Naar de inhoud

Commentaar op Wetboek van Strafvordering art. 40 (Strafvordering) en (Vooronderzoek)


Commentaar is bijgewerkt tot 21-05-2017 door Mr. A.E. van der Wal en mr. D. Emmelkamp en mr. B.W. Newitt

Artikel 40 Tekst van de hele regeling

1.

Het bestuur van de raad voor rechtsbijstand kan ingeschreven advocaten die zich daartoe bereid hebben verklaard, aanwijzen voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand aan in verzekering gestelde verdachten.

2.

Is een krachtens het voorgaande lid aangewezen advocaat beschikbaar voor het verlenen van rechtsbijstand aan een in verzekering gestelde verdachte, dan treedt hij, voor de duur van de inverzekeringstelling, als diens raadsman op. De officier van justitie of een hulpofficier licht de advocaat onverwijld omtrent de inverzekeringstelling in.

3.

In gevallen waarin geen advocaat beschikbaar is voor het verlenen van rechtsbijstand op de voet van het bepaalde in de voorgaande leden, brengt de officier van justitie of de hulpofficier dit onverwijld ter kennis van de voorzitter van de rechtbank. Deze geeft een last aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand dat voor de duur van de inverzekeringstelling een raadsman aan de verdachte toevoegt.

4.

De in dit artikel bedoelde aanwijzingen en kennisgevingen geschieden overeenkomstig door Onze Minister van Veiligheid en Justitie vast te stellen bepalingen.

5.

Het tweede en het derde lid blijven buiten toepassing indien de verdachte een gekozen raadsman heeft.

6.

De krachtens het tweede of het derde lid toegevoegde raadsman treedt ook als raadsman voor de verdachte op tijdens de behandeling door de rechtbank van het hoger beroep van de officier van justitie als bedoeld in artikel 59c.

A: Inleiding

Op basis van dit artikel wordt aan verdachten die ingevolge artikel 57 Sv in verzekering zijn gesteld een advocaat toegevoegd, de zogenoemde piketregeling. Het artikel bevat regels over hoe en onder welke voorwaarden die toevoeging plaatsvindt. In de afdeling waarin dit artikel is ondergebracht zijn bepalingen opgenomen over het toevoegen van de raadsman. Als gevolg van de uitspraak van het EHRM inzake Salduz en het naar aanleiding daarvan gewezen arrest van de Hoge Raad1 is de Nederlandse strafpiketregeling per 1 april 2010 aangepast teneinde te verzekeren dat de verdachte voorafgaand aan zijn eerste politieverhoor een advocaat kan raadplegen.

1
HR 30 juni 2009, NJ 2009, 349.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 40.

C: Kernproblematiek

C.1: Achtergrond piketregeling

Bij vrijheidsbeneming is het van groot belang dat zo spoedig mogelijk rechtsbijstand aan de verdachte wordt verleend. Om de verdachte in een zo vroeg mogelijk stadium van het strafproces van rechtsbijstand te voorzien, is artikel 40 bij Wet van 26 oktober 1973 (Stb. 1973, 509) in het Wetboek van Strafvordering opgenomen. Vóór de inwerkingtreding van dit artikel werd pas na de inbewaringstelling door de rechter-commissaris een advocaat toegevoegd. Op grond van de huidige wettelijke regeling krijgt de verdachte op het moment dat hij in verzekering wordt gesteld een advocaat toegewezen. Elke in verzekering gestelde verdachte, ongeacht zijn inkomen en zonder dat hij er om hoeft te vragen, krijgt een piketadvocaat toegewezen voor de duur van de inverzekeringstelling. De piketregeling geldt ook voor minderjarige verdachten (artikel 488 Sv). Deze toevoegingsregeling draagt in belangrijke mate bij aan de effectuering van het recht op rechtsbijstand.

Het EHRM heeft in de zaken Salduz/Turkije (EHRM 27 november 2008, NJ 2009, 214) en Panovits/Cyprus (EHRM 11 december 2008, NJ 2009, 215) uitdrukkelijk bepaald dat artikel 6 lid 1 EVRM ‘requires that, as a rule, access to a lawyer should be provided as from the first interrogation of a suspect by the police(...)’. Deze uitspraken hebben in de literatuur tot veel discussie geleid met betrekking tot de vraag of uit de arresten een onvoorwaardelijk recht op de aanwezigheid van een raadsman bij het politieverhoor kon worden afgeleid dan wel of dat het recht op bijstand alleen zag op de fase voorafgaand aan het verhoor.2 De Hoge Raad heeft op 30 juni 2009 een arrest gewezen waarin de gevolgen van de Salduz-jurisprudentie voor de Nederlandse strafrechtpraktijk uiteen zijn gezet (HR 30 juni 2009, NJ 2009, 349, ECLI:NL:HR:2009:BH3084). Volgens de Hoge Raad heeft een meerderjarige verdachte alleen recht op consultatie van een raadsman voorafgaand aan het eerste politieverhoor en kan uit de Straatsburgse rechtspraak niet worden afgeleid dat er een recht bestaat op de aanwezigheid van een raadsman tijdens het verhoor. De Hoge Raad heeft in 2014 geoordeeld dat - hoewel het EHRM inmiddels in een aantal concrete gevallen heeft beslist dat het ontbreken van rechtsbijstand met betrekking tot het verhoor van de verdachte door de politie onder omstandigheden als een schending van art. 6, derde lid onder c, in verbinding met art. 6, eerste lid, EVRM moet worden aangemerkt 3 – het aan de wetgever is om een wettelijke basis voor het recht op aanwezigheid van een raadsman tijdens het politieverhoor te scheppen (HR 1 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:770). Het Europees Parlement heeft op 10 september 2013 echter wel met de ‘Directive on the right of access to a lawyer in criminal proceedings’ ingestemd. Uit deze richtlijn volgt het recht op aanwezigheid van de raadsman tijdens het verhoor en tevens dat deze raadsman een actieve rol kan spelen tijdens dat verhoor. Het is zeer de vraag of het Nederlandse beleid (ook wel de ‘Dutch exception’ genoemd) stand kan houden. (Voor minderjarige verdachten bestaat het recht op bijstand tijdens een politieverhoor al wel in Nederland. De Salduz-jurisprudentie komt ook uitvoerig aan de orde in Sdu Commentaar Strafvordering, artikel 50 Sv. Dit commentaar beperkt zich tot de (praktische) gevolgen voor de organisatie van de piketdienst (zie hierna onder C.3).

