Naar de inhoud

Commentaar op Wetboek van Strafrecht 72 en 73


Commentaar is bijgewerkt tot 12-05-2017 door mr. C. van Oort

Artikel 71 Tekst van de hele regeling

De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd, behoudens in de volgende gevallen:

  1. 1°.

    bij de misdrijven omschreven in de artikelen 173, eerste lid, en 173b, vangt de termijn aan op de dag na die waarop het misdrijf ter kennis is gekomen van een ambtenaar belast met de opsporing van strafbare feiten;

  2. 2°.

    bij valsheid op de dag na die waarop gebruik is gemaakt van het voorwerp ten opzichte waarvan de valsheid gepleegd is;

  3. 3°.

    bij de misdrijven omschreven in de artikelen 240b, eerste lid, 247 tot en met 250, 273f, 284 en 285c, voor zover gepleegd tegen een persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, de artikelen 300 tot en met 303, voor zover het feit oplevert genitale verminking van een persoon van het vrouwelijke geslacht die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt dan wel het misdrijf, omschreven in artikel 302, voor zover het feit oplevert gedwongen abortus of gedwongen sterilisatie van een persoon van het vrouwelijke geslacht die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, op de dag na die waarop die persoon achttien jaren is geworden;

  4. 4°.

    bij de misdrijven omschreven in de artikelen 279 en 282, eerste en tweede lid op de dag na die van de bevrijding of de dood van hem tegen wie onmiddellijk het misdrijf gepleegd is;

  5. 5°.

    bij de overtredingen omschreven in de artikelen 465, 466 en 467, op de dag na die waarop ingevolge de voorschriften gegeven in of ter uitvoering van artikel 18c van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de aldaar bedoelde registers waaruit zodanige overtreding blijkt, naar de centrale bewaarplaats, bedoeld in afdeling 8 van hoofdstuk 1 van het Besluit burgerlijke stand 1994 zijn overgebracht.

Artikel 72 Tekst van de hele regeling

1.

Elke daad van vervolging stuit de verjaring, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde.

2.

Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan. Het recht tot strafvordering vervalt evenwel ten aanzien van overtredingen na tien jaren en ten aanzien van misdrijven indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn.

Artikel 73 Tekst van de hele regeling

De schorsing van de strafvervolging ter zake van een prejudicieel geschil schorst de verjaring.

A: Inleiding

De verjaringstermijn van artikel 70 Sr vangt volgens artikel 71 Sr aan op de dag na die waarop het feit gepleegd is, behoudens een aantal in de wet neergelegde uitzonderingen. Artikel 72 Sr bepaalt dat elke daad van vervolging de verjaring stuit. Schorsing van de strafvervolging ter zake van een prejudicieel geschil, schorst ingevolge artikel 73 Sr de verjaring.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 71, Artikel 72, Artikel 73.

C: Kernproblematiek

C.1: Aanvang van verjaringstermijn

Artikel 71 Sr geeft als hoofdregel dat de verjaringstermijn aanvangt op de dag na die waarop het feit is gepleegd. Bij materiële delicten is hiervan sprake op het moment dat het gevolg is ingetreden, bij omissiedelicten op het moment dat het verzuim voor het laatst had kunnen worden voorkomen en bij voortdurende delicten op het moment dat de verboden toestand is beëindigd.1

Artikel 71 Sr kent voor een vijftal delictscategorieën een uitzonderlijke regeling voor de start van de verjaringstermijn. Het belangrijkste gemeenschappelijke argument is dat het gaat om delicten die zich in het verborgene kunnen afspelen. Het gaat sinds 1 april 20132om de volgende uitzonderingen:

  1. Diverse milieudelicten (artikelen 173 lid 1 Sr en 173b Sr).
  2. Valsheid.
  3. Diverse seksuele delicten en mishandeling (artikelen 240b lid 1 Sr, 247 Sr tot en met 250 Sr, 273f Sr en 300 Sr tot en met 303 Sr).
  4. Diverse misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid (artikelen 279 Sr en 282 leden 1 en 2 Sr).
  5. Diverse overtredingen door ambtenaren van de burgerlijke stand (artikelen 465 Sr, 466 Sr en 467 Sr).

