beroep 16-05-2014 12/269 WAO-T ECLI:NL:CRVB:2014:1793 Centrale Raad van Beroep 12/269 WAO-T, 16 mei 2014
Centrale Raad van Beroep 19-12-2013 12/4504 WAO ECLI:NL:CRVB:2013:2966 Centrale Raad van Beroep 12/4504 WAO, 19 december 2013, Korting op en terugvordering WAO-uitkering
Centrale Raad van Beroep 31-05-2013 12/4796 WAO ECLI:NL:CRVB:2013:CA1883 Centrale Raad van Beroep 12/4796 WAO, 31 mei 2013, Inkomsten uit arbeid naast WAO-uitkering? Aan de fiscus gedane opgave is in beginsel uitgangspunt
Centrale Raad van Beroep 11-01-2013 10/4817 WAO 10/4817 WAO
Centrale Raad van Beroep 11-01-2013 10/4816 WAO 10/4816 WAO
Centrale Raad van Beroep 11-01-2013 10/4818 WAO 10/4818 WAO
Centrale Raad van Beroep 11-01-2013 10/4819 WAO ECLI:NL:CRVB:2013:BY8392 10/4819 WAO
Centrale Raad van Beroep 30-11-2012 11/1149 WAO ECLI:NL:CRVB:2012:BY4746 11/1149 WAO
Centrale Raad van Beroep 26-10-2012 10/6868 WAO ECLI:NL:CRVB:2012:BY1431 Centrale Raad van Beroep 10/6868 WAO, 26 oktober 2012, Vanwege inkomsten uit arbeid uitbetaling WAO-uitkering als ware arbeidsongeschikt naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%
Centrale Raad van Beroep 27-07-2012 10/5120 TW-T ECLI:NL:CRVB:2012:BX3038 10/5120 TW-T
Centrale Raad van Beroep 18-01-2012 09/6672 WAO ECLI:NL:CRVB:2012:BV1233 Centrale Raad van Beroep 09/6672 WAO, 18 januari 2012, Verlaging mate van ongeschiktheid wegens inkomsten uit arbeid. Terugvordering.
Centrale Raad van Beroep 09-09-2011 10/5148 Wajong ECLI:NL:CRVB:2011:BS1117 Centrale Raad van Beroep 10/5148 Wajong, 9 september 2011, Korting op Wajong-uitkering. Terugvordering. Inkomsten uit pgb van partner in verband met ondersteunende werkzaamheden voor partner. Schending inlichtingenverplichting.
Centrale Raad van Beroep 16-08-2010 09/4064 WAO ECLI:NL:CRVB:2010:BN2788 09/4064 WAO
Centrale Raad van Beroep 09-10-2009 07/2040 07/2040
Centrale Raad van Beroep 09-10-2009 07/2131 WAO ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9990 07/2131 WAO
Centrale Raad van Beroep 09-10-2009 07/2043 07/2043
Centrale Raad van Beroep 09-10-2009 07/2038 07/2038
Centrale Raad van Beroep 07-10-2009 07/5190 WAO ECLI:NL:CRVB:2009:BK0543 07/5190 WAO
Centrale Raad van Beroep 30-01-2009 06/7343 WAO ECLI:NL:CRVB:2009:BH2312 06/7343 WAO
Centrale Raad van Beroep 27-06-2008 05/3657 WAO ECLI:NL:CRVB:2008:BD5701 Centrale Raad van Beroep 05/3657 WAO, 27 juni 2008
Centrale Raad van Beroep 27-06-2008 06/5488 WAO ECLI:NL:CRVB:2008:BD5701 Centrale Raad van Beroep 06/5488 WAO, 27 juni 2008
Centrale Raad van Beroep 30-05-2008 06/3752 WAO ECLI:NL:CRVB:2008:BD3806 Centrale Raad van Beroep 06/3752 WAO, 30 mei 2008
Centrale Raad van Beroep 01-02-2008 06/973 WAO ECLI:NL:CRVB:2008:BC4068 Centrale Raad van Beroep 06/973 WAO, 01 februari 2008
Centrale Raad van Beroep 25-01-2008 05/961 WAO ECLI:NL:CRVB:2008:BC3279 Centrale Raad van Beroep 05/961 WAO, 25 januari 2008
Centrale Raad van Beroep 30-10-2007 6605 WAO ECLI:NL:CRVB:2007:BB6899 Centrale Raad van Beroep 6605 WAO, 30 oktober 2007
Centrale Raad van Beroep 11-09-2007 04/3959 WAO ECLI:NL:CRVB:2007:BB3590 Centrale Raad van Beroep 04/3959 WAO, 11 september 2007
Centrale Raad van Beroep 12-06-2007 06/533 WAO ECLI:NL:CRVB:2007:BA8525 Centrale Raad van Beroep 06/533 WAO, 12 juni 2007
Centrale Raad van Beroep 04-05-2007 05/4248 WAO ECLI:NL:CRVB:2007:BA5132 Centrale Raad van Beroep 05/4248 WAO, 04 mei 2007
Centrale Raad van Beroep 24-03-2006 05/4568 WAO ECLI:NL:CRVB:2006:AV9085 Centrale Raad van Beroep 05/4568 WAO, 24 maart 2006
Centrale Raad van Beroep 09-12-2005 02/5240 WAO ECLI:NL:CRVB:2005:AU7736 Centrale Raad van Beroep 02/5240 WAO, 09 december 2005
