C: Kernproblematiek
C.1: Diefstal
Bij diefstal worden goederen weggenomen. Bij afpersing worden goederen afgegeven doordat geweld wordt gebruikt of gedreigd wordt met geweld. De Hoge Raad heeft overigens overwogen dat ‘gedogen van wegnemen’, zowel afgeven (afpersing), als ‘wegnemen’ (diefstal) kan opleveren. Diefstal wordt bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.
C.1.1: Goed
Van een goed kan, volgens de Hoge Raad, slechts sprake zijn indien degene die de feitelijke macht daarover heeft deze noodzakelijkerwijze verliest indien een ander zich de feitelijke macht erover verschaft. Pincodes en computergegevens zijn daarom geen goed als bedoeld in artikel 310. Onder een goed wordt niet alleen een stoffelijk voorwerp verstaan, maar ook elektrische energie , giraal geld, belminuten en sms-berichten en credits (gebruikseenheid om de daarmee aangeduide vorm van telecommunicatiedienstverlening te kunnen kwalificeren en in rekening te kunnen brengen). Een goed kan geen economische waarde hebben, maar wel waarde hebben voor de bezitter. Zo werd een virtueel voorwerp als goed benoemd.
Onder een goed wordt niet alleen een stoffelijk voorwerp verstaan, maar ook elektrische energie en giraal geld.Indien het goed elektriciteit of gas betreft, is echter pas sprake van diefstal in de zin van dit artikel als het verbruik daarvan gaat door apparaten en installaties die zijn aangesloten op het elektriciteits- respectievelijk het gasnet.
C.1.2: Geheel of ten dele aan ander toebehoren
Het goed moet geheel of gedeeltelijk aan een ander dan de verdachte toebehoren. Indien een goed wordt weggenomen dat aan niemand toebehoort, zoals een weggegooid voorwerp, kan geen sprake zijn van diefstal. Het is soms een feit van algemene bekendheid dat een goed aan een ander toebehoort, zodat nader bewijs op dit punt niet nodig is.
Toebehoren wordt in het strafrecht overigens ruimer opgevat dan in het civiele recht. Voor toebehoren zijn de volgende omstandigheden relevant: zeggenschap, belang en het bestaan van een wettelijke regeling. De rechter heeft onder meer de volgende oordelen gegeven over het begrip ‘toebehoren’:
- Gouden kronen en stifttanden uit een lijk behoren toe aan de erven van een overledene, omdat zij zeggenschap over diens stoffelijk overschot hebben.
- Een medisch dossier kan door de persoon wiens gegevens zich in het dossier bevinden gestolen worden, gelet op het bestaan van een wettelijke regeling.
- Ten behoeve van een spaarloonregeling ingehouden gelden behoren aan de werknemers toe en niet aan de werkgever.
- Indien de Belastingdienst abusievelijk een geldbedrag overmaakt naar de verdachte, terwijl dit op een onmiskenbare vergissing berust, houdt het bestaan van een aan de Belastingdienst toekomend recht tot terugvordering in dat dit geldbedrag in strafrechtelijke zin nog aan de Belastingdienst toebehoort.
- Met toestemming van winkelpersoneel verlaat verdachte de winkel. Hij neemt daarbij de rollerskates, die hij wenst te kopen, mee, onder de toezegging dat hij later komt betalen en onder achterlating van enkele van zijn eigendommen. De rollerskates behoren op dat moment nog aan de winkel toe.
- Vertrouwelijke stukken die in een puincontainer lagen en waarvan de gemeente had aangegeven deze terug te wensen, behoren aan de gemeente toe.
- Een onbeheerd goed, waarvan vermoed kan worden dat deze nog een eigenaar heeft, behoort aan een ander toe.
C.1.3: Wegnemen
Wegnemen is het in zijn macht en feitelijk bezit brengen. Wegnemen is niet uitsluitend het fysiek wegbrengen van een goed van de ene naar de andere plaats. Ook het doen van betalingen met een gestolen bankpas en het wegnemen van gas en elektriciteit.
Onder bepaalde omstandigheden kan het gedogen van wegnemen zowel ‘wegnemen’ als ‘afgifte’ opleveren.