Indien de misdrijven van categorie 3 zijn gepleegd ten aanzien van minderjarigen dan gaat de verjaringstermijn lopen vanaf het moment dat de minderjarige de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt. Voor deze afwijkende regeling beroept de wetgever zich op het gegeven dat herinneringen aan de delicten soms pas geruime tijd later terugkomen of geuit durven worden.3

C.2: Stuiting der verjaring

C.2.1: Daad van vervolging

Voor stuiting is een daad van vervolging vereist (artikel 72 lid 1 Sr). Onder een daad van vervolging moet worden verstaan ‘elke formele daad uitgaande van het Openbaar Ministerie of de rechter om in de fase voorafgaand aan de tenuitvoerlegging, tot een (uitvoerbare) rechterlijke beslissing te geraken’.4 Bij de toepassing van artikel 72 Sr wordt een ruim vervolgingsbegrip gehanteerd. In de rechtspraak zijn in elk geval de volgende justitiële activiteiten als vervolgingsdaden benoemd: de vordering tot een gerechtelijk vooronderzoek5, de vordering tot inbewaringstelling, de dagvaarding in eerste aanleg, de behandeling van de zaak ter terechtzitting, het rechterlijk vonnis, de aanhouding ter executie van het vonnis, de verstekmededeling, de aanzegging van het verstekvonnis, het aantekenen van appel door het Openbaar Ministerie, de dagvaarding in hoger beroep en de aanzegging van de rechtsdag in cassatie.6 Als moment van stuiting wordt aangemerkt de dag waarop de daad van vervolging plaatsvindt. Elke daad van vervolging stuit de verjaring, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde en onafhankelijk van de vraag of de daad van vervolging de vervolgde bekend of betekend is.7

C.2.2: Nieuwe verjaringstermijn

Artikel 72 lid 2 Sr bepaalt, dat na de stuiting een nieuwe verjaringstermijn aanvangt. Bij de nieuwe verjaringstermijn wordt een onderscheid gemaakt tussen overtredingen en misdrijven.

Sinds de inwerkingtreding van de reparatiewetgeving per 7 juli 20078 is de totale verjaringstermijn voor alle overtredingen tien jaar, ook na herhaaldelijke stuiting. De termijn van tien jaar is van toepassing op overtredingen die op 7 juli 2007 nog niet zijn verjaard. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wet verlenging verjaring inzake overtredingen na stuiting blijkt dat de voorheen geldende maximale verjaringstermijn van vier jaar in de praktijk te kort is gebleken.9 Vóór de reparatiewetgeving verjaarden alle overtredingen van rechtswege na vier jaar, omdat bij de Wet opheffing verjaringstermijn bij zeer ernstige delicten de verjaringstermijn voor overtredingen twee jaar bleef en de mogelijkheid van stuiting werd begrensd tot maximaal twee keer de wettelijke verjaringstermijn van twee jaar.10

Voor misdrijven is de nieuwe verjaringstermijn tweemaal de voor het misdrijf op grond van artikel 70 Sr geldende verjaringstermijn.

De maximale verjaringstermijnen zoals genoemd in artikel 72 lid 2 Sr beogen te voorkomen dat de verjaring ongelimiteerd gestuit kan worden. Artikel 72 lid 2 Sr moet volgens de rechtspraak niet zo worden uitgelegd dat het recht tot strafvordering pas komt te vervallen na het verstrijken van de op grond van artikel 72 lid 2 Sr geldende maximale verjaringstermijn. Dan zou de verjaringstermijn van artikel 70 Sr geen betekenis meer hebben.11

Bij de nieuwe verjaringstermijn wordt geen onderscheid gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen.

C.3: Schorsing der verjaring

Artikel 73 Sr houdt in dat de verjaring wordt geschorst hangende de procedure ter zake van een prejudiciële vraag. Er is sprake van een prejudicieel geschil in de zin van artikel 73 Sr, indien het bewijs of de waardering van het ten laste gelegde feit van de beoordeling van de vraag afhangt.12 Artikel 73 Sr is sinds de inwerkingtreding van het wetboek in 1886 niet meer gewijzigd. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever met artikel 73 Sr met name het oog heeft gehad op civielrechtelijke vraagstukken.13 De reikwijdte van artikel 73 Sr wordt beperkt door artikel 14 Sv, dat bepaalt dat de strafrechter de vervolging bij geschilpunten van burgerlijk recht kán schorsen. Omdat de Hoge Raad in 2006 heeft bepaald dat, gelet op de strekking van artikel 73 Sr, ook prejudiciële vragen die de strafrechter op grond van artikel 234 EG-Verdrag voorlegt aan het Hof van Justitie EG vallen onder het bereik van artikel 73 Sr, is de bepaling niet illusoir.14

