Naar de inhoud

Commentaar op Wetboek van Strafrecht en 315


Commentaar is bijgewerkt tot 27-03-2017 door mr. I.C.M.E. Meissen en mr. A. Dantuma-Hieronymus

Artikel 314 Tekst van de hele regeling

1.

Hij die, zonder geweld of bedreiging met geweld tegen personen, geheel of ten dele aan een ander toebehorende klei, bagger, ongesneden veen, zand, aarde, grind, puin, mestspeciën, zoden, plaggen, heide, helm, wier, riet, biezen, mos, onbewerkt en niet vervoerd hak- of sprokkelhout, ongeplukte of afgevallen boomvruchten of bladeren, te veld staand gras of te veld staande of na de oogst achtergebleven veldvruchten wegneemt, met het oogmerk om zich die voorwerpen wederrechtelijk toe te eigenen, wordt, als schuldig aan stroperij, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

2.

Indien tijdens het plegen van het misdrijf nog geen twee jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijk misdrijf onherroepelijk is geworden, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 315 Tekst van de hele regeling

1.

Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft:

  1. 1°.

    stroperij gepleegd met behulp van vaartuigen, wagens, trek- of lastdieren;

  2. 2°.

    stroperij gepleegd onder een of meer der in artikel 311, eerste lid, onder 2°-5°, vermelde omstandigheden.

2.

Ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°, vermelde rechten kan worden uitgesproken.

A: Inleiding

Artikel 314 stelt stroperij strafbaar. Artikel 315 benoemt enkele strafverzwarende omstandigheden bij stroperij.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 314, Artikel 315.

C: Kernproblematiek

C.1: Stroperij

Bij stroperij worden specifieke, limitatief in artikel 314, genoemde goederen weggenomen zonder dat daarbij geweld of bedreiging met geweld tegen personen wordt toegepast. Stroperij wordt bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 314 is een bijzondere geprivilegieerde bepaling ten opzichte van artikel 310 Sr en dit betekent dat het een lager strafmaximum kent dan het gronddelict diefstal.1 Indien in de tenlastelegging niet de geprivilegieerde bepaling is opgenomen, maar uitsluitend de algemene bepaling, kan de rechter – indien de bewijsmiddelen aanwezig zijn – de geprivilegieerde bepaling toepassen.2

De wetgever stelde zich op het standpunt dat stroperij veelal wegens gebrek aan de allereerste levensbehoefte zou worden gepleegd, waarbij een inbreuk werd gemaakt op het recht van een eigenaar.3

C.1.1: Zonder geweld of bedreiging met geweld

Indien geweld wordt gebruikt of gedreigd wordt met geweld is niet langer sprake van stroperij, maar zal een veroordeling voor diefstal (artikel 310 Sr) of diefstal met geweld (artikel 312 Sr) kunnen volgen.4

Remmelink stelt dat het begrip ‘zonder geweld of bedreiging met geweld tegen personen’ een bestanddeel vormt van stroperij en dat deze woorden ook in de tenlastelegging moeten worden opgenomen.5

Voor een omschrijving van de woorden ‘geweld of bedreiging met geweld’ wordt overigens verwezen naar Sdu Commentaar Strafrecht, artikel 312 Sr, onder C.3.1.

C.1.2: Personen

Voor een omschrijving van het woord ‘personen’ wordt verwezen naar Sdu Commentaar Strafrecht, artikel 312 Sr, onder C.3.2.

C.1.3: Geheel of ten dele aan ander toebehoren

Voor een omschrijving van de woorden ‘geheel of ten dele aan een ander toebehoren’ wordt verwezen naar Sdu Commentaar Strafrecht, artikel 310 Sr, onder C.1.2.

C.1.4: Objecten van stroperij

Indien de weggenomen goederen niet in artikel 314 worden genoemd, kan vervolging op grond van diefstal plaatsvinden.6 Dit artikel ziet op het wegnemen van geringe hoeveelheden van velden en uit bossen.7

Het wegnemen van klei, bagger, zand, aarde, grind, zoden, heide, helm, wier, riet, biezen en mos levert stroperij op. Ten aanzien van deze goederen is ook sprake van stroperij indien de eigenaar nog geen handelingen heeft verricht waaruit blijkt dat deze goederen aan een ander toebehoren en deze goederen nog zijn waar en zoals de natuur ze heeft voortgebracht.8 Deze goederen moeten onder alle omstandigheden beschouwd worden als voorwerp van uitsluitend van stroperij.9

Het enkele afhakken van takken levert niet al bewerken op in de zin van de wet. Hakhout is ook voor de hak bestemd hout. Sprokkelhout is ‘dor hout, hetzij reeds afgevallen, hetzij nog aan de boom bevestigd’. Sprokkelhout is bewerkt indien het verzameld en samengebonden is.10

Van ongeplukte of afgevallen boomvruchten is sprake, ongeacht of ze in een kas dan wel in de open lucht groeien.11