Elk goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, kan worden weggenomen. Daarbij is overigens niet relevant of het goed zich ten tijde van dat wegnemen in de beschikkingsmacht van de rechthebbende bevond. Ook indien het goed in het bezit is van een dief, kan dit nogmaals worden weggenomen.
Het wegnemen van een goed is voltooid indien het buiten het bereik van de rechthebbende is gebracht, waarbij de bedoeling van toe-eigening aanwezig was.
C.1.4: Opzet
Wegnemen veronderstelt opzet. Een persoon heeft het opzet op een bepaald gevolg als hij zich ervan bewust is dat zijn handelen dit gevolg kan hebben, hij de handeling desalniettemin verricht en hij het gevolg van zijn handelen gewild heeft, dan wel dit gevolg willens en wetens als aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
C.1.5: Oogmerk
Oogmerk is niet gelijk aan voorwaardelijk opzet. Een persoon heeft het oogmerk als zijn handelen, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg heeft meegebracht. Dit wordt zekerheids- of noodzakelijkheidsbewustzijn genoemd.
Het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening moet bestaan op het moment dat het goed wordt weggenomen. Ontstaat het oogmerk op een later moment, dan kan sprake zijn van verduistering.
Het oogmerk kan ook aanwezig zijn bij tijdelijk gebruik van het gestolene. Het wegnemen van sleutels met het oogmerk om deze na te maken met de bedoeling om de sleutels ongezien weer terug te hangen, levert volgens de Hoge Raad namelijk diefstal op.
Het tijdelijk gebruik van een auto om deze na gebruik weer terug te zetten op de plaats waar deze is weggenomen, kan ook joyriding (artikel 11 WVW 1994) opleveren.
Een verklaring over het oogmerk kan niet slechts door de verdachte zelf worden gedaan, maar bijvoorbeeld ook door de verklaring van een getuige.
C.1.6: Wederrechtelijk
Van zich ‘wederrechtelijk’ toe-eigenen is sprake wanneer een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn zich een goed toe-eigent dat aan een ander toebehoort. In de literatuur wordt wederrechtelijk ook gedefinieerd als: ‘strijd met het recht (in ruime zin)’.
De Hoge Raad acht het oogmerk van wederrechtelijk bevoordeling bewezen, indien men het besef moet hebben gehad dat hij de grenzen van het maatschappelijk betamelijke verre overschreed. Dit geldt ook in het geval een persoon zou menen dat hij recht had op het voordeel.
C.1.7: Toe-eigenen
Van zich ‘toe-eigenen’ is volgens de Hoge Raad sprake indien een persoon als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort. In de literatuur wordt toe-eigenen ook omschreven als het in daden omzetten van het besluit om zich een zaak naar goeddunken te nutte te maken.
C.2: Gekwalificeerde diefstal
Artikel 311 Sr bepaalt dat een gevangenisstraf van ten hoogste zes of negen jaren of een geldboete van de vierde of vijfde categorie kan worden opgelegd, indien de diefstal gepaard gaat met enkele in dat artikel genoemde omstandigheden (lid 1) of een combinatie van bepaalde omstandigheden (lid 2). In deze gevallen wordt gesproken van een gekwalificeerde diefstal.
De deelnemer is voor strafverzwarende omstandigheden aansprakelijk als hij deze niet zelf voor zijn rekening heeft genomen, mits minstens voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden aanwezig is.
De strafverzwarende omstandigheden kunnen ingevolge artikel 312 Sv ter zitting ook mondeling ten laste worden gelegd.
C.2.1: Vee uit de weide
Het begrip ‘vee uit de weide’ omvat al die dieren waarvoor de weide bestemd is, die men niet in vrijheid laat lopen en die gewoonlijk, althans veelal, in de weide gehouden worden. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan runderen, schapen en pony’smaar ook aan wallaby’s; niet van belang is dat de dieren ook als huisdier kunnen worden gehouden.
Weide is grasland dat voor gebruik door het vee strekt. De weide behoeft niet afgesloten te zijn.
C.2.2: Bij gelegenheid van brand, ontploffing enzovoort
De dader moet misbruik maken van een in artikel 311 onder 2° genoemde omstandigheid om makkelijker een goed te kunnen wegnemen.
Onder spoorwegongeval kunnen ook ongevallen met tramwegen en metro worden verstaan.