1
De Hullu (2012), p. 134-135.
2
Stb. 2012, 572.
3
Kamerstukken II 2008/09, 31 983.
4
HR13 juli 2010, NJ 2010, 464, RvdW 2010, 957, NJB 2010, 1612, ECLI:NL:HR:2010:BN1014.
5
Per 1 januari 2013 is het gerechtelijk vooronderzoek afgeschaft. Zie de Wet versterking positie rechter-commissaris, Stb. 2011, 600.
6
Van Dorst (1985), p. 208-210.
7
Kamerstukken II 2003/04, 28 495, nr. 7, p. 9; Hof Den Bosch 13 augustus 2010, ECLI:NL:GHSHE:2010:BN4055; HR 10 april 2012, ECLI:NL:HR:BW1361.
8
Wet verlenging verjaring inzake overtredingen na stuiting ( Stb. 2006, 310).
9
Kamerstukken II 2005/06, 30 582, nr. 3.
10
Zie over het verjaringsgat Van Bavel (2006), p. 506-508.
11
Hof Den Bosch 13 augustus 2010, ECLI:NL:GHSHE:2010:BN4055.
12
NJ 1965, 306.
13
Smidt (1891), p. 517.
14
HR 30 mei 2006, NJ 2006, 366, NbSr 2006/186 RvdW 2006, 548, ECLI:NL:HR:2006:AV0359.

D: Jurisprudentie uitgebreid

D.1: Aanvang van verjaringstermijn

HR 5 juli 2016, NbSr 2016/194, NJ 2016, 330, ECLI:NL:HR:2016:1391;

door slechts te overwegen dat het ten laste gelegde delict gekwalificeerd moet worden als een ‘voortdurend delict’, heeft het hof zijn oordeel omtrent de aanvang van de verjaring niet behoorlijk gemotiveerd.

HR 13 juli 2010, NJ 2010, 464, RvdW 2010, 957, ECLI:NL:HR:2010:BN1014 en RvdW 2010, 1006, ECLI:NL:HR:BN1028 (concl. A-G Vegter);

bij overtreding van artikel 328ter Sr geldt als uitgangspunt dat de verjaringstermijn aanvangt op het moment waarop de giften/beloften zijn gedaan.

HR 23 januari 2007, NJ 2007, 83, JOL 2007, 64, RvdW 2007, 137, ECLI:NL:HR:2007:AZ3863 (concl. A-G Vellinga);

de verjaringstermijn van een voortdurend omissiedelict gaat pas lopen na het einde van de pleegperiode. Een omissiedelict is een delict dat bestaat uit een ‘nalaten’.

HR 7 november 2006, NbSr 2006/468, JOL 2006, 679, RvdW 2006, 1074, ECLI:NL:HR:2006:AY8987 (concl. A-G Wortel);

de verjaringstermijn van een actief delict gaat reeds tijdens de bewezen verklaarde periode lopen. Een actief delict is een delict dat bestaat uit een ‘doen’.

Hof Den Bosch 27 november 2007, NJFS 2008, 18, ECLI:NL:GHSHE:2007:BB8764;

het verbergen van een lijk in de zin van artikel 151 Sr is een voortdurend delict. De verjaringstermijn gaat pas lopen vanaf het moment dat het delict niet langer voortduurt, oftewel vanaf het moment dat het lijk is gevonden.

Rb. Amsterdam 18 januari 2012, NbSr 2012/18, ECLI:NL:RBAMS:2012:BV1244 (Zaak André V.);

de verdenking van seksueel misbruik is deels verjaard. De verjaringstermijn vangt aan op de dag na die waarop het slachtoffer achttien jaar is geworden (artikel 71 onder 3° Sr). Er is geen verlenging van de verjaringstermijn aan de orde, omdat de strafverzwarende omstandigheid van zwaar lichamelijk letsel (artikel 248 lid 3 Sr) niet bewezen kan worden.

D.2: Stuiting der verjaring

HR 10 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1361 (concl. A-G Hofstee);

in geval van verandering van wetgeving met betrekking tot de verjaring geldt als uitgangspunt dat deze verandering direct van toepassing is, met dien verstande dat een reeds voltooide verjaring wordt geëerbiedigd (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BK1998). Dit uitgangspunt geldt ook voor de wijziging van artikel 72 lid 1 Sr welke bepaling niet meer de eis stelt dat een daad van vervolging de vervolgde bekend of hem betekend moet zijn, wil die daad de verjaring stuiten.

HR 13 juli 2010, NJ 2010, 464, RvdW 2010, 957, ECLI:NL:HR:2010:BN1014 en RvdW 2010, 1006, ECLI:NL:HR:2010:BN1028 (concl. A-G Vegter);

het hof heeft een brief van de officier van justitie, inhoudende de mededeling dat hij voornemens is verdachte te vervolgen voor de in die brief aangeduide strafbare feiten, ten onrechte aangemerkt als een daad van vervolging.

HR 11 mei 2010, NbSr 2010/186, ECLI:NL:HR:2010:BL7660 (concl. A-G Vellinga);

de opvatting dat ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter zake van een strafbaar feit waarvoor de betrokkene is veroordeeld, zoals bedoeld in artikel 36e leden 1 en 2 Sr, niet meer mogelijk is indien inmiddels de in artikel 72 lid 2 Sr bedoelde termijn van verjaring van het recht tot strafvordering is verstreken, is onjuist.