Centrale Raad van Beroep 09-12-2005 02/5242 WAO ECLI:NL:CRVB:2005:AU7736 Centrale Raad van Beroep 02/5242 WAO, 09 december 2005
Centrale Raad van Beroep 09-12-2005 02/5241 WAO ECLI:NL:CRVB:2005:AU7736 Centrale Raad van Beroep 02/5241 WAO, 09 december 2005
Centrale Raad van Beroep 21-10-2005 03/2561 WAZ Centrale Raad van Beroep 03/2561 WAZ, 21 oktober 2005
Centrale Raad van Beroep 28-09-2005 03/1975 WAO Centrale Raad van Beroep 03/1975 WAO, 28 september 2005
Centrale Raad van Beroep 07-12-2004 01/2179 WAO Centrale Raad van Beroep 01/2179 WAO, 07 december 2004
Centrale Raad van Beroep 16-11-2004 03/72 WAO Centrale Raad van Beroep 03/72 WAO, 16 november 2004
Centrale Raad van Beroep 05-11-2004 01/6049 WAO Centrale Raad van Beroep 01/6049 WAO, 05 november 2004
Centrale Raad van Beroep 05-11-2004 04/5047 WAO Centrale Raad van Beroep 04/5047 WAO, 05 november 2004
Centrale Raad van Beroep 05-11-2004 02/1591 WAO Centrale Raad van Beroep 02/1591 WAO, 05 november 2004
Centrale Raad van Beroep 05-11-2004 01/6048 WAO Centrale Raad van Beroep 01/6048 WAO, 05 november 2004
Centrale Raad van Beroep 05-11-2004 03/3767 WAO Centrale Raad van Beroep 03/3767 WAO, 05 november 2004
Centrale Raad van Beroep 05-11-2004 01/6047 WAO Centrale Raad van Beroep 01/6047 WAO, 05 november 2004
Centrale Raad van Beroep 22-10-2004 01/6456 WAO Centrale Raad van Beroep 01/6456 WAO, 22 oktober 2004
Centrale Raad van Beroep 15-10-2004 01/5292 AAW/WAO Centrale Raad van Beroep 01/5292 AAW/WAO, 15 oktober 2004
Centrale Raad van Beroep 13-10-2004 03/353 WAO Centrale Raad van Beroep 03/353 WAO, 13 oktober 2004
Centrale Raad van Beroep 13-10-2004 03/352 WAO Centrale Raad van Beroep 03/352 WAO, 13 oktober 2004
Centrale Raad van Beroep 08-10-2004 02/3430 WAO Centrale Raad van Beroep 02/3430 WAO, 08 oktober 2004
Centrale Raad van Beroep 13-08-2004 02/2508 AAW/WAO Centrale Raad van Beroep 02/2508 AAW/WAO, 13 augustus 2004
Centrale Raad van Beroep 23-06-2004 02/3946 WAO Centrale Raad van Beroep 02/3946 WAO, 23 juni 2004
Centrale Raad van Beroep 23-06-2004 02/3947 WAO Centrale Raad van Beroep 02/3947 WAO, 23 juni 2004
Centrale Raad van Beroep 04-11-2003 01/3358 WAO Centrale Raad van Beroep 01/3358 WAO, 04 november 2003
Centrale Raad van Beroep 06-05-2003 01/1928 AAW/WAO Centrale Raad van Beroep 01/1928 AAW/WAO, 06 mei 2003
Centrale Raad van Beroep 01-10-2002 00/4223 Centrale Raad van Beroep 00/4223, 01 oktober 2002
Centrale Raad van Beroep 01-10-2002 00/4021 Centrale Raad van Beroep 00/4021, 01 oktober 2002
Centrale Raad van Beroep 04-07-2002 00/1499 WAO Centrale Raad van Beroep 00/1499 WAO, 04 juli 2002
Centrale Raad van Beroep 05-04-2002 00/2805 AAW/WAO Centrale Raad van Beroep 00/2805 AAW/WAO, 05 april 2002
Centrale Raad van Beroep 06-11-2001 98/8850 AAW/WAO Centrale Raad van Beroep 98/8850 AAW/WAO, 06 november 2001
Centrale Raad van Beroep 07-08-2001 98/8121 AAW/WAO Centrale Raad van Beroep 98/8121 AAW/WAO, 07 augustus 2001
Centrale Raad van Beroep 21-02-2001 97/6211 WAO Centrale Raad van Beroep 97/6211 WAO, 21 februari 2001
Centrale Raad van Beroep 21-02-2001 97/6172 WAO Centrale Raad van Beroep 97/6172 WAO, 21 februari 2001
Centrale Raad van Beroep 26-07-2000 97/11582 AAW/WAO Centrale Raad van Beroep 97/11582 AAW/WAO, 26 juli 2000
Centrale Raad van Beroep 29-05-2000 97/1459 AAW/WAO Centrale Raad van Beroep 97/1459 AAW/WAO, 29 mei 2000
Centrale Raad van Beroep 31-12-1999 97/2556 AAW/WAO Centrale Raad van Beroep 97/2556 AAW/WAO, 31 december 1999
Centrale Raad van Beroep 31-12-1999 97/6737 AAW Centrale Raad van Beroep 97/6737 AAW, 31 december 1999
Centrale Raad van Beroep 18-02-1998 96/5265 AAW/ WAO Centrale Raad van Beroep 96/5265 AAW/ WAO, 18 februari 1998