C.2.3: Gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd
Van gekwalificeerde diefstal is uitsluitend sprake indien de diefstal niet alleen plaatsvindt gedurende de voor nachtrust bestemde tijd, maar deze ook in een woning of op een besloten erf waarop een woning staat, door iemand die zich daar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, wordt uitgevoerd.
Of sprake is van ‘gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd’ zal afhangen van plaatselijke omstandigheden. Het is daarbij niet nodig om vast te stellen of de bewoner van de woning zelf op dat moment pleegt te slapen. Uit getuigenverklaringen kan worden afgeleid dat in een bepaalde buurt de voor nachtrust bestemde tijd is aangebroken.
Een woning is de plaats waar de mens feitelijk zijn privéleven leidt en die hij van de buitenwereld afsluit. Een woonwagen, woonschip en camper voor permanent verblijf zijn woningen.
Het moet een bewoonde, in gebruik zijnde woning betreffen. De bewoner behoeft niet thuis te zijn op het moment van de diefstal.
De gast die zicht rechtmatig in de woning bevindt en zijn gastheer besteelt, valt niet onder de strafverzwarende omstandigheid.
C.2.4: Door twee of meer verenigde personen
Verenigde personen werken samen. Zij plegen de diefstal met een gezamenlijke opzet, ook indien ieder een deel van de goederen wegneemt en al hebben zij niet samen vooraf daartoe het plan gesmeed. Toevallige gelijktijdige aanwezigheid en medeplichtigheid van een van de personen is daarentegen niet voldoende.
De personen behoeven niet samen lijfelijk aanwezig zijn bij het wegnemen.
Indien een persoon de dief uitsluitend na de voltooide diefstal behulpzaam is, kan deze zich schuldig maken aan begunstiging (artikel 189 Sr), maar niet aan diefstal door twee of meer verenigde personen.
C.2.5: De middelen van artikel 311 lid 1 onder 5°
Een strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in artikel 311 lid 1 onder 5°, is uitsluitend aanwezig wanneer het middel is aangewend tot het verkrijgen van toegang tot de plaats van het misdrijf of het onder bereik brengen van het goed. Dit wordt overigens door de Hoge Raad ruim opgevat. Zo levert de vernieling van een alarminstallatie braak op, als daardoor de installatie bij het binnentreden van het pand niet werkt en de voorgenomen diefstal niet verhinderd wordt.
C.2.5.1: Onder zijn bereik brengen
Beveiligingslabels aan winkelgoederen zijn doorgaans niet bestemd om te verhinderen dat iemand die goederen onder zijn bereik brengt. Zij dienen ertoe om te kunnen signaleren dat die goederen zonder betaling uit die winkel worden meegenomen. Het enkele feit dat de verdachte een beveiligingslabel van een goed heeft afgetrokken, levert daarom niet zonder meer ‘onder zijn bereik brengen’ op.
C.2.5.2: Braak en verbreking
Braak en verbreken is het ‘stuk maken’ van een voorwerp. Machielse spreekt ook van ‘stuk maken’ bij het enkel lichten van een deur uit de scharnieren, nu ‘het normale verband van de deur met de muur, waarin zij een opening afsluit, met aanwending van kracht’ wordt verbroken. Verbreking ziet daarbij vooral op kleine voorwerpen, zoals trommels, dozen, kistjes, spaarpotten.
Voorbeelden van braak in de jurisprudentie zijn onder meer: het opblazen van een pinautomaat door middel van een zelfgemaakte bom en het doorzagen van een telefoonkabel. Een voorbeeld van verbreking is: het van een auto afbreken van kentekenplaten.
Braak en verbreking moeten aan het wegnemen van het goed voorafgaan. Braak en verbreking moeten niet samenvallen met het wegnemen, want dan is het geen middel om het goed onder het bereik te brengen of om toegang te krijgen tot de plaat van het misdrijf.
C.2.5.3: Inklimming
Bij de uitleg van het begrip inklimming is het gewone spraakgebruik leidend. Artikel 89 Sr bepaalt voorts dat onder inklimming ook wordt begrepen: ondergraving, het overschrijden van sloten of grachten, die tot afsluiting dienen.
De Rechtbank Utrecht heeft bepaald dat van inklimming pas sprake is wanneer iemand zich – in de regel langs een niet daarvoor bestemde weg – wederrechtelijk toegang verschaft tot een ruimte door te klimmen.
