Naar de inhoud

Commentaar op Wetboek van Strafrecht art. 38v (Strafrecht)


Commentaar is bijgewerkt tot 30-09-2016 door mr. B.W. Newitt

Artikel 38v Tekst van de hele regeling

1.

Ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid worden opgelegd bij de rechterlijke uitspraak:

  1. 1°.

    waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;

  2. 2°.

    waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd.

2.

De maatregel kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen:

  1. zich niet op te houden in een bepaald gebied,

  2. zich te onthouden van contact met een bepaalde persoon of bepaalde personen,

  3. op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn,

  4. zich op bepaalde tijdstippen te melden bij de daartoe aangewezen opsporingsambtenaar.

3.

De maatregel kan voor een periode van ten hoogste vijf jaren worden opgelegd.

4.

De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie, bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen.

5.

Het bevel, bedoeld in het vierde lid, kan door de rechter die kennisneemt van het hoger beroep, ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie, worden opgeheven.

6.

De maatregel kan tezamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd.

A: Inleiding

Artikel 38v Sr maakt het mogelijk om een contactverbod, een meldplicht, een (periodiek) gebiedsverbod of gebiedsgebod gedurende vijf jaar als maatregel op te leggen, waarbij elke overtreding van het gebiedsverbod telkens met een op voorhand door de rechter te bepalen vervangende hechtenis bestraft zou kunnen worden (ex artikel 38w Sr).

De bepaling is ingevoegd in het Wetboek van Strafrecht bij Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (rechterlijk gebieds- of contactverbod) ( Stb. 2011, 546) en trad in werking op 1 april 2012 ( Stb. 2011, 615). Bij de Wet Wijziging van de Gemeentewet en het Wetboek van Strafrecht ter aanscherping van de maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast ( Stb. 2015, 255) is de maximale termijn van de maatregel verhoogd van twee naar vijf jaar en is de mogelijkheid van het gebiedsgebod ingevoerd. Deze huidige wettekst trad in werking op 1 juli 2015 ( Stb. 2015, 256).

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 38v.

C: Kernproblematiek

De wetsgeschiedenis noemt als gevallen waarbij de maatregel ex artikel 38v Sr toegepast kan worden aanhoudende overlast doordat personen strafbare feiten plegen die de leefbaarheid in bepaalde wijken aantast en verdachten die herhaaldelijk vernielingen aanrichten of geweld plegen (bij bijvoorbeeld voetbalwedstrijden of tijdens het uitgaan). Ook kan de maatregel volgens de wetsgeschiedenis worden toegepast bij verdachten die ernstig belastend gedrag jegens het slachtoffer of een getuige vertonen, zoals aanbellen, langslopen of telefoneren. (Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 6 en 7).

De maatregel kan niet alleen worden ingezet om strafbare feiten te voorkomen, maar kan ook toegepast worden bij op zichzelf niet strafbaar gedrag, zoals bij overlast voor de omgeving, of ongewenste de aanwezigheid van de verdachte in de buurt van het slachtoffer of een getuige (Kamerstukken I 2011/12, 32 551, nr. C, p. 5-6).

Indien een voorwaardelijke straf niet passend wordt geacht of indien de veroordeelde niet open staat voor begeleiding door de reclassering kan oplegging van de maatregel volgens de wetgever uitkomst bieden bij ernstigere feiten. (Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 6, p. 12). De wetgever vermeldt echter uitdrukkelijk dat een maatregel van enig gewicht ex artikel 38v Sr ook kan worden opgelegd bij relatief lichte feiten. (Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 20 en Kamerstukken I 2011/12, 32 551, nr. C, p. 4).

De maatregel kan in combinatie met andere straffen worden opgelegd, alsook in combinatie met bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf. Dit laatste kan bijvoorbeeld aan de orde kan zijn indien de rechter het wenselijk acht dat een gebieds- of contactverbod middels dadelijke uitvoerbaarverklaring direct ingaat, ook indien de betrokkene hoger beroep instelt. (Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 20).

Hoewel artikel 14e Sr onder omstandigheden ook de mogelijkheid biedt om op grond van artikel 14c Sr gestelde bijzondere voorwaarden (waaronder ook mogelijke contactverboden, gebiedsverboden en meldplichten) dadelijk uitvoerbaar te verklaren, wordt daaraan in artikel 14e lid 1 Sr de eis gesteld dat ‘er ernstig rekening mee gehouden moet worden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de ontastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.’ De drempel voor dadelijke uitvoerbaarverklaring van de maatregel ex artikel 38v Sr ligt aanzienlijk lager. Dit kan namelijk reeds indien ‘er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen’.