5. Periode van vijf jaar

Centrale Raad van Beroep 27-07-2012 11/1001 WAO ECLI:NL:CRVB:2012:BX4543 Centrale Raad van Beroep 11/1001 WAO, 27 juli 2012, Onvolledig nakomen inlichtingenverplichting leidt tot gedeeltelijke inhouding WAO-uitkering
Centrale Raad van Beroep 22-07-2011 10/98 WW 10/98 WW
Centrale Raad van Beroep 05-11-2008 05/6021 WAO ECLI:NL:CRVB:2008:BG3717 Centrale Raad van Beroep 05/6021 WAO, 05 november 2008
Centrale Raad van Beroep 30-10-2007 05/6604 ECLI:NL:CRVB:2007:BB6899 Centrale Raad van Beroep 05/6604, 30 oktober 2007
Centrale Raad van Beroep 03-06-2005 03/895 WAO Centrale Raad van Beroep 03/895 WAO, 03 juni 2005
Centrale Raad van Beroep 01-10-2002 01/633 Centrale Raad van Beroep 01/633, 01 oktober 2002

7. Arbeid in de zin van de Wsw

Centrale Raad van Beroep 14-08-2013 11/4366 WAO Centrale Raad van Beroep 11/4366 WAO, 14 augustus 2013

