Naar de inhoud

Commentaar op Wetboek van Strafrecht t/m 313 en 316


Commentaar is bijgewerkt tot 27-03-2017 door mr. I.C.M.E. Meissen en mr. A. Dantuma-Hieronymus

Artikel 310 Tekst van de hele regeling

Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, wordt, als schuldig aan diefstal, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 311 Tekst van de hele regeling

1.

Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft:

  1. 1°.

    diefstal van vee uit de weide;

  2. 2°.

    diefstal bij gelegenheid van brand, ontploffing, watersnood, schipbreuk, stranding, spoorwegongeval, oproer, muiterij of oorlogsnood;

  3. 3°.

    diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning of op een besloten erf waarop een woning staat, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt;

  4. 4°.

    diefstal door twee of meer verenigde personen;

  5. 5°.

    diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking of inklimming, van valse sleutels, van een valse order of een vals kostuum;

  6. 6°.

    diefstal met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken.

2.

Indien de onder 3° omschreven diefstal vergezeld gaat van een der in onder 4° en 5° vermelde omstandigheden, wordt gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd.

Artikel 312 Tekst van de hele regeling

1.

Met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.

2.

Gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt opgelegd:

  1. 1°.

    indien het feit wordt gepleegd hetzij gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning of op een besloten erf waarop een woning staat; hetzij op de openbare weg; hetzij in een spoortrein die in beweging is;

  2. 2°.

    indien het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

  3. 3°.

    indien de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak of inklimming, van valse sleutels, van een valse order of een vals kostuum;

  4. 4°.

    indien het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;

  5. 5°.

    indien het feit wordt gepleegd met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken.

3.

Gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt opgelegd, indien het feit de dood ten gevolge heeft.

Artikel 313 Tekst van de hele regeling

Bij veroordeling wegens diefstal kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°, vermelde rechten worden uitgesproken.

Artikel 316 Tekst van de hele regeling

1.

Indien de dader van of medeplichtige aan een der in deze titel omschreven misdrijven de niet van tafel en bed of van goederen gescheiden echtgenoot is van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd, is de strafvervolging tegen die dader of die medeplichtige uitgesloten.

2.

Indien hij zijn van tafel en bed of van goederen gescheiden echtgenoot is of zijn bloed- of aanverwant, hetzij in de rechte linie, hetzij in de tweede graad van de zijlinie, heeft de vervolging, voor zover hem betreft, alleen plaats op een tegen hem gerichte klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd.

3.

Indien het vorige lid van toepassing is, neemt de termijn bedoeld in artikel 66 een aanvang op de dag nadat de identiteit van de verdachte aan de tot de klacht gerechtigde bekend werd.

A: Inleiding

De artikelen 310 en 312 stellen diefstal (‘eenvoudige diefstal’)1 respectievelijk diefstal met geweld strafbaar. Artikel 311 benoemt enkele strafverzwarende omstandigheden bij diefstal. Artikel 313 bepaalt dat ontzetting van bepaalde rechten kan worden uitgesproken bij een veroordeling wegens diefstal. Artikel 316 geeft aan in welke gevallen strafvervolging is uitgesloten en in welke gevallen een klacht vereist is.

1
Van Bemmelen en Van Veen (1990), p. 134.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 310, Artikel 311, Artikel 312, Artikel 313, Artikel 316.

C: Kernproblematiek

C.1: Diefstal

Bij diefstal worden goederen weggenomen. Bij afpersing worden goederen afgegeven doordat geweld wordt gebruikt of gedreigd wordt met geweld.2 De Hoge Raad heeft overigens overwogen dat ‘gedogen van wegnemen’, zowel afgeven (afpersing), als ‘wegnemen’ (diefstal) kan opleveren.3 Diefstal wordt bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

C.1.1: Goed

Van een goed kan, volgens de Hoge Raad, slechts sprake zijn indien degene die de feitelijke macht daarover heeft deze noodzakelijkerwijze verliest indien een ander zich de feitelijke macht erover verschaft. Pincodes en computergegevens zijn daarom geen goed als bedoeld in artikel 310.4 Onder een goed wordt niet alleen een stoffelijk voorwerp verstaan, maar ook elektrische energie5 , giraal geld6, belminuten en sms-berichten7 en credits (gebruikseenheid om de daarmee aangeduide vorm van telecommunicatiedienstverlening te kunnen kwalificeren en in rekening te kunnen brengen).8 Een goed kan geen economische waarde hebben, maar wel waarde hebben voor de bezitter.9 Zo werd een virtueel voorwerp als goed benoemd.10

Onder een goed wordt niet alleen een stoffelijk voorwerp verstaan, maar ook elektrische energie11 en giraal geld.12Indien het goed elektriciteit of gas betreft, is echter pas sprake van diefstal in de zin van dit artikel als het verbruik daarvan gaat door apparaten en installaties die zijn aangesloten op het elektriciteits- respectievelijk het gasnet.13

C.1.2: Geheel of ten dele aan ander toebehoren

Het goed moet geheel of gedeeltelijk aan een ander dan de verdachte toebehoren. Indien een goed wordt weggenomen dat aan niemand toebehoort, zoals een weggegooid voorwerp, kan geen sprake zijn van diefstal.14 Het is soms een feit van algemene bekendheid dat een goed aan een ander toebehoort, zodat nader bewijs op dit punt niet nodig is.15