HR 18 december 2007, NbSr 2008/14, JOL 2007, 875, RvdW 2008, 72, ECLI:NL:HR:2007:BB5386 (concl. A-G Wortel);

in aanmerking genomen dat (1) het Openbaar Ministerie in eerste aanleg vrijspraak heeft gevorderd van het primair ten laste gelegde, terwijl het niet in hoger beroep is gekomen van het vonnis in eerste aanleg waarbij de verdachte van dat feit is vrijgesproken, en (2) het recht tot strafvordering van het subsidiair ten laste gelegde feit wegens verjaring is vervallen, terwijl de schriftuur niet inhoudt dat en waarom nochtans verdere vervolging ter zake van het primair ten laste gelegde zou zijn aangewezen, mist het cassatieberoep belang, zodat het Openbaar Ministerie daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

HR 4 oktober 2005, NJ 2006, 611 (m.nt. Schalken), NbSr 2005/410, JOL 2005, 560, ECLI:NL:HR:2005:AT2968 (concl. A-G Machielse);

het instellen van een vordering tot het openen van een gerechtelijk vooronderzoek is een daad van vervolging in de zin van artikel 72 lid 1 Sr. De enkele omstandigheid dat het Openbaar Ministerie van deze bevoegdheid gebruik maakt om de verjaring te stuiten in een bijna verjaarde zaak waarin kort voor de verjaring een DNA-profiel was verkregen, levert nog geen misbruik van bevoegdheid op. Voorts kan niet gezegd worden dat de vordering tot het openen van een gerechtelijk vooronderzoek van iedere grond is ontbloot, in aanmerking genomen dat van de vermoedelijke dader een volledig DNA-profiel bekend is en deze in zoverre is geïdentificeerd, zodat in geval de personalia van de verdachte bekend worden, nadere onderzoekshandelingen kunnen worden verricht.

HR 24 oktober 2000, NJ 2001, 12, JOL 2000, 518, ECLI:NL:HR:2000:AA7788 (concl. A-G Wortel);

nu de gewijzigde tenlastelegging geen ander feit in de zin van artikel 68 Sr is gaan inhouden, gelden de vervolgingsdaden ten aanzien van het oorspronkelijke feit ook ten aanzien van het subsidiair toegevoegde feit.

Hof Den Bosch 13 augustus 2010, ECLI:NL:GHSHE:2010:BN4055, ECLI:NL:GHSHE:2010:BN4056;

de tweede volzin van artikel 72 lid 2 Sr moet niet zo worden uitgelegd dat het recht tot strafvordering pas komt te vervallen na het verstrijken van de op grond van artikel 72 lid 2 Sr geldende maximale verjaringstermijn.

Rb. Amsterdam 28 juni 2007, NbSr 2007/272;

door een eerdere dagvaarding, zijnde een daad van vervolging, is ondanks het feit dat deze dagvaarding (op verzoek van de verdediging) is ingetrokken, de verjaringstermijn gestuit.

Rb. Den Haag 1 september 2006, NbSr 2006/389;

de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dateert van meer dan twee jaar na de datum van de uitspraak in eerste aanleg, zodat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is. Slechts in geval van heropening van een strafrechtelijk financieel onderzoek is een verlenging van de periode van twee jaar mogelijk (artikel 511b lid 1 Sv). Voor analoge toepassing van artikel 72 Sr tot verlenging van de periode is daarbuiten geen plaats.

D.3: Schorsing der verjaring

HR 30 mei 2006, NJ 2006, 366 (m.nt. Mevis), NbSr 2006/186, JOL 2006, 344, RvdW 2006, 548, ECLI:NL:HR:2006:AV0359 (concl. A-G Vellinga);

de verjaring is ook geschorst hangende de beantwoording van prejudiciële vragen die de strafrechter in de bij hem aanhangige procedure heeft voorgelegd aan een daartoe bij verdrag aangewezen instantie.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Wetboek van Strafrecht artikel 71; artikel 72; artikel 73.

F: Literatuurverwijzing

  • Bavel, C. van, ‘Verjaring van overtredingen: departementaal paniekvoetbal’, Advocatenblad 2006-11, p. 506-508.
  • Dorst, A.J.A. van, De verjaring van het recht tot strafvordering, Arnhem: Gouda Quint 1985.
  • Dorst, A.J.A. van, Vervolgingsbeletselen, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1989.
  • Hullu, J. de, Materieel strafrecht; Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht, Deventer: Kluwer 2012.
  • Smidt, H.J., Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht: volledige verzameling van regeeringsontwerpen, gewisselde stukken, gevoerde beraadslagingen, enz., Eerste deel, Haarlem: H.D. Tjeenk Willink 1891.