10. Nadere bepaling van inkomen en loon

Centrale Raad van Beroep 01-06-2016 14/4807 WAO e.v. 14/4807 WAO e.v.
Centrale Raad van Beroep 18-01-2016 14/3362 WAO 14/3362 WAO
Centrale Raad van Beroep 19-09-2014 12/4939 WAO e.v. ECLI:NL:CRVB:2014:3078 Centrale Raad van Beroep 12/4939 WAO e.v., 19 september 2014
Centrale Raad van Beroep 11-06-2014 12/5888 WAO ECLI:NL:CRVB:2014:2048 Centrale Raad van Beroep 12/5888 WAO, 11 juni 2014
Centrale Raad van Beroep 05-02-2014 12/778 WAO Centrale Raad van Beroep 12/778 WAO, 5 februari 2014
Centrale Raad van Beroep 08-03-2013 11/3856 WAO-T e.v. ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4082 11/3856 WAO-T e.v.
Centrale Raad van Beroep 18-01-2013 12/3269 WAO-T ECLI:NL:CRVB:2013:BY9147 12/3269 WAO-T
Centrale Raad van Beroep 28-12-2012 11/1051 WAO ECLI:NL:CRVB:2012:BY8389 11/1051 WAO
Centrale Raad van Beroep 02-09-2011 10/5150 WAO ECLI:NL:CRVB:2011:BR7095 10/5150 WAO
Centrale Raad van Beroep 27-05-2011 09/6191 WIA-T ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6574 09/6191 WIA-T
Centrale Raad van Beroep 10-12-2010 09/1944 WAO ECLI:NL:CRVB:2010:BO7245 09/1944 WAO
Centrale Raad van Beroep 03-12-2010 09/5549 WAO ECLI:NL:CRVB:2010:BO6414 09/5549 WAO
Centrale Raad van Beroep 13-10-2010 09/1782 WAO ECLI:NL:CRVB:2010:BO1030 09/1782 WAO
Centrale Raad van Beroep 16-08-2010 09/4020 WAO 09/4020 WAO
Centrale Raad van Beroep 26-02-2010 09/1536 t/m 09/1541 WAO ECLI:NL:CRVB:2010:BL6067 09/1536 t/m 09/1541 WAO
Centrale Raad van Beroep 19-02-2010 09/940 WAO ECLI:NL:CRVB:2010:BL5249 09/940 WAO
Centrale Raad van Beroep 31-12-2009 08/364 WAO ECLI:NL:CRVB:2009:BK8229 08/364 WAO
Centrale Raad van Beroep 13-11-2009 08/2956 WAO ECLI:NL:CRVB:2009:BK4068 08/2956 WAO
Centrale Raad van Beroep 07-10-2009 08/476 WAo + 08/477 WAO ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9628 Centrale Raad van Beroep 08/476 WAo + 08/477 WAO, 7 oktober 2009
Centrale Raad van Beroep 07-10-2009 07/5189 WAO 07/5189 WAO
Centrale Raad van Beroep 30-01-2009 06/7342 WAO 06/7342 WAO
Centrale Raad van Beroep 24-09-2008 07/1179 WAO ECLI:NL:CRVB:2008:BF4328 Centrale Raad van Beroep 07/1179 WAO, 24 september 2008
Centrale Raad van Beroep 25-06-2008 07/1940 WW ECLI:NL:CRVB:2008:BD6975 Centrale Raad van Beroep 07/1940 WW, 25 juni 2008
Centrale Raad van Beroep 30-05-2008 06/3652 ECLI:NL:CRVB:2008:BD3806 Centrale Raad van Beroep 06/3652, 30 mei 2008
Centrale Raad van Beroep 01-02-2008 06/974 WAO ECLI:NL:CRVB:2008:BC4068 Centrale Raad van Beroep 06/974 WAO, 01 februari 2008
Centrale Raad van Beroep 13-11-2007 06/2446 WAO ECLI:NL:CRVB:2007:BB8097 Centrale Raad van Beroep 06/2446 WAO, 13 november 2007
Centrale Raad van Beroep 30-10-2007 05/6604 ECLI:NL:CRVB:2007:BB6899 Centrale Raad van Beroep 05/6604, 30 oktober 2007
Centrale Raad van Beroep 14-09-2007 05/5035 WAO ECLI:NL:CRVB:2007:BB4520 Centrale Raad van Beroep 05/5035 WAO, 14 september 2007
Centrale Raad van Beroep 12-06-2007 05/4060 WAO ECLI:NL:CRVB:2007:BA8525 Centrale Raad van Beroep 05/4060 WAO, 12 juni 2007
Centrale Raad van Beroep 20-04-2007 05/551 WAO ECLI:NL:CRVB:2007:BA3495 Centrale Raad van Beroep 05/551 WAO, 20 april 2007, Korting op WAO-uitkering wegens inkomsten uit arbeid. Intrekking WAO-uitkering. Terugvordering. Werkzaam in bedrijven echtgenote?
Centrale Raad van Beroep 30-01-2007 06/4872 WWB ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8403 Centrale Raad van Beroep 06/4872 WWB, 30 januari 2007
Centrale Raad van Beroep 16-05-2006 04/1740 WAO ECLI:NL:CRVB:2006:AY0253 Centrale Raad van Beroep 04/1740 WAO, 16 mei 2006
Centrale Raad van Beroep 07-03-2006 05/5270 WAO ECLI:NL:CRVB:2006:AV6349 Centrale Raad van Beroep 05/5270 WAO, 07 maart 2006
Centrale Raad van Beroep 20-12-2005 03/4366 WAO ECLI:NL:CRVB:2005:AU8539 Centrale Raad van Beroep 03/4366 WAO, 20 december 2005
Centrale Raad van Beroep 18-11-2005 03/5749 WAO ECLI:NL:CRVB:2005:AU6507 Centrale Raad van Beroep 03/5749 WAO, 18 november 2005
Centrale Raad van Beroep 05-10-2005 04/3986 WW Centrale Raad van Beroep 04/3986 WW, 05 oktober 2005
Centrale Raad van Beroep 21-12-2004 03/1127 WAO Centrale Raad van Beroep 03/1127 WAO, 21 december 2004
Centrale Raad van Beroep 05-11-2004 03/3768 WAO Centrale Raad van Beroep 03/3768 WAO, 05 november 2004
Centrale Raad van Beroep 15-10-2004 04/3039 AAW/WAO Centrale Raad van Beroep 04/3039 AAW/WAO, 15 oktober 2004
Centrale Raad van Beroep 02-12-2003 01/4652 WAO + 02/3840 WAO Centrale Raad van Beroep 01/4652 WAO + 02/3840 WAO, 2 december 2003, Anti-cumulatie bij uitbreiding werkzaamheden als zelfstandige na intreden arbeidsongeschiktheid voor loondienstfunctie
Centrale Raad van Beroep 06-05-2003 01/2045 WW Centrale Raad van Beroep 01/2045 WW, 06 mei 2003
Centrale Raad van Beroep 13-09-2002 99/6197 WAO Centrale Raad van Beroep 99/6197 WAO, 13 september 2002
Centrale Raad van Beroep 27-03-2002 00/5436 AAW/WAO Centrale Raad van Beroep 00/5436 AAW/WAO, 27 maart 2002

