Naar de inhoud

Commentaar op Wetboek van Strafrecht 318, 319, 320


Commentaar is bijgewerkt tot 27-03-2017 door mr. I.C.M.E. Meissen en mr. A. Dantuma-Hieronymus

Artikel 317 Tekst van de hele regeling

1.

Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld of bedreiging met geweld iemand dwingt hetzij tot de afgifte van enig goed dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde toebehoort, hetzij tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld, hetzij tot het ter beschikking stellen van gegevens, wordt, als schuldig aan afpersing, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie.

2.

Met dezelfde straf wordt gestraft hij die de dwang, bedoeld in het eerste lid, uitoefent door de bedreiging dat gegevens die door middel van een geautomatiseerd werk zijn opgeslagen, onbruikbaar of ontoegankelijk zullen worden gemaakt of zullen worden gewist.

3.

De bepalingen van het tweede en derde lid van artikel 312 zijn op dit misdrijf van toepassing.

Artikel 318 Tekst van de hele regeling

1.

Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met smaad, smaadschrift of openbaring van een geheim iemand dwingt hetzij tot de afgifte van enig goed dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde toebehoort, hetzij tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld, hetzij tot het ter beschikking stellen van gegevens, wordt als schuldig aan afdreiging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.

2.

Indien het feit wordt gepleegd met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken, wordt de op het feit gestelde gevangenisstraf met een derde verhoogd.

3.

Dit misdrijf wordt niet vervolgd dan op klacht van hem tegen wie het gepleegd is.

Artikel 319 Tekst van de hele regeling

De bepaling van artikel 316 is op de in deze titel omschreven misdrijven van toepassing.

Artikel 320 Tekst van de hele regeling

Bij veroordeling wegens een der in deze titel omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°, vermelde rechten worden uitgesproken.

A: Inleiding

De artikelen 317 en 318 stellen afpersing respectievelijk afdreiging strafbaar. Artikel 319 verklaart artikel 316 van overeenkomstige toepassing. Artikel 320 bepaalt dat ontzetting van bepaalde rechten kan worden uitgesproken bij een veroordeling wegens afpersing of afdreiging.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 317, Artikel 318, Artikel 319, Artikel 320.

C: Kernproblematiek

C.1: Afpersing

Bij afpersing worden geen goederen weggenomen, zoals bij diefstal het geval is, maar verricht het slachtoffer handelingen doordat geweld wordt gebruikt of gedreigd wordt met geweld.1 De Hoge Raad heeft overigens overwogen dat ‘gedogen van wegnemen’, zowel afgeven (afpersing), maar ook ‘wegnemen’ (diefstal) kan opleveren.2 Afpersing wordt bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie. Afdreiging wordt bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of een geldboete van de vijfde categorie.

C.1.1: Oogmerk, wederrechtelijk, bevoordelen

Voor een omschrijving van het woord ‘oogmerk’ wordt verwezen naar Sdu Commentaar Strafrecht, artikel 310 Sr, onder C.1.5.

Voor een omschrijving van het woord ‘wederrechtelijk’ wordt verwezen naar Sdu Commentaar Strafrecht, artikel 310 Sr, onder C.1.6.

Van bevoordelen is sprake als de verdachte zichzelf in een betere positie brengt of het zijn bedoeling is geweest dit te bereiken. Bevoordelen ziet uitsluitend op iets wat enige economische waarde heeft.3 Benadeling van een ander is volgens de HR niet vereist.4

C.1.2: Geweld of bedreiging met geweld

Van bedreiging met geweld is ook sprake indien de dreiging ziet op het in het verkeer brengen van voor menselijke consumptie bestemde giftige drank.5 Geweld heeft hier de betekenis van schade toebrengen, niet aan mogelijke consumenten, maar aan de afzetmogelijkheden van de fabrikant.6

De bedreiging met geweld kan voorts tegen een ander dan de te bestelen persoon worden gericht en die ander behoeft zich niet bedreigd te voelen.7

Voor een omschrijving van de woorden ‘geweld of bedreiging met geweld’ wordt overigens verwezen naar Sdu Commentaar Strafrecht, artikel 312 Sr, onder C.3.1.