Toebehoren wordt in het strafrecht overigens ruimer opgevat dan in het civiele recht.16 Voor toebehoren zijn de volgende omstandigheden relevant: zeggenschap, belang en het bestaan van een wettelijke regeling.17 De rechter heeft onder meer de volgende oordelen gegeven over het begrip ‘toebehoren’:

  1. Gouden kronen en stifttanden uit een lijk behoren toe aan de erven van een overledene, omdat zij zeggenschap over diens stoffelijk overschot hebben.18
  2. Een medisch dossier kan door de persoon wiens gegevens zich in het dossier bevinden gestolen worden, gelet op het bestaan van een wettelijke regeling.19
  3. Ten behoeve van een spaarloonregeling ingehouden gelden behoren aan de werknemers toe en niet aan de werkgever.20
  4. Indien de Belastingdienst abusievelijk een geldbedrag overmaakt naar de verdachte, terwijl dit op een onmiskenbare vergissing berust, houdt het bestaan van een aan de Belastingdienst toekomend recht tot terugvordering in dat dit geldbedrag in strafrechtelijke zin nog aan de Belastingdienst toebehoort.21
  5. Met toestemming van winkelpersoneel verlaat verdachte de winkel. Hij neemt daarbij de rollerskates, die hij wenst te kopen, mee, onder de toezegging dat hij later komt betalen en onder achterlating van enkele van zijn eigendommen. De rollerskates behoren op dat moment nog aan de winkel toe.22
  6. Vertrouwelijke stukken die in een puincontainer lagen en waarvan de gemeente had aangegeven deze terug te wensen, behoren aan de gemeente toe.23
  7. Een onbeheerd goed, waarvan vermoed kan worden dat deze nog een eigenaar heeft, behoort aan een ander toe.24

C.1.3: Wegnemen

Wegnemen is het in zijn macht en feitelijk bezit brengen.25 Wegnemen is niet uitsluitend het fysiek wegbrengen van een goed van de ene naar de andere plaats.26 Ook het doen van betalingen met een gestolen bankpas27 en het wegnemen van gas en elektriciteit.28

Onder bepaalde omstandigheden kan het gedogen van wegnemen zowel ‘wegnemen’ als ‘afgifte’ opleveren.29

Elk goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, kan worden weggenomen. Daarbij is overigens niet relevant of het goed zich ten tijde van dat wegnemen in de beschikkingsmacht van de rechthebbende bevond. Ook indien het goed in het bezit is van een dief, kan dit nogmaals worden weggenomen.30

Het wegnemen van een goed is voltooid indien het buiten het bereik van de rechthebbende is gebracht, waarbij de bedoeling van toe-eigening aanwezig was.31

C.1.4: Opzet

Wegnemen veronderstelt opzet.32 Een persoon heeft het opzet op een bepaald gevolg als hij zich ervan bewust is dat zijn handelen dit gevolg kan hebben, hij de handeling desalniettemin verricht en hij het gevolg van zijn handelen gewild heeft, dan wel dit gevolg willens en wetens als aanmerkelijke kans heeft aanvaard.33

C.1.5: Oogmerk

Oogmerk is niet gelijk aan voorwaardelijk opzet.34 Een persoon heeft het oogmerk als zijn handelen, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg heeft meegebracht.35 Dit wordt zekerheids- of noodzakelijkheidsbewustzijn genoemd.36

Het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening moet bestaan op het moment dat het goed wordt weggenomen.37 Ontstaat het oogmerk op een later moment, dan kan sprake zijn van verduistering.38

Het oogmerk kan ook aanwezig zijn bij tijdelijk gebruik van het gestolene.39 Het wegnemen van sleutels met het oogmerk om deze na te maken met de bedoeling om de sleutels ongezien weer terug te hangen, levert volgens de Hoge Raad namelijk diefstal op.40

Het tijdelijk gebruik van een auto om deze na gebruik weer terug te zetten op de plaats waar deze is weggenomen, kan ook joyriding (artikel 11 WVW 1994) opleveren.41

Een verklaring over het oogmerk kan niet slechts door de verdachte zelf worden gedaan, maar bijvoorbeeld ook door de verklaring van een getuige.42

C.1.6: Wederrechtelijk

Van zich ‘wederrechtelijk’ toe-eigenen is sprake wanneer een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn zich een goed toe-eigent dat aan een ander toebehoort.43 In de literatuur wordt wederrechtelijk ook gedefinieerd als: ‘strijd met het recht (in ruime zin)’.44

De Hoge Raad acht het oogmerk van wederrechtelijk bevoordeling bewezen, indien men het besef moet hebben gehad dat hij de grenzen van het maatschappelijk betamelijke verre overschreed. Dit geldt ook in het geval een persoon zou menen dat hij recht had op het voordeel.45

C.1.7: Toe-eigenen

Van zich ‘toe-eigenen’ is volgens de Hoge Raad sprake indien een persoon als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort.46 In de literatuur wordt toe-eigenen ook omschreven als het in daden omzetten van het besluit om zich een zaak naar goeddunken te nutte te maken.47