Inklimming kan bestaan ook als het mogelijk is om via een opening vrij gemakkelijk naar binnen te komen. De wet eist niet dat inklimming gepaard gaat met braak- of verbrekingshandelingen.
Van inklimming in een gebouw is sprake indien de dader gebruik maakt van een daartoe niet bestemde opening van dat gebouw.
C.2.5.4: Valse sleutels
Artikel 90 Sr bepaalt dat onder valse sleutels moet worden begrepen alle tot opening van het slot niet bestemde werktuigen. Dit kan ook zijn een niet tot opening van een bepaald slot bestemde, maar daartoe wel gebruikte sleutel.
Een huissleutel welke tot opening van het slot van de toegangsdeur van een woning wordt gebruikt door iemand die daartoe geen recht heeft, is ten aanzien van dat slot een valse sleutel.
Het opnemen van geld door een gestolen bankpas is diefstal door middel van een valse sleutel. De stelling dat uitsluitend een bankpas inclusief pincode kan worden aangemerkt als valse sleutel is onjuist.
Ook een elektrisch instrument, waarmee het aantal speelpunten en de interne tellerstand van een speelautomaat door de speler in strijd met de technische opbouw en de bedoeling van de maker/exploitant kunnen worden beïnvloed, aan te merken is als een valse sleutel.
C.2.5.5: Valse order
Een valse order is een order opgenomen in een schriftelijk vals of vervalst stuk, die aan de gebruiker van die order gezag of bevoegdheid lijkt te verlenen.
C.2.5.6: Vals kostuum
Een vals kostuum is een kostuum dat behoort bij een bepaald ambt of bepaalde bediening, waarvan het dragen door deze persoon verboden is of indien het dragen niet verboden is, de drager zich het uiterlijke aanzien verschaft van een hoedanigheid die hij niet bezit, maar waarin hij zegt op te treden.
De wet eist niet dat het kostuum exact overeenkomt met de voor het kostuum geldende voorschriften. Bovendien is niet noodzakelijk dat door het dragen van het valse kostuum bij anderen de indruk wordt gewekt dat de drager bevoegd is tot binnendringen.
Een ‘vals kostuum’ veronderstelt dat gebruik wordt gemaakt van een uniform of speciale kleding bijvoorbeeld voorzien van een (bedrijfs)logo. Het enkele gebruik van bewoordingen en daarmee een valse hoedanigheid aannemen, is naar het oordeel van de rechtbank ’s-Gravenhage, onvoldoende voor een bewezenverklaring van ‘vals kostuum’.
C.2.6: Misdrijf met terroristisch oogmerk
Onder een terroristisch oogmerk wordt ingevolge artikel 83a Sr verstaan: het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van een land vrees aan te jagen dan wel een overheid of internationale organisatie te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land, of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
Het oogmerk moet zien op het voorbereiden of gemakkelijk maken van een terroristisch misdrijf. Het is mogelijk dat het voorbereidende misdrijf, in dit geval de diefstal, plaatsvindt ver voor het tijdstip waarop het terroristische misdrijf is gepland.
C.3: Diefstal met geweld of bedreiging met geweld (artikel 312)
Bij diefstal met geweld worden – anders dan bij afpersing – de goederen niet afgegeven, maar afgenomen. Het geweld of de bedreiging met geweld is het middel om de diefstal mogelijk of vruchtbaar te maken en moet dus in relatie staan tot de diefstal. Dit betekent dat de persoon zich schuldig maakt aan het toepassen van geweld of het dreigen daarmee, tevens deelnemer aan de diefstal moet zijn.
C.3.1: Geweld of bedreiging met geweld
Geweld betekent lichamelijk geweld. Van geweld is niet uitsluitend sprake bij aanwending van fysieke kracht. Zo kan onder geweld ook worden verstaan het blootstellen van tevoren in een hulpeloze toestand gebrachte mensen aan voor een mens in die toestand levensgevaarlijke omstandigheden, zoals het in bedwelmde toestand op een winteravond langs de weg leggen van een slachtoffer.
Ingevolge artikel 81 Sr moet met het plegen van geweld worden gelijkgesteld het brengen in een staat van bewusteloosheid of onmacht.
De bedreiging met geweld kan door een ander of anderen dan de bedreiger worden aangewend.