C.1.3: Dwingen

Dwingen veronderstelt dat iemand zonder het dwangmiddel dat op hem is toegepast niet zou hebben gehandeld als bedoeld in artikel 317, althans niet op het ogenblik waarop en in de omstandigheden waarin hij thans gehandeld heeft. Dwingen houdt opzet in.8

Dwang is altijd een inbreuk op de persoonlijke vrijheid.9

C.1.4: Afgifte

Van afgifte is uitsluitend sprake als de afgever daardoor de beschikking over het goed verliest.10 De afgifte behoeft niet blijvend te zijn.11

Onder bepaalde omstandigheden kan het gedogen van wegnemen zowel ‘wegnemen’ als ‘afgifte’ opleveren.12 Het doen afgeven kan ook onder afgifte worden verstaan.13Niet vereist is dat dat het slachtoffer op het moment van de uitvoeringshandeling de beschikkingsmacht heeft over het goed.14

C.1.5: Goed

Voor een omschrijving van het woord ‘goed’ wordt verwezen naar Sdu Commentaar Strafrecht, artikel 310 Sr, onder C.1.1.

C.1.6: Geheel of ten dele aan ander toebehoren

Voor een omschrijving van de woorden ‘geheel of ten dele aan een ander toebehoren’ wordt verwezen naar Sdu Commentaar Strafrecht, artikel 310 Sr, onder C.1.2.

Indien de ander met geweld of bedreiging met geweld gedwongen wordt om een goed af te geven dat aan de dader toebehoort, dan kan sprake zijn van overtreding van de artikelen 284 of 285 Sr.15

C.1.7: Aangaan van een schuld

Onder het ‘aangaan van een schuld’ moet worden verstaan het aangaan van een verbintenis.16 Hierbij kan onder meer worden gedacht aan een verbintenis in de vorm van telefoonabonnementen,17 een kredietovereenkomst,18 het in dienst nemen van een persoon19 en een geldlening bij een bankinstelling.20

De HR eist niet dat een contractuele of anderszins rechtens relevante relatie aanwezig is tussen ‘een ander’ en het slachtoffer. Het bewegen tot het aangaan van een schuld behoeft niet noodzakelijkerwijze samen te vallen met het ontstaan van die schuld (in civielrechtelijke zin).21

C.1.8: Teniet doen van een inschuld

Van het ‘teniet doen van een inschuld’ is niet alleen sprake, indien de schuld teniet gaat op één van de wijzen/manieren als genoemd in het Burgerlijk Wetboek, maar ook indien de schuldeiser wordt bewogen zich tegenover de schuldenaar te gedragen als ware de inschuld tenietgegaan.22

Het onder bedreiging met geweld accepteren van ontslag op staande voet levert het tenietdoen van een inschuld op, nu de bedreiging het slachtoffer ertoe heeft gebracht af te zien van de vordering die zij wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst geldend wilde maken.23

C.1.9: Ter beschikking stellen van gegevens

Artikel 80quinquies Sr bepaalt dat onder gegevens moet worden verstaan iedere weergave van feiten, begrippen of instructies, op een overeengekomen wijze, geschikt voor overdracht, interpretatie of verwerking door personen of geautomatiseerde werken. Bij gegevens kan onder meer worden begrepen een pincode en bedrijfsgeheimen.24 Gegevens moeten onderscheiden worden van een goed. Voor een omschrijving van het begrip ‘goed’ wordt verwezen naar Sdu Commentaar Strafrecht, artikel 310 Sr, onder C.1.1.

C.1.10: Geautomatiseerd werk

In artikel 317 lid 2 wordt de persoon strafbaar gesteld die dwang uitoefent door te dreigen dat gegevens die door middel van een geautomatiseerd werk zijn opgeslagen onbruikbaar of ontoegankelijk zullen worden gemaakt of zullen worden gewist. Artikel 80sexies bepaalt dat onder een geautomatiseerd werk wordt verstaan een inrichting die bestemd is om langs elektronische weg gegevens op te slaan, te verwerken en over te dragen.

Indien zodanige gegevens worden toegevoegd aan een computer dat een voor het overige intact gelaten programma niet meer kan worden geactiveerd, is sprake van onbruikbaar maken.25

Het onttrekken van gegevens aan degene die daar recht op heeft is een vorm van het ontoegankelijk maken van gegevens.26 Zie voor deze begrippen ook Sdu Commentaar Strafrecht, artikel 350a Sr.