C.2: Gekwalificeerde diefstal

Artikel 311 Sr bepaalt dat een gevangenisstraf van ten hoogste zes of negen jaren of een geldboete van de vierde of vijfde categorie kan worden opgelegd, indien de diefstal gepaard gaat met enkele in dat artikel genoemde omstandigheden (lid 1) of een combinatie van bepaalde omstandigheden (lid 2). In deze gevallen wordt gesproken van een gekwalificeerde diefstal.48

De deelnemer is voor strafverzwarende omstandigheden aansprakelijk als hij deze niet zelf voor zijn rekening heeft genomen, mits minstens voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden aanwezig is.49

De strafverzwarende omstandigheden kunnen ingevolge artikel 312 Sv ter zitting ook mondeling ten laste worden gelegd.50

C.2.1: Vee uit de weide

Het begrip ‘vee uit de weide’ omvat al die dieren waarvoor de weide bestemd is, die men niet in vrijheid laat lopen en die gewoonlijk, althans veelal, in de weide gehouden worden.51 Hierbij kan onder meer gedacht worden aan runderen,52 schapen en pony’s53maar ook aan wallaby’s; niet van belang is dat de dieren ook als huisdier kunnen worden gehouden.54

Weide is grasland dat voor gebruik door het vee strekt.55 De weide behoeft niet afgesloten te zijn.56

C.2.2: Bij gelegenheid van brand, ontploffing enzovoort

De dader moet misbruik maken van een in artikel 311 onder genoemde omstandigheid om makkelijker een goed te kunnen wegnemen.57

Onder spoorwegongeval kunnen ook ongevallen met tramwegen en metro worden verstaan.58

C.2.3: Gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd

Van gekwalificeerde diefstal is uitsluitend sprake indien de diefstal niet alleen plaatsvindt gedurende de voor nachtrust bestemde tijd, maar deze ook in een woning of op een besloten erf waarop een woning staat, door iemand die zich daar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, wordt uitgevoerd.59

Of sprake is van ‘gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd’ zal afhangen van plaatselijke omstandigheden. Het is daarbij niet nodig om vast te stellen of de bewoner van de woning zelf op dat moment pleegt te slapen.60 Uit getuigenverklaringen kan worden afgeleid dat in een bepaalde buurt de voor nachtrust bestemde tijd is aangebroken.61

Een woning is de plaats waar de mens feitelijk zijn privéleven leidt en die hij van de buitenwereld afsluit.62 Een woonwagen, woonschip en camper voor permanent verblijf zijn woningen.63

Het moet een bewoonde, in gebruik zijnde woning betreffen. De bewoner behoeft niet thuis te zijn op het moment van de diefstal.64

De gast die zicht rechtmatig in de woning bevindt en zijn gastheer besteelt, valt niet onder de strafverzwarende omstandigheid.65

C.2.4: Door twee of meer verenigde personen

Verenigde personen werken samen. Zij plegen de diefstal met een gezamenlijke opzet, ook indien ieder een deel van de goederen wegneemt en al hebben zij niet samen vooraf daartoe het plan gesmeed. Toevallige gelijktijdige aanwezigheid66 en medeplichtigheid van een van de personen is daarentegen niet voldoende.67

De personen behoeven niet samen lijfelijk aanwezig zijn bij het wegnemen.68

Indien een persoon de dief uitsluitend na de voltooide diefstal behulpzaam is, kan deze zich schuldig maken aan begunstiging (artikel 189 Sr), maar niet aan diefstal door twee of meer verenigde personen.69

C.2.5: De middelen van artikel 311 lid 1 onder 5°

Een strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in artikel 311 lid 1 onder , is uitsluitend aanwezig wanneer het middel is aangewend tot het verkrijgen van toegang tot de plaats van het misdrijf of het onder bereik brengen van het goed.70 Dit wordt overigens door de Hoge Raad ruim opgevat. Zo levert de vernieling van een alarminstallatie braak op, als daardoor de installatie bij het binnentreden van het pand niet werkt en de voorgenomen diefstal niet verhinderd wordt.71

C.2.5.1: Onder zijn bereik brengen

Beveiligingslabels aan winkelgoederen zijn doorgaans niet bestemd om te verhinderen dat iemand die goederen onder zijn bereik brengt. Zij dienen ertoe om te kunnen signaleren dat die goederen zonder betaling uit die winkel worden meegenomen. Het enkele feit dat de verdachte een beveiligingslabel van een goed heeft afgetrokken, levert daarom niet zonder meer ‘onder zijn bereik brengen’ op.72

C.2.5.2: Braak en verbreking

Braak en verbreken is het ‘stuk maken’ van een voorwerp. Machielse spreekt ook van ‘stuk maken’ bij het enkel lichten van een deur uit de scharnieren, nu ‘het normale verband van de deur met de muur, waarin zij een opening afsluit, met aanwending van kracht’ wordt verbroken. Verbreking ziet daarbij vooral op kleine voorwerpen, zoals trommels, dozen, kistjes, spaarpotten.73

Voorbeelden van braak in de jurisprudentie zijn onder meer: het opblazen van een pinautomaat door middel van een zelfgemaakte bom 74 en het doorzagen van een telefoonkabel.75 Een voorbeeld van verbreking is: het van een auto afbreken van kentekenplaten.76

Braak en verbreking moeten aan het wegnemen van het goed voorafgaan. Braak en verbreking moeten niet samenvallen met het wegnemen, want dan is het geen middel om het goed onder het bereik te brengen of om toegang te krijgen tot de plaat van het misdrijf.77

C.2.5.3: Inklimming

Bij de uitleg van het begrip inklimming is het gewone spraakgebruik leidend. Artikel 89 Sr bepaalt voorts dat onder inklimming ook wordt begrepen: ondergraving, het overschrijden van sloten of grachten, die tot afsluiting dienen.