Regelingen

  • Beleidsregel uitbetaling arbeidsongeschiktheidsuitkering bij inkomsten uit arbeid (Stcrt. 2004, 115, p. 21)
  • Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006
  • Besluit aanwijzing gevallen waarin arbeidsverhouding als dienstbetrekking wordt beschouwd
  • Ontwerpbesluit tot wijziging Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Stcrt. 2015, 6328)
  • Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen
  • Uitzondering toepassingstermijn anticumulatie (ex artikel 33 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet)

Parlementaire geschiedenis

  • 32 131 3, Wijziging van een aantal wetten ter uniformering van het loonbegrip (Wet uniformering loonbegrip) - MEMORIE VAN TOELICHTING Pagina 36
  • 32 421 7, Wijziging van verschillende wetten in verband met harmonisatie en vereenvoudiging van deze wetten ten behoeve van de uitvoering van die wetten door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Wet harmonisatie en vereenvoudiging socialezekerheidswetgeving) - NOTA VAN WIJZIGING
  • 32 421 3, Wijziging van verschillende wetten in verband met harmonisatie en vereenvoudiging van deze wetten ten behoeve van de uitvoering van die wetten door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Wet harmonisatie en vereenvoudiging socialezekerheidswetgeving) - MEMORIE VAN TOELICHTING
  • 28 978 7, Wijziging van een aantal socialeverzekeringswetten (Verzamelwet sociale verzekeringen 2003) - NOTA VAN WIJZIGING
  • 30 682 3, Wijziging van enige socialeverzekeringswetten en enige andere wetten (Verzamelwet sociale verzekeringen 2007) - MEMORIE VAN TOELICHTING
  • 30 118 3, Regels omtrent de invoering en financiering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen alsmede met betrekking tot de intrekking van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen) - MEMORIE VAN TOELICHTING
  • 33 015 3, Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet 2012) - MEMORIE VAN TOELICHTING
  • 31 811 3, Wijziging van een aantal wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW-wetgeving 2009) - MEMORIE VAN TOELICHTING Pagina 21
  • 31 520 3, Wijziging van de WAO en de WAZ om uitkeringsgerechtigden te stimuleren arbeid te gaan verrichten - MEMORIE VAN TOELICHTING

Thematisch

  • 15. De gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze, 15.3.2. Nog verdere verlaging WAO-uitkering
  • 1. Afwijkende bepalingen voor de dagloonvaststelling ZW en WW