Niet vereist is dat het geweld of de bedreiging met geweld een zelfstandig strafbaar feit opleveren. Beide begrippen moeten ruim worden uitgelegd.
Ook deelnemers aan de diefstal die niet aan het geweld of de bedreigingen hebben deelgenomen kunnen hiervoor aansprakelijk worden gehouden, indien zij ten minste het voorwaardelijk opzet hebben gehad op deze strafverzwarende omstandigheid.
C.3.2: Personen
De rechter zal moeten vaststellen dat het geweld of de bedreiging met geweld gericht is tegen personen en niet uitsluitend tegen goederen.
C.3.3: Bijkomend oogmerk
Naast het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, eist artikel 312 dat het geweld of de bedreiging met geweld wordt gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om bij betrapping op heterdaad al zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Degene die een dief betrapt, behoeft op dat moment niet te weten dat de dief een misdrijf pleegt.
Van een betrapping op heterdaad zal ook sprake zijn als de dief nog van de plaats van het delict naar een andere plaats met zijn buit onderweg is.
C.4: Strafverzwarende omstandigheden
In artikel 312 lid 2 en 3 worden diverse strafverzwarende omstandigheden besproken. Hiervoor onder C.2. zijn al een aantal van deze strafverzwarende omstandigheden besproken, zoals indien het feit gepleegd wordt gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door twee of meer verenigde personen of met behulp van de middelen genoemd in artikel 311 lid 1 onder 5°.
Het woord ‘feit’ in artikel 312 leden 2 en 3 ziet op de diefstal met geweld of bedreiging met geweld.
Openbare wegen zijn wegen waarlangs verkeer gaat of kan gaan. Het begrip weg omvat ook de berm.
Artikel 82 Sr geeft een opsomming van gevallen waarin sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Deze opsomming is niet limitatief.
Zwaar lichamelijk letsel is volgens de Hoge Raad aanwezig wanneer het letsel voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangemerkt. De bewijsmiddelen moeten echter volgens de HR tevens duidelijke indicaties verschaffen over de aard en ernst van het toegebrachte letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het ontbreken van uitzicht op (volledig) herstel.
Artikel 312 lid 3 bepaalt dat indien het feit de dood ten gevolge heeft dit een strafverzwarende omstandigheid oplevert. Het opzet behoeft niet op de dood gericht te zijn (geobjectiveerd gevolg). Zie voor een omschrijving van het begrip ‘feit’ het commentaar onder C.4.1.
C.5: Vervolgingsuitsluitingsgrond
Ingevolge artikel 316 is vervolging ter zake van diefstal (met geweld) of stroperij uitgesloten indien de dader of medeplichtige de niet van tafel en bed of van goederen gescheiden echtgenoot of geregistreerd partner (artikel 90octies Sr) is van het slachtoffer.
De verhouding tussen slachtoffer en dader op het moment van de vervolging is hierbij beslissend.
Degene tegen wie het misdrijf is gepleegd, zoals opgenomen in artikel 316 Sr, is de persoon aan wie het weggenomen goed geheel of ten dele ‘toebehoort’ in de zin van artikel 310.
C.6: Vervolging op klacht
Ingevolge artikel 316 is vervolging ter zake van diefstal (met geweld) of stroperij alleen mogelijk door middel van een klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd, indien de dader of medeplichtige zijn van tafel en bed of van goederen gescheiden echtgenoot is of zijn bloed- of aanverwant, hetzij in de rechte linie, hetzij in de tweede graad van de zijlinie. De verhouding tussen slachtoffer en dader op het moment van de vervolging is hierbij beslissend.
Indien de klacht ontbreekt, kan dit tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging leiden. De rechter kan echter ook bepalen, indien buiten twijfel staat dat de tot klacht gerechtigde een klacht heeft willen indienen, dat dit verzuim niet behoeft te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
C.6.1: Klachttermijn
Artikel 316 lid 3 bepaalt dat de klachttermijn in artikel 66 Sr een aanvang neemt op de dag nadat de identiteit van de verdachte bij de klachtgerechtigde bekend wordt.
C.7: Ontzetting rechten
Bij veroordeling ter zake van diefstal (met geweld) kan ingevolge artikel 313 jo. 28 Sr als bijkomende straf worden uitgesproken:
- het bekleden van ambten of van bepaalde ambten;
- het dienen bij de gewapende macht;
- het zijn van raadsman of gerechtelijk bewindvoerder.