De rechter kan de maatregel opleggen met het doel nieuwe strafbare feiten te voorkomen of de leefomgeving van burgers, de veiligheid in de wijken en slachtoffers te beschermen (Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 13). De rechter moet daarbij een afweging maken tussen de aard van het strafbare feit, de omstandigheden van het geval, de persoon van de dader en de belangen van het slachtoffer en de samenleving. (Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 6, p. 12). In die afweging wordt ook het oordeel van de rechter over de kans op een hernieuwde inbreuk op de rechtsorde meegenomen (Kamerstukken I 2011/12, 32 551, nr. C, p. 5).

Bij een gebiedsverbod moet volgens de wetgever ook rekening worden gehouden met de plaats waar de verdachte werkt en woont. Een maatregel waardoor diens het werk van de verdachte arbeid volledig belemmerd wordt, zal snel disproportioneel moeten worden geacht. Zo nodig kan de maatregel zodanig geformuleerd worden dat de veroordeelde  toestemming heeft via een vastgestelde route zijn woning of werk te bereiken. (Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 6, p. 2 en 8).

Bij de belangenafweging zal de rechter zal volgens de wetsgeschiedenis tevens rekening moeten houden met gegronde vrees van een slachtoffer van strafbare feiten zoals schennis van de eerbaarheid, mishandeling of aanranding, voor ernstig belastend gedrag door de veroordeelde. (Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 6, p. 12). De wenselijkheid van een vrijheidsbeperkende maatregel kan tevens blijken uit de slachtofferverklaring. De belangen van het slachtoffer wegen volgens de wetgever zwaar. (Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 6, p. 14).

Door de wetgever is erkend dat een maatregel ex artikel 38v Sr inbreuk kan vormen op het in artikel 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM neergelegde vrijheid van verplaatsing alsook op de persoonlijke levenssfeer van de veroordeelde in de zin van artikel 8 EVRM. Aan dergelijke inbreuken wordt de eis gesteld dat deze voorzien zijn bij wet en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving (Kamerstukken II 2013/14, 33 882, nr. 3, p. 13 en 14).

D: Jurisprudentie uitgebreid

HR 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2916, NJB 2015/1861, NJ 2015/432, RvdW 2015/1107;

de Hoge Raad oordeelde dat indien de maatregel ex 38v Sr wordt opgelegd ter voorkoming van strafbare feiten (en niet ‘ter beveiliging van de maatschappij’) in beginsel voldoende is dat door de verdachte eerder soortgelijke feiten zijn gepleegd.

Rb. Midden-Nederland 6 augustus 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:6484;

de rechtbank zag geen aanleiding om de maatregel van artikel 38v Wetboek van Strafrecht op te leggen nu niet was gebleken dat verdachte na de tenlastegelegde periode contact heeft gezocht met het slachtoffer en er geen reden is om aan te nemen dat verdachte opnieuw contact zal zoeken met slachtoffer.

Rb. Oost-Brabant 25 februari 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:735;

de Rechtbank legde bij een veroordeling van een verdachte voor belaging en bedreiging een gebiedsverbod ex artikel 38v Sr voor de gehele gemeente Bladel op.

Rb. Amsterdam 16 februari 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:747;

vooral omdat onduidelijk was gebleven of de zus van verdachte en andere gezinsleden oplegging van (één van) de maatregelen ex artikel 38v Sr wenselijk achtten, zag de rechtbank geen noodzaak tot het opleggen van het contactverbod.

Rb. Noord-Nederland 27 januari 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:521;

de rechtbank achtte de oplegging van een gebiedsverbod ex artikel 38v Sr geboden voor een gehele plaats in Friesland na een veroordeling voor bedreiging en overtreding van een gebiedsverbod ex artikel 509hh Sv.

Rb. Rotterdam 22 januari 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:543;

de rechtbank oordeelde dat de wet niet toelaat dat de rechtbank aan de maatregel van 38v Sr elektronische controle koppelt, zoals geadviseerd door de reclassering en geëist door de officier van justitie.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Wetboek van Strafrecht artikel 38v.

F: Literatuurverwijzing

Bij dit artikel is nog geen belangrijke literatuur aanwezig.