De Rechtbank Utrecht heeft bepaald dat van inklimming pas sprake is wanneer iemand zich – in de regel langs een niet daarvoor bestemde weg – wederrechtelijk toegang verschaft tot een ruimte door te klimmen.78

Inklimming kan bestaan ook als het mogelijk is om via een opening vrij gemakkelijk naar binnen te komen.79 De wet eist niet dat inklimming gepaard gaat met braak- of verbrekingshandelingen.80

Van inklimming in een gebouw is sprake indien de dader gebruik maakt van een daartoe niet bestemde opening van dat gebouw.81

C.2.5.4: Valse sleutels

Artikel 90 Sr bepaalt dat onder valse sleutels moet worden begrepen alle tot opening van het slot niet bestemde werktuigen.82 Dit kan ook zijn een niet tot opening van een bepaald slot bestemde, maar daartoe wel gebruikte sleutel.83

Een huissleutel welke tot opening van het slot van de toegangsdeur van een woning wordt gebruikt door iemand die daartoe geen recht heeft, is ten aanzien van dat slot een valse sleutel.84

Het opnemen van geld door een gestolen bankpas is diefstal door middel van een valse sleutel. De stelling dat uitsluitend een bankpas inclusief pincode kan worden aangemerkt als valse sleutel is onjuist.85

Ook een elektrisch instrument, waarmee het aantal speelpunten en de interne tellerstand van een speelautomaat door de speler in strijd met de technische opbouw en de bedoeling van de maker/exploitant kunnen worden beïnvloed, aan te merken is als een valse sleutel.86

C.2.5.5: Valse order

Een valse order is een order opgenomen in een schriftelijk vals of vervalst stuk, die aan de gebruiker van die order gezag of bevoegdheid lijkt te verlenen.87

C.2.5.6: Vals kostuum

Een vals kostuum is een kostuum dat behoort bij een bepaald ambt of bepaalde bediening, waarvan het dragen door deze persoon verboden is of indien het dragen niet verboden is, de drager zich het uiterlijke aanzien verschaft van een hoedanigheid die hij niet bezit, maar waarin hij zegt op te treden.88

De wet eist niet dat het kostuum exact overeenkomt met de voor het kostuum geldende voorschriften. Bovendien is niet noodzakelijk dat door het dragen van het valse kostuum bij anderen de indruk wordt gewekt dat de drager bevoegd is tot binnendringen.89

Een ‘vals kostuum’ veronderstelt dat gebruik wordt gemaakt van een uniform of speciale kleding bijvoorbeeld voorzien van een (bedrijfs)logo. Het enkele gebruik van bewoordingen en daarmee een valse hoedanigheid aannemen, is naar het oordeel van de rechtbank ’s-Gravenhage, onvoldoende voor een bewezenverklaring van ‘vals kostuum’.90

C.2.6: Misdrijf met terroristisch oogmerk

Onder een terroristisch oogmerk wordt ingevolge artikel 83a Sr verstaan: het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van een land vrees aan te jagen dan wel een overheid of internationale organisatie te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land, of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.91

Het oogmerk moet zien op het voorbereiden of gemakkelijk maken van een terroristisch misdrijf. Het is mogelijk dat het voorbereidende misdrijf, in dit geval de diefstal, plaatsvindt ver voor het tijdstip waarop het terroristische misdrijf is gepland.92

C.3: Diefstal met geweld of bedreiging met geweld (artikel 312)

Bij diefstal met geweld worden – anders dan bij afpersing – de goederen niet afgegeven, maar afgenomen. Het geweld of de bedreiging met geweld is het middel om de diefstal mogelijk of vruchtbaar te maken en moet dus in relatie staan tot de diefstal.93 Dit betekent dat de persoon zich schuldig maakt aan het toepassen van geweld of het dreigen daarmee, tevens deelnemer aan de diefstal moet zijn.94

C.3.1: Geweld of bedreiging met geweld

Geweld betekent lichamelijk geweld.95 Van geweld is niet uitsluitend sprake bij aanwending van fysieke kracht. Zo kan onder geweld ook worden verstaan het blootstellen van tevoren in een hulpeloze toestand gebrachte mensen aan voor een mens in die toestand levensgevaarlijke omstandigheden, zoals het in bedwelmde toestand op een winteravond langs de weg leggen van een slachtoffer.96

Ingevolge artikel 81 Sr moet met het plegen van geweld worden gelijkgesteld het brengen in een staat van bewusteloosheid of onmacht.