Indien een persoon geplukte boomvruchten wegneemt, levert dit gelet op de wetstekst geen stroperij op, maar diefstal.12

Indien veldvruchten zich in de grond van de Staat bevinden op het moment dat deze werden weggenomen, is geen sprake van in het wild groeiende vruchten, maar vallen deze onder het begrip ‘te velde staande veldvruchten.’13

Paddenstoelen die in het wild groeien en die door de eigenaar daarvan niet bestemd waren om ze, met het oog op het daarvan te verkrijgen genot, als vruchten te oogsten kunnen niet worden aangemerkt als ‘te velde staande veldvruchten.’14

Tomaten en komkommers zijn veldvruchten, ongeacht of ze in een kas dan wel in de open lucht groeien.15

Indien een persoon geoogste veldvruchten wegneemt, levert dit gelet op de wetstekst geen stroperij op, maar diefstal.16

Het wegnemen van dieren valt niet onder artikel 314. In Van Dale wordt stropen onder meer als volgt gedefinieerd: ‘(wild, vis, gewassen) stelen van verboden terrein, uit verboden water.17 Het wegnemen van dieren kan niet alleen strafbaar zijn op grond van artikel 310, maar – indien sprake is van een beschermde inheemse diersoort – ook ingevolge artikel 9 Flora en Faunawet.18 Dit artikel bepaalt namelijk dat het verboden is om dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.

C.1.5: Wegnemen

Voor een omschrijving van het woord ‘wegnemen’ wordt verwezen naar Sdu Commentaar Strafrecht, artikel 310 Sr, onder C.1.3.

C.1.6: Oogmerk

Voor een omschrijving van het woord ‘oogmerk’ wordt verwezen naar Sdu Commentaar Strafrecht, artikel 310 Sr, onder C.1.5.

C.1.7: Wederrechtelijk

Voor een omschrijving van het woord ‘wederrechtelijk’ wordt verwezen naar Sdu Commentaar Strafrecht, artikel 310 Sr, onder C.1.6.

C.1.8: Toe-eigenen

Voor een omschrijving van het woord ‘toe-eigenen’ wordt verwezen naar Sdu Commentaar Strafrecht, artikel 310 Sr, onder C.1.7.

C.1.9: Recidive

Artikel 314 lid 2 bevat een strafverhogingsgrond in verband met recidive. Dit artikel bepaalt namelijk dat indien tijdens het plegen van het misdrijf nog geen twee jaren zijn verlopen sinds een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijk misdrijf onherroepelijk is geworden, hij gestraft wordt met gevangenisstraf van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie. Met ‘gelijk misdrijf’ wordt alleen overtreding van artikel 314 bedoeld.19

Ingeval van overtreding van de artikelen 314 en 315 kan de gevangenisstraf met een derde worden verhoogd indien tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sinds de veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan (artikelen 43a en 43b Sr).

C.2: Gekwalificeerde stroperij

Artikel 315 bepaalt dat een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd, indien de stroperij gepaard gaat met enkele in dat artikel genoemde omstandigheden. In deze gevallen wordt gesproken van een gekwalificeerde stroperij.20

C.2.1: Vaartuigen, wagens, trek- of lastdieren

De vaartuigen, wagens, trek- of lastdieren moeten gebruikt worden tot het verschaffen van toegang of het wegvoeren van het weggenomen goed om een strafverzwarende omstandigheid op te leveren.21

Wagens zijn alle onder die naam te brengen voertuigen, zoals onder meer auto’s, kruiwagens, handwagens.22

C.2.2: Omstandigheden vermeld in artikel 311

Indien de stroperij gepleegd wordt onder een of meerder in artikel 311 lid 1, onder 2°-5°, Sr vermelde omstandigheden levert dit een strafverzwaring op.

Voor een beschrijving van deze omstandigheden wordt verwezen naar Sdu Commentaar Strafrecht, artikel 311 Sr, onder C.2.

C.3: Ontzetting rechten

Bij veroordeling terzake van gekwalificeerde stroperij kan ingevolge artikel 315 juncto 28 als bijkomende straf worden uitgesproken een ontzetting uit het recht tot:

  • het bekleden van ambten of van bepaalde ambten;
  • het dienen bij de gewapende macht;
  • het zijn van raadsman of gerechtelijk bewindvoerder.

C.4: Bevoegde rechter

Artikel 382 Sv bepaalt dat de kantonrechter (sector kanton van de rechtbank) de bevoegde rechter is bij misdrijven, als bedoeld in artikel 314, voor zover de verdachte op het tijdstip waarop de vervolging tegen hem is aangevangen de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.

Indien een zaak van een verdachte van stroperij bij een andere kamer van de rechtbank wordt aangebracht kan deze kamer de zaak verwijzen naar de kantonrechter, gelet op artikel 349 lid 2 Sv. De kamer is daartoe echter niet verplicht. Deze verwijzing is, ingevolge artikel 349 lid 2, bovendien niet mogelijk als primair een feit ten laste is gelegd dat ingevolge artikel 382 Sv niet voor de kantonrechter wordt vervolgd.