C.1.11: Dood

Artikel 317 lid 3 juncto artikel 312 lid 3Sr bepaalt dat indien de afpersing de dood ten gevolge heeft dit een strafverzwarende omstandigheid oplevert. Het opzet behoeft niet op de dood gericht te zijn (geobjectiveerd gevolg).

C.2: Afdreiging

Afdreiging vertoont overeenkomsten met afpersing. Het belangrijkste verschil is echter dat het slachtoffer gedwongen wordt de in artikel 318 genoemde handelingen te verrichten, doordat hij bedreigd wordt met smaad, smaadschrift of door openbaring van een geheim.27 Afdreiging wordt ook chantage genoemd.28

C.2.1: Smaad en smaadschrift

In artikel 261 Sr wordt smaad en smaadschrift strafbaar gesteld. Niet vereist is dat de smaad of het smaadschrift op de bedreigde zelf ziet.29

C.2.2: Openbaring geheim

Openbaring is het bekend maken van een geheim aan anderen dan degenen die met het geheim bekend zijn.30

De openbaring van een geheim dient niet de bedreigde te betreffen en de openbaring moet niet per definitie een waarheid te zijn.31 Openbaring kan aan één persoon, anders dan openbaar maken. Het geheim behoeft niet aan de bedreiger te zijn toevertrouwd.32

C.2.3: Gegevens met geldswaarde in handelsverkeer

Anders dan in artikel 317 wordt in artikel 318 nog steeds gesproken over gegevens met een geldswaarde in het handelsverkeer. Adreslijsten van cliënten van een onderneming, marketinggegevens33 en (online) computergames34 hebben geldswaarde in het handelsverkeer. Een bij een betaalpas behorende pincode heeft een dergelijke geldswaarde niet.35

C.3: Klachtdelict

Artikel 318 lid 2 bepaalt dat een vervolging voor afdreiging alleen kan plaatsvinden als een klacht is ingediend. De persoon die daadwerkelijk bedreigd wordt, moet de klacht indienen.36 Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar Sdu Commentaar Strafrecht, artikel 316 Sr, onder C.6.

C.4: Vervolgingsuitsluitingsgrond en vervolging op klacht

Vervolging ter zake van afpersing en afdreiging is uitgesloten indien de dader of medeplichtige de niet van tafel en bed of van goederen gescheiden echtgenoot of geregistreerd partner (artikel 90octies Sr) is van het slachtoffer.

Vervolging ter zake van afpersing en afdreiging is bovendien alleen mogelijk door middel van een klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd, indien de dader of medeplichtige zijn van tafel en bed of van goederen gescheiden echtgenoot is of zijn bloed- of aanverwant, hetzij in de rechte linie, hetzij in de tweede graad van de zijlinie (artikel 319 juncto 316 Sr).

Voor een toelichting op artikel 316 wordt verwezen naar het commentaar bij dit artikel onder C.5. en C.6.

C.5: Ontzetting rechten

Bij veroordeling ter zake van afpersing en afdreiging kan ingevolge artikel 320 juncto artikel 28 Sr als bijkomende straf worden uitgesproken een ontzetting uit het recht tot:

  • het bekleden van ambten of van bepaalde ambten;
  • het dienen bij de gewapende macht;
  • het zijn van raadsman of gerechtelijk bewindvoerder.
1
Zie ook Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 1 bij artikel 317.
2
Zie HR 28 januari 1992, NJ 1992, 382, ECLI:NL:HR:1992:AD1594 en vergelijk ook: HR 28 april 1992, NJ 1992, 657, ECLI:NL:HR:1992:AD1662.
3
Zie Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 4 bij artikel 317.
4
Zie Arresten van HR 27 mei en 14 oktober 1935, NJ 1936, p. 51 en 52 (oplichting) en HR 24 januari 1950, NJ 1950, 287 (oplichting) en Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 5 bij artikel 317.
5
Zie HR 19 juni 1979, NJ 1979, 585, ECLI:NL:HR:1979:AC6615 en vergelijk ook: HR 8 december 1987, NJ 1988, 896.
6
Zie Van Bemmelen en Van Veen (1990), p. 143.
7
Zie HR 26 april 1994, NJ 1994, 580, ECLI:NL:HR:1994:AD2096.
8
Zie Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 1 bij artikel 179.
9
Zie Lindenberg (2007), p. 57.
10
Zie HR 13 juni 1995, NJ 1995, 635.
11
Zie HR 21 februari 1938, NJ 1938, 929.
12
Zie HR 2 juni 2009, NJ 2009, 382 en HR 28 januari 1992, NJ 1992, 382.
13
Zie HR 27 november 1894, W 6436; HR 27 maart 1933, W 12 604, NJ 1933, p. 902 (bedrog).
14
HR 6 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2776
15
Zie Van Bemmelen en Van Veen (1990), p. 142.
16
Zie Fokkens, in: Noyon e.a. (losbl.), aant.3 bij artikel 326.
17
Gerechtshof Leeuwarden 29 april 2008, ECLI:NL:GHLEE:2008:BD0862.
18
Rb. Rotterdam 28 oktober 2008, ECLI:NL:RBROT:2008:BG4375.
19
HR 23 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5205.
20
Rb. Assen 12 maart 2003, ECLI:NL:RBASS:2003:AF5504.
21
Zie HR 19 april 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0270 (oplichting).
22
Zie HR 6 april 1965, NJ 1965, 195, ECLI:NL:HR:1965:AB3916.
23
Zie HR 21 maart 2006, NJ 2006, 222, ECLI:NL:HR:2006:AU8901.
24
Zie Kamerstukken II 2002/03, 29 025, nr. 3, p. 8 (MvT, Wet fraude niet-chartaal geldverkeer).
25
Zie Kamerstukken II 1991/92, 21 551, nr. 11, p. 11 (Nota naar aanleiding van het Eindverslag Wet computercriminaliteit).
26
Zie Kamerstukken II 1989/90, 21 551, nr. 3, p. 9 (MvT, Wet computercriminaliteit).
27
Zie ook Machielse, in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 1 bij artikel 317.
28
Zie Van Bemmelen en Van Veen (1990), p. 142.
29
Zie Machielse, in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 2 bij artikel 318.
30
Zie HR 17 juli 1931, NJ 1932, 430.
31
Zie Rb. Arnhem 4 september 1951, NJ 1953, 210 en Machielse, in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 2 bij artikel 318.
32
Zie Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 2 bij artikel 318.
33
Kamerstukken II 1990/91 21 551, nr. 6, p. 19-20 (MvA) (Wet computercriminaliteit).
34
Rb. Rotterdam 24 maart 2009, ECLI:NL:RBROT:2009:BH7551.
35
Zie Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 10 februari 2006, NJFS 2006, 99 en zie conclusie A-G Meijers bij HR 13 juni 195, NJ 1995, 635.
36
Zie Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 3 bij artikel 318 en Van Bemmelen en Van Veen (1990), p. 144.

D: Jurisprudentie uitgebreid

D.1: Wederrechtelijk

HR 14 februari 1995, NJ 1995, 426, ECLI:NL:HR:1995:ZD0177;

de deelnemers van de organisatie wisten dat, ook al zou aan de vorderingen enig bestaansrecht niet kunnen worden ontzegd, het onmiddellijk liquide maken van vorderingen op gewelddadige wijze, onmiskenbaar een onrechtmatige bevoordeling inhield, waarop het oogmerk was gericht.

HR 9 februari 1971, NJ 1972, 1 (m.nt. CB), ECLI:NL:HR:1971:AB4227;

uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte bevoordeling heeft beoogd en daartoe handelingen heeft verricht waardoor de grenzen van het maatschappelijk betamelijke werden overschreden en dat hij heeft gehandeld met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.

D.2: Dwingen

HR 20 februari 2007, NJ 2007, 263 (m.nt. Reijntjes), JOL 2007, 133, RvdW 2007, 262, ECLI:NL:HR:2007:AZ2105;

verdachte staat op de uitkijk, mededaders gaan man pinpas en pincode afpersen. Man overlijdt. Verdachte was zich bewust van de aanmerkelijke kans dat er geweld zou worden gebruikt en het oordeel dat hij, nu hij zich door de wetenschap dat het slachtoffer thuis was niet heeft laten weerhouden, deze kans ook heeft aanvaard, is niet onbegrijpelijk.