De bedreiging met geweld kan door een ander of anderen dan de bedreiger worden aangewend.97

Niet vereist is dat het geweld of de bedreiging met geweld een zelfstandig strafbaar feit opleveren. Beide begrippen moeten ruim worden uitgelegd.98

Ook deelnemers aan de diefstal die niet aan het geweld of de bedreigingen hebben deelgenomen kunnen hiervoor aansprakelijk worden gehouden, indien zij ten minste het voorwaardelijk opzet hebben gehad op deze strafverzwarende omstandigheid.99

C.3.2: Personen

De rechter zal moeten vaststellen dat het geweld of de bedreiging met geweld gericht is tegen personen en niet uitsluitend tegen goederen.100

C.3.3: Bijkomend oogmerk

Naast het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, eist artikel 312 dat het geweld of de bedreiging met geweld wordt gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om bij betrapping op heterdaad al zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.

Degene die een dief betrapt, behoeft op dat moment niet te weten dat de dief een misdrijf pleegt.101

Van een betrapping op heterdaad zal ook sprake zijn als de dief nog van de plaats van het delict naar een andere plaats met zijn buit onderweg is.102

C.4: Strafverzwarende omstandigheden

In artikel 312 lid 2 en 3 worden diverse strafverzwarende omstandigheden besproken. Hiervoor onder C.2. zijn al een aantal van deze strafverzwarende omstandigheden besproken, zoals indien het feit gepleegd wordt gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door twee of meer verenigde personen of met behulp van de middelen genoemd in artikel 311 lid 1 onder 5°.

Het woord ‘feit’ in artikel 312 leden 2 en 3 ziet op de diefstal met geweld of bedreiging met geweld.103

Openbare wegen zijn wegen waarlangs verkeer gaat of kan gaan.104 Het begrip weg omvat ook de berm.105

Artikel 82 Sr geeft een opsomming van gevallen waarin sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Deze opsomming is niet limitatief.

Zwaar lichamelijk letsel is volgens de Hoge Raad aanwezig wanneer het letsel voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangemerkt. De bewijsmiddelen moeten echter volgens de HR tevens duidelijke indicaties verschaffen over de aard en ernst van het toegebrachte letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het ontbreken van uitzicht op (volledig) herstel.106

Artikel 312 lid 3 bepaalt dat indien het feit de dood ten gevolge heeft dit een strafverzwarende omstandigheid oplevert. Het opzet behoeft niet op de dood gericht te zijn (geobjectiveerd gevolg). Zie voor een omschrijving van het begrip ‘feit’ het commentaar onder C.4.1.

C.5: Vervolgingsuitsluitingsgrond

Ingevolge artikel 316 is vervolging ter zake van diefstal (met geweld) of stroperij uitgesloten indien de dader of medeplichtige de niet van tafel en bed of van goederen gescheiden echtgenoot of geregistreerd partner (artikel 90octies Sr) is van het slachtoffer.

De verhouding tussen slachtoffer en dader op het moment van de vervolging is hierbij beslissend.107

Degene tegen wie het misdrijf is gepleegd, zoals opgenomen in artikel 316 Sr, is de persoon aan wie het weggenomen goed geheel of ten dele ‘toebehoort’ in de zin van artikel 310.108

C.6: Vervolging op klacht

Ingevolge artikel 316 is vervolging ter zake van diefstal (met geweld) of stroperij alleen mogelijk door middel van een klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd, indien de dader of medeplichtige zijn van tafel en bed of van goederen gescheiden echtgenoot is of zijn bloed- of aanverwant, hetzij in de rechte linie, hetzij in de tweede graad van de zijlinie. De verhouding tussen slachtoffer en dader op het moment van de vervolging is hierbij beslissend.109

Indien de klacht ontbreekt, kan dit tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging leiden.110 De rechter kan echter ook bepalen, indien buiten twijfel staat dat de tot klacht gerechtigde een klacht heeft willen indienen, dat dit verzuim niet behoeft te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.111

C.6.1: Klachttermijn

Artikel 316 lid 3 bepaalt dat de klachttermijn in artikel 66 Sr een aanvang neemt op de dag nadat de identiteit van de verdachte bij de klachtgerechtigde bekend wordt.112

C.7: Ontzetting rechten

Bij veroordeling ter zake van diefstal (met geweld) kan ingevolge artikel 313 jo. 28 Sr als bijkomende straf worden uitgesproken:

  1. het bekleden van ambten of van bepaalde ambten;
  2. het dienen bij de gewapende macht;
  3. het zijn van raadsman of gerechtelijk bewindvoerder.
2
Zie ook Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 1 bij artikel 317.
3
HR 28 januari 1992, NJ 1992, 382, ECLI:NL:HR:1992:AD1594 en vergelijk ook: HR 28 april 1992, NJ 1992, 657, ECLI:NL:HR:1992:AD1662, HR 2 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH5233 en Rb. Zwolle 10 november 2011, ECLI:NL:RBZLY:2011:BV6828.
4
HR 13 juni 1995, NJ 1995, 635, HR 3 december 1996, NJ 1997, 574, NJ 1997, 574 en Hof ’s-Hertogenbosch 10 februari 2006, NJFS 2006, 99, anders ten aanzien van computergegevens: Hof Arnhem 27 oktober 1983, NJ 1984, 80.
5
HR 23 mei 1921, NJ 1921, 564.
6
HR 11 mei 1982, NJ 1982, 583.
7
HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ6575.
8
HR 17 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9064.
9
HR 27 november 1939, NJ 1940, 219 (doktersverklaring, bedrog) en Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 4 bij artikel 310.
10
HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ9251.
11
HR 23 mei 1921, NJ 1921, 564.
12
HR 11 mei 1982, NJ 1982, 583.
13
HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:336.
14
Van Bemmelen en Van Veen (1990), p. 127 en vergelijk: HR 11 april 1967, NJ 1967, 417 en HR 11 december 1980, NJ 1981, 119.
15
Van Bemmelen en Van Veen (1990), p. 128, HR 17 oktober 1978, NJ 1979, 152 en vergelijk: HR 17 november 1981, NJ 1983, 84.
16
HR 26 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1971 en ook: Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 8 bij artikel 317.
17
Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 5 bij artikel 310 en Hof ’s-Hertogenbosch 17 augustus 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BX5597.
18
HR 25 juni 1946, NJ 1946, 503.
19
HR 23 september 2003, NJ 2004, 24.
20
Zie A-G Wortel bij: HR 26 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1971.
21
HR 6 juli 1999, NJ 1999, 740.
22
HR 13 september 2005, NJ 2005, 471.
23
HR 22 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1510.
24
Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 5 bij artikel 310 en vergelijk: Hof Leeuwarden 9 februari 2009, ECLI:NL:GHLEE:2009:BH2320.
25
HR 8 juli 1914, W 9662 en zie ook: Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 1 bij artikel 310.
26
Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 1 bij artikel 310 en Van Bemmelen en Van Veen (1990), p. 128.
27
HR 19 april 2005, NJ 2007, 386 en Rb. ’s-Gravenhage 10 juli 2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:BA9329.
28
HR 23 mei 1921, NJ 1921, p. 564 en Van Bemmelen en Van Veen (1990), p. 128.
29
HR 2 juni 2009, NJ 2009, 382 en HR 28 januari 1992, NJ 1992, 382.
30
HR 9 juli 2002, NJ 2002, 499 en vergelijk ook: HR 30 oktober 2001, NJ 2002, 128.
31
HR 1 februari 1983, NJ 1983, 499 en Van Bemmelen en Van Veen (1990), p. 130.
32
Cleiren, Crijns en Verpalen (red.), aant. 6a bij artikel 310.
33
Mevis (2006), p. 593 en De Hullu (2012), p. 69.
34
Zie onder meer: HR 25 oktober 1983, NJ 1984, 300.
35
HR 21 april 1998, NJ 1998, 610 en HR 5 januari 1982, NJ 1982, 232.
36
De Hullu (2012), p. 246.
37
HR 14 juni 1966, NJ 1967, 440 en HR 6 mei 1975, NJ 1975, 394.
38
Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 7 bij artikel 310.
39
Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 6 bij artikel 310.
40
HR 3 november 1964, NJ 1965, 120.
41
Vergelijk: HR 24 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT2470 en HR 18 februari 1992, NJ 1992, 517.
42
HR 19 juni 1979, NJ 1979, 585.
43
HR 29 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ2723, HR 24 oktober 1989, NJ 1990, 256 en vergelijk: Lindenberg (2007), p. 245.
44
Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 6 bij artikel 310 en aant. 2 bij artikel 321, Van Bemmelen en Van Veen (1990), p. 131 en vergelijk: De Hullu (2012), p. 185 (in strijd met geschreven en ongeschreven rechtsregels).
45
HR 9 februari 1971, NJ 1972, 1 en vergelijk ook: HR 14 februari 1995, NJ 1995, 426 en Gerechtshof ’s-Gravenhage 13 april 2004, ECLI:NL:GHSGR:2004:AO7897.
46
HR 29 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ2723, HR 24 oktober 1989, NJ 1990, 256 en HR 4 januari 2000, NJ 2000, 537.
47
Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 6 bij artikel 310 en zie ook: HR 22 mei 1990, NJ 1990, 784.
48
De Hullu (2012), p. 78.
49
Vergelijk: HR 25 maart 1975, NJ 1975, 270, Conclusie A-G Knigge bij: HR 16 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1424 en Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 1 bij artikel 311.
50
Deze bepaling is ook van toepassing in hoger beroep ingevolge artikel 415 Sv.
51
Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 2 bij artikel 311.
52
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 6 september 2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:AY7815 en Rb. Roermond 21 november 2005, ECLI:NL:RBROE:2005:AU9008.
53
Rb. Almelo 25 november 2005, ECLI:NL:RBALM:2005:AU6873.
54
HR 25 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2413.
55
Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 2 bij artikel 311. Anders: Van Bemmelen en Van Veen (1990), p. 135, die niet eisen dat sprake is van grasland.
56
Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 2 bij artikel 311.
57
Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 3 bij artikel 311 en vergelijk: Rb. Leeuwarden 23 februari 1979, NJ 1979, 406.
58
Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 3 bij artikel 311.
59
Zie conclusie plv. A-G Vellinga bij: HR 11 februari 2003, NJ 2003, 262 en ook: HR 10 juni 1980, NJ 1980, 578.
60
Fokkens in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 20 bij artikel 138.
61
HR 16 augustus 1905, W 8272 en HR 26 augustus 1927, NJ 1927, 1149.
62
Fokkens in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 2 bij artikel 138.
63
Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 4 bij artikel 311.
64
Van Bemmelen en Van Veen (1990), p. 135.
65
Van Bemmelen en Van Veen (1990), p. 136.
66
Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 5 bij artikel 311.
67
HR 10 december 1894, W 6598 en Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 5 bij artikel 311 en anders: Van Bemmelen en Van Veen (1990), p. 136.
68
HR 25 maart 1975, NJ 1975, 270 en HR 17 november 1981, NJ 1983, 84.
69
Van Bemmelen en Van Veen (1990), p. 137.
70
Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 6 bij artikel 311 en Van Bemmelen en Van Veen (1990), p. 137.
71
HR 8 april 1997, NJ 1997, 575 en vergelijk HR 20 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU6373 (telefoonkabel).
72
HR 10 juni 1997, NJ 1997, 576.
73
HR 21 januari 1889, W 5668; HR 27 januari 1896, W 6770 en Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 2 bij artikel 202.
74
Rb. Utrecht 9 december 2008, ECLI:NL:RBUTR:2008:BG6627.
75
HR 20 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU6373.
76
HR 13 september 2005, NJ 2006, 260.
77
Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 6 bij artikel 311.
78
Rb. Utrecht 15 november 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BY3268.
79
HR 16 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0887 en zie ook: HR 9 maart 1999, NJ 1999, 385.
80
HR 9 maart 1999, NJ 1999, 385.
81
Zie conclusie A-G Van Dorst bij: HR 9 maart 1999, NJ 1999, 385.
82
Vergelijk: HR 8 mei 1911, W 9191 in Editie Cremers, aant. D bij artikel 311.
83
HR 18 mei 1971, NJ 1971, 390.
84
HR 20 mei 1986, NJ 1987, 130.
85
HR 7 oktober 2003, NJ 2004, 63 en zie ook: HR 8 december 1992, NJ 1993, 323 en vergelijk Rb. Amsterdam 11 september 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BT6585 (tankpas).
86
HR 7 mei 1996, NJ 1996, 585.
87
Fokkens in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 17 bij artikel 138.
88
Fokkens in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 18 bij artikel 138 en vergelijk: Rb. Haarlem 18 februari 2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:BH3335.
89
Fokkens in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 18 bij artikel 138.
90
Rb. ’s-Gravenhage 26 september 2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BU3207 en vergelijk: Rb. Haarlem 9 juli 2010, ECLI:NL:RBHAA:2010:BN4476.
91
Vergelijk: Rb. Amsterdam 26 juli 2005, ECLI:NL:RBAMS:2005:AU0025 en Gerechtshof ’s-Gravenhage 23 januari 2008, NJ 2008, 184.
92
Kamerstukken II 2001/02, 28 463, nr. 3, p. 10 (MvT).
93
Rb. ’s-Gravenhage 4 april 2007, NbSr 2007/204 en Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 2 bij artikel 312.
94
Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 2 bij artikel 312.
95
Van Bemmelen en Van Veen (1990), p. 138.
96
HR 14 juni 1983, NJ 1983, 692.
97
HR 9 februari 1971, NJ 1972, 1.
98
HR 28 juli 1911, W 9225 en Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 2 bij artikel 312.
99
HR 6 februari 1968, NJ 1969, 176, HR 20 januari 1998, NJ 1998, 426, Rb. Utrecht 4 november 2008, NJFS 2009, 32 en Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 2 bij artikel 312 en Van Bemmelen en Van Veen (1990), p. 139 (ook medeplichtigen).
100
Rb. Leeuwarden 22 december 2005, NJFS 2006, 62.
101
HR 16 maart 1965, NJ 1965, 269.
102
Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. aantekening 3 bij artikel 312.
103
Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 5 bij artikel 312 en anders: Van Bemmelen en Van Veen (1990), p. 139 (alleen diefstal met geweld).
104
Van Bemmelen en Van Veen (1990), p. 139.
105
Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 6 bij artikel 312 en vergelijk artikel 1, aanhef en onder b Wegenverkeerswet 1994.
106
HR 10 juli 2001, NJ 2001, 620.
107
Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 3 bij artikel 316.
108
HR 25 juni 1974, NJ 1974, 454 en Rb. Assen 25 september 2012, ECLI:NL:RBASS:2012:BY0261 (afpersing).
109
Machielse in: Noyon e.a. (losbl.), aant. 3 bij artikel 316.
110
HR 15 april 2003, NbSr 2003/207, HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ5725 en Rb. Leeuwarden 4 december 2008, NbSr 2009/36.
111
HR 18 februari 1992, NJ 1992, 545, HR 14 oktober 1997, NJ 1998, 661 en Hof Leeuwarden 17 maart 2003, NbSr 2003/22.
112
Zie ook: Rb. Leeuwarden 16 november 2006, ECLI:NL:RBLEE:2006:AZ2542.