De rechtbank is ingevolge artikel 45 Wet RO bevoegd om kennis te nemen van stroperij als bedoeld in artikel 315.

1
Zie De Hullu (2012), p. 79.
2
Conclusie A-G Remmelink bij: HR 18 januari 1977, NJ 1977, 228 en bij: HR 7 mei 1985, NJ 1985, 843 en vergelijk: HR 13 januari 1896, W 6757.
3
Zie Smidt (1881/1882), p. 485.
4
Zie Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 2 bij artikel 314 en Van Bemmelen en Van Veen (1990), p. 140.
5
Zie Remmelink in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 2 bij artikel 314 en anders: Rb. Assen 8 april 1909, W 8855.
6
Vergelijk ook: HR 12 september 1978, NJ 1979, 315 en HR 6 oktober 1902, W 7813.
7
Zie Van Bemmelen en Van Veen (1990), p. 140.
8
Zie Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 3 bij artikel 314.
9
Zie HR 6 oktober 1902, W 7813.
10
Zie Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 3 bij artikel 314.
11
Zie HR 29 maart 1943, NJ 1943, 358.
12
Zie Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 3 bij artikel 314.
13
Zie Gerechtshof Leeuwarden 18 mei 1972, NJ 1973, 193.
14
Zie HR 12 september 1978, NJ 1979, 315.
15
Zie HR 17 mei 1943, NJ 1943, 476.
16
Zie Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 3 bij artikel 314.
17
Zie ook: Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 4 bij artikel 314.
18
Zie Rb. ’s-Hertogenbosch 4 april 2008, ECLI:NL:RBSHE:2008:BC9096 en ECLI:NL:RBSHE:2008:BC8961 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 7 juli 2009, ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ3843 en ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ3842.
19
Zie Cleiren, Crijns en Verpalen (red.) 2014, aantekening 4 onder a.
20
Zie De Hullu (2012), p. 78.
21
Zie Gerechtshof Leeuwarden 25 januari 1900, TvS XV, Rechtspraak p. 40, nr. 28 en ook: Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 2 bij artikel 315.
22
Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 1a bij artikel 315), tractoren en kranen (Van Bemmelen en Van Veen (1990), p. 141.

D: Jurisprudentie uitgebreid

D.1: Wederrechtelijkheid

HR 8 december 1987, NJ 1989, 85, AB 1987, 274 (m.nt. Burg), ECLI:NL:HR:1987:AC0646;

verdachte stelt dat er geen sprake is van wederrechtelijke toe-eigening, omdat hij op grond van een subsidieregeling gerechtigd was het riet te maaien en zich toe te eigenen. Dit verweer is niet van louter feitelijke aard is en stelt tevens een rechtsvraag aan de orde. De rechter moet zijn oordeel in dat geval met redenen omkleden.

D.2: Heide en gras

HR 24 april 1933, NJ 1933, p. 1455;

boomplantjes vallen niet onder de begrippen ‘heide’ of ‘gras’.

D.3: Veldvruchten

HR 27 juni 1944, NJ 1944, p. 754;

onder het begrip ‘veldvruchten’ valt elk voortbrengsel van de grond dat, met het oog op het daarvan te verkrijgen genot, wordt geteeld en geoogst. Tabak voldoet aan deze omschrijving.

D.4: Mestspeciën

Hof ’s-Hertogenbosch 6 december 1920, NJ 1921, p. 144;

kunstmest en gewone mest vallen onder het begrip ‘mestspeciën’ uit artikel 314. Van stroperij – en niet van diefstal – is sprake als de kunstmest uit een bergplaats in een woning is weggenomen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de plaats waar de mestspeciën zijn ontvreemd er niet toe doet.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Wetboek van Strafrecht artikel 314; artikel 315.

F: Literatuurverwijzing

  • Bemmelen, J.M. van en Th.W. van Veen, Ons strafrecht 3, Het materiële strafrecht, Bijzondere delicten, Alphen aan den Rijn: Samson H.D. Tjeenk Willink 1990.
  • Cleiren, C.P.M., J.H. Crijns en M.J.M. Verpalen (red.), Tekst en Commentaar Strafrecht, Deventer: Kluwer 2016.
  • Hullu, J. de, Materieel Strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht, Deventer: Kluwer 2012 en 2015.
  • Noyon, T.J., G.E. Langemeijer en J. Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, voortgezet door J.W. Fokkens en A.J.M. Machielse (losbl.), Deventer: Gouda Quint.
  • Smidt, H.J., Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, deel II, Haarlem: H.D. Tjeenk Willink 1881/1882.
  • Sterkenburg, P. van (red.), Van Dale Groot woordenboek hedendaags Nederlands, Utrecht: Van Dale Lexicografie 2002.