HR 29 maart 2005, NbSr 2005/199, ECLI:NL:HR:2005:AS2757;

medeplegen afpersing. De verdachte heeft zich intimiderend tegen het slachtoffer gedragen, maar daaruit kan niet zonder meer worden afgeleid dat het slachtoffer (mede) door die gedragingen is gedwongen tot afgifte van een geldbedrag.

D.3: Bevoordeling

Rb. Haarlem 25 maart 2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:BI0516;

de politie heeft in plaats van geld, een tas met daarin papier gedeponeerd. Daarmee is aan verdachte enig goed afgegeven, maar heeft niet de door verdachte met de afpersing beoogde wederrechtelijke bevoordeling plaatsgevonden. Poging afpersing.

Rb. Groningen 31 juli 2008, ECLI:NL:RBGRO:2008:BD9186;

de goederen zijn niet afgenomen met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling, omdat na voldoening van de gevorderde geldbedragen deze zijn teruggegeven aan aangever, hetgeen erop duidt dat de goederen zijn afgenomen/afgegeven teneinde een drukmiddel te hebben om aangever tot betaling te bewegen.

D.4: Teniet doen inschuld

Rb. Roermond 29 mei 2006, ECLI:NL:RBROE:2006:AX5373;

het tenietdoen van een inschuld kan niet worden gezien als een bijzondere vorm van het afgeven van enig goed en is daarom geen specialis van het afgeven van enig goed. De omstandigheid dat in voorkomende gevallen door de afgifte van geld of goed tegelijkertijd een inschuld teniet wordt gedaan, maakt dat niet anders.

D.5: Openbaring geheim

Rb. Utrecht 4 november 2008, NJFS 2009, 25, ECLI:NL:RBUTR:2008:BG3669;

door te dreigen aangifte te doen bij de politie van een strafbaar feit heeft verdachte gedreigd met openbaring van een geheim. Het doen van aangifte is het op de hoogte stellen van één of meerdere personen.

D.6: Klacht afdreiging

Rb.Utrecht 13 april 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BW4311;

de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging ondanks het ontbreken van een klacht. Uit de aangifte, de getuigenverklaring van één van de slachtoffers en het gegeven dat de slachtoffers zich als benadeelde partijen hebben gevoegd, in onderlinge samenhang bezien, blijkt onmiskenbaar dat zij de bedoeling hadden dat verdachte vervolgd zou worden, waarmee naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate is voldaan aan (de feitelijke betekenis van) het klachtvereiste.

Rb. Rotterdam 24 maart 2009, ECLI:NL:RBROT:2009:BH7551;

klacht afdreiging niet tijdig gedaan. Op grond van de inhoud van de aangifte is aannemelijk geworden dat [bedrijf 4] ten tijde van het doen van de aangifte al de bedoeling had dat een vervolging tegen de verdachte zou worden ingesteld. Openbaar Ministerie ontvankelijk.

D.7: Voorbereidingshandelingen

HR 18 november 2003, NbSr 2003/424, ECLI:NL:HR:2003:AJ0517;

het oordeel van het hof dat inbrekersgereedschap, valse kentekenplaten, scanners en portofoons, tape, een vuurwapen, auto’s, een videocamera en video-opnamen kennelijk bestemd waren tot het in vereniging begaan van onder andere afpersing getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Wetboek van Strafrecht artikel 317; artikel 318; artikel 319; artikel 320.

F: Literatuurverwijzing

  • Bemmelen, J.M. van en Th.W. van Veen, Ons strafrecht 3, Het materiële strafrecht, Bijzondere delicten, Alphen aan den Rijn: Samson H.D. Tjeenk Willink 1990.
  • Cleiren, C.P.M., J.H. Crijns en M.J.M. Verpalen (red.), Tekst en Commentaar Strafrecht, Deventer: Kluwer 2016.
  • Lindenberg, K., Strafbare dwang. Over het bestanddeel ‘dwingen’ en strafbaarstellingen van dwang, in het bijzonder art. 284 Sr, 2007, Apeldoorn-Antwerpen: Maklu 2007.
  • Noyon, T.J., G.E. Langemeijer en J. Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, voortgezet door J.W. Fokkens en A.J.M. Machielse (losbl.), Deventer: Gouda Quint.