D: Jurisprudentie uitgebreid
D.1: Algemeen
HR 6 november 2012, NJB 2012, 2432, RvdW 2012, 1427,
ECLI:NL:HR:2012:BX8499;
voorwaardelijk opzet op het wegnemen van een goed is niet onverenigbaar met het aannemen van het oogmerk tot wederrechtelijke toe-eigening van dat goed.
HR 19 januari 2010, NJ 2010, 475 m.nt. Reijntjes, NJB 2010, 287, RvdW 2010, 232,
ECLI:NL:HR:2010:BK2880;
vooropgesteld zij dat aan het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat betrokkene die goederen ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang.
HR 8 april 1975, NJ 1975, 329, ECLI:NL:HR:1975:AB4138 (vergelijk ook: HR 26 juni 1979, NJ 1979, 616);
indien de rechter de tenlastegelegde verzwarende omstandigheid niet bewezen acht, kan hij zonder de grondslag van de tenlastelegging te verlaten, hetgeen overblijft als diefstal bewezenverklaren en kwalificeren.
D.2: Wegnemen
HR 31 januari 2012, NJB 2012, 482, RvdW 2012, 267,
ECLI:NL:HR:2012:BU6103;
verdachte heeft de geldbedragen weggenomen, omdat de aangevers het geld niet ter beschikking hebben gesteld aan verdachte om er als heer en meester over te beschikken en voorts dat de verdachte de aangevers had verzekerd dat ‘het geld hun eigendom was en zou blijven’.
HR 2 december 1986, NJ 1987, 589, ECLI:NL:HR:1986:AB8196;
de goederen zijn van een opslagterrein over de dubbele afrastering buiten het terrein gebracht. De verdachte heeft daarmee de goederen aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende onttrokken en dat de wegneming is voltooid.
D.3: Toe-eigenen
HR 24 mei 2005, NJ 2005, 427, JOL 2005, 304, NbSr
2005/270,
ECLI:NL:HR:2005:AT2470;
het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening kan niet worden bewezen nu de bewijsmiddelen slechts inhouden dat de verdachten met de tractor in de parkeergarage hebben rondgereden.
D.4: Voor nachtrust bestemde tijd
HR 8 september 1998, NJ 1998, 909, ECLI:NL:HR:1998:ZD1274;
de diefstal is gepleegd in Sint Michielsgestel op een zondag om omstreeks 06.45 uur. In het licht van deze feitelijke vaststelling geeft het oordeel dat de diefstal is gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
D.5: Door twee of meer verenigde personen
HR 20 januari 1998, NJ 1998, 426, ECLI:NL:HR:1998:ZD0902;
zelfs al zou de verdachte, in verband met de snelheid waarmee de situatie zich ontwikkelde, niet in de gelegenheid zijn geweest om (te trachten) de ander tegen te houden, dan laat dat onverlet dat de verdachte zich niet al in een eerder stadium, namelijk toen hem duidelijk werd dat de ander gewapend was, heeft gedistantieerd.
D.6: Dood
HR 20 maart 2001, NJ 2001, 340,
ECLI:NL:HR:2001:AB0607 (vergelijk: Gerechtshof Amsterdam 12 augustus 2008,
ECLI:NL:GHAMS:2008:BI1486);
hartritmestoornissen die tot de dood hebben geleid, zijn veroorzaakt door de emoties die het bewezenverklaarde handelen van verdachte bij het slachtoffer heeft opgewekt. De dood kan worden toegerekend aan (de handelwijze van) de verdachte. De omstandigheid dat het slachtoffer aan hartklachten leed, maakt dit niet anders.
D.7: Klacht
HR 25 juni 1974, NJ 1974, 454 (m.nt. ThWvV), ECLI:NL:HR:1974:AD6339;
de Staat behoudt ten aanzien van een afgegeven paspoort zodanige zeggenschap, dat sprake is van toebehoren van het paspoort aan de Staat. Ongeacht of dat paspoort ook toebehoort aan de persoon te wiens naam het is gesteld, kan vervolging ter zake van diefstal volgen ook indien de klacht van de persoon op wiens naam het paspoort is gesteld ontbreekt.