D: Jurisprudentie uitgebreid

D.1: Algemeen

HR 6 november 2012, NJB 2012, 2432, RvdW 2012, 1427, ECLI:NL:HR:2012:BX8499;

voorwaardelijk opzet op het wegnemen van een goed is niet onverenigbaar met het aannemen van het oogmerk tot wederrechtelijke toe-eigening van dat goed.

HR 19 januari 2010, NJ 2010, 475 m.nt. Reijntjes, NJB 2010, 287, RvdW 2010, 232, ECLI:NL:HR:2010:BK2880;

vooropgesteld zij dat aan het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat betrokkene die goederen ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang.113

HR 8 april 1975, NJ 1975, 329, ECLI:NL:HR:1975:AB4138 (vergelijk ook: HR 26 juni 1979, NJ 1979, 616);

indien de rechter de tenlastegelegde verzwarende omstandigheid niet bewezen acht, kan hij zonder de grondslag van de tenlastelegging te verlaten, hetgeen overblijft als diefstal bewezenverklaren en kwalificeren.

D.2: Wegnemen

HR 31 januari 2012, NJB 2012, 482, RvdW 2012, 267, ECLI:NL:HR:2012:BU6103;

verdachte heeft de geldbedragen weggenomen, omdat de aangevers het geld niet ter beschikking hebben gesteld aan verdachte om er als heer en meester over te beschikken en voorts dat de verdachte de aangevers had verzekerd dat ‘het geld hun eigendom was en zou blijven’.

HR 2 december 1986, NJ 1987, 589, ECLI:NL:HR:1986:AB8196;

de goederen zijn van een opslagterrein over de dubbele afrastering buiten het terrein gebracht. De verdachte heeft daarmee de goederen aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende onttrokken en dat de wegneming is voltooid.114

D.3: Toe-eigenen

HR 24 mei 2005, NJ 2005, 427, JOL 2005, 304, NbSr 2005/270, ECLI:NL:HR:2005:AT2470;

het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening kan niet worden bewezen nu de bewijsmiddelen slechts inhouden dat de verdachten met de tractor in de parkeergarage hebben rondgereden.

D.4: Voor nachtrust bestemde tijd

HR 8 september 1998, NJ 1998, 909, ECLI:NL:HR:1998:ZD1274;

de diefstal is gepleegd in Sint Michielsgestel op een zondag om omstreeks 06.45 uur. In het licht van deze feitelijke vaststelling geeft het oordeel dat de diefstal is gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

D.5: Door twee of meer verenigde personen

HR 20 januari 1998, NJ 1998, 426, ECLI:NL:HR:1998:ZD0902;

zelfs al zou de verdachte, in verband met de snelheid waarmee de situatie zich ontwikkelde, niet in de gelegenheid zijn geweest om (te trachten) de ander tegen te houden, dan laat dat onverlet dat de verdachte zich niet al in een eerder stadium, namelijk toen hem duidelijk werd dat de ander gewapend was, heeft gedistantieerd.

D.6: Dood

HR 20 maart 2001, NJ 2001, 340, ECLI:NL:HR:2001:AB0607 (vergelijk: Gerechtshof Amsterdam 12 augustus 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BI1486);

hartritmestoornissen die tot de dood hebben geleid, zijn veroorzaakt door de emoties die het bewezenverklaarde handelen van verdachte bij het slachtoffer heeft opgewekt. De dood kan worden toegerekend aan (de handelwijze van) de verdachte. De omstandigheid dat het slachtoffer aan hartklachten leed, maakt dit niet anders.

D.7: Klacht

HR 25 juni 1974, NJ 1974, 454 (m.nt. ThWvV), ECLI:NL:HR:1974:AD6339;

de Staat behoudt ten aanzien van een afgegeven paspoort zodanige zeggenschap, dat sprake is van toebehoren van het paspoort aan de Staat. Ongeacht of dat paspoort ook toebehoort aan de persoon te wiens naam het is gesteld, kan vervolging ter zake van diefstal volgen ook indien de klacht van de persoon op wiens naam het paspoort is gesteld ontbreekt.

113
Vergelijk HR 15 mei 2007, NJ 2007, 298, JOL 2007, 340, RvdW 2007, 513, ECLI:NL:HR:2007:AZ6126 en Rb. ’s-Hertogenbosch 29 november 2012, ECLI:NL:RBSHE:2012:BY4511.
114
Zie ook: HR 1 februari 1983, NJ 1983, 499 en HR 13 december 1977, NJ 1978, 593.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Wetboek van Strafrecht artikel 310; artikel 311; artikel 312; artikel 313; artikel 316.

F: Literatuurverwijzing

  • Bemmelen, J.M. van en Th.W. van Veen, Ons strafrecht 3, Het materiële strafrecht, Bijzondere delicten, Alphen aan den Rijn: Samson H.D. Tjeenk Willink 1990.
  • Cleiren, C.P.M., J.H. Crijns en M.J.M. Verpalen, Tekst en Commentaar: Strafrecht, Deventer: Kluwer 2016.
  • Hullu, J. de, Materieel Strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht, Deventer: Kluwer 2015.
  • Lindenberg, K., Strafbare dwang. Over het bestanddeel ‘dwingen’ en strafbaarstellingen van dwang, in het bijzonder artikel 284 Sr (diss. Groningen), Apeldoorn: Maklu 2007.
  • Mevis, P.A.M., Capita Strafrecht een thematische inleiding, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2006.
  • Editie Cremers, Wetboek van Strafrecht en Wetboek van Strafvordering (losbl.), bewerkt door G.J.M. Corstens, Deventer: Gouda Quint.
  • Noyon, T.J., G.E. Langemeijer en J. Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, voortgezet door J.W. Fokkens en A.J.M. Machielse (losbl.), Deventer: Gouda Quint.