C.2: Organisatie en inschrijvingsvoorwaarden

Op 1 januari 1994 is de Wet op de rechtsbijstand (WRB) ingevoerd (Wet van 23 december 1993, Stb. 1993, 775). Sinds die tijd worden de toevoegingen vastgesteld, afgegeven en uitbetaald door de Raad voor Rechtsbijstand in het ressort waar de advocaat kantoor houdt (artikel 7 lid 2 WRB). Per 1 juli 2010 zijn de vijf Raden voor Rechtsbijstand samengevoegd tot één Raad voor Rechtsbijstand, gevestigd in Utrecht.4 De fusie zorgt voor een efficiëntere organisatie van de verlening van rechtsbijstand. De nieuwe Raad heeft eigen rechtspersoonlijkheid en kent twee organen: een bestuur en een raad van advies. De raad heeft vestigingen in de hoofdsteden van de vijf ressorten van de gerechtshoven en zo nodig op andere plaatsen. Het bureau rechtsbijstandvoorziening – een onderdeel van de Raad voor Rechtsbijstand – organiseert in elk arrondissement een piketdienst. Advocaten die piketdienst willen lopen, kunnen zich daarvoor inschrijven bij de Raad voor Rechtsbijstand in het hofressort waar zij kantoor houden. Alleen de advocaten die op de lijst staan, zijn bevoegd in het kader van de piketdienst op te treden (artikel 13 WRB). Advocaten worden ingeschreven indien zij voldoen aan de op grond van artikel 15 WRB gestelde voorwaarden. Hoewel er een model inschrijvingsvoorwaarden is vastgesteld, kan iedere Raad voor Rechtsbijstand zijn eigen inschrijvingsvoorwaarden vaststellen. Voorwaarden zijn onder andere het gevolgd hebben van het onderdeel strafrecht in de beroepsopleiding, deelname aan een speciale piketcursus en/of het meelopen met een ervaren piketadvocaat. De precieze voorwaarden per ressort zijn te raadplegen op www.rvr.org. Indien de advocaat aan de gestelde voorwaarden voldoet, ontvangt hij een piketverklaring. Hierna kan de advocaat zich op de piketlijst laten plaatsen.

C.3: Piketdienst

Het bureau rechtsbijstandvoorziening stelt een rooster op waaruit blijkt welke advocaten op welke dag piketdienst hebben. Als gevolg van de uitspraak van het EHRM inzake Salduz en het naar aanleiding daarvan gewezen arrest van de Hoge Raad is de strafpiketregeling per 1 april 2010 aangepast. Op de dag dat de advocaat piketdienst heeft, dient hij niet alleen beschikbaar te zijn om in verzekering gestelde verdachten op het politiebureau te bezoeken maar ook om de aangehouden verdachten die nog niet in verzekering zijn gesteld, en die hebben aangegeven voorafgaand aan het verhoor een raadsman te willen raadplegen, bij te staan. Deze laatste vorm van rechtsbijstand wordt in de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor5 consultatiebijstand genoemd.

C.3.1: Rechtsbijstand bij politieverhoor

De Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor geeft regels voor de verwezenlijking van het consultatierecht van verdachten. Er wordt een onderscheid gemaakt in drie categorieën zaken, de zogenoemde A-, B- en C-zaken. Dit onderscheid is gemaakt omdat er, naarmate het feit waarop de verdenking betrekking heeft ernstiger is of de persoon van de verdachte kwetsbaarder is, zwaardere eisen dienen te worden gesteld aan de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het recht op consultatiebijstand. Categorie A-zaken zijn – kort gezegd – de zware zaken,6 de B-zaken zijn misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en die niet onder categorie A vallen en C-zaken zijn misdrijven waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten en overtredingen. Elke aangehouden verdachte moet worden gewezen op zijn recht om voorafgaand aan het eerste inhoudelijke verhoor een raadsman te raadplegen. Het consultatiegesprek vindt in A- en B-zaken altijd plaats op het politiebureau, terwijl in C-zaken het gesprek in beginsel telefonisch kan plaatsvinden. Meerderjarigen kunnen in A-zaken geen afstand doen van consultatiebijstand, in de andere categorieën zaken wel. Voor minderjarigen is dat anders, zie hierna bij ‘verhoorbijstand’.

Indien de komst van een raadsman voor het verlenen van consultatiebijstand aangewezen is op grond van de Aanwijzing, wordt dit door de politie zo spoedig mogelijk na de aanhouding van de verdachte aan de piketcentrale gemeld. De raadsman dient vervolgens binnen twee uur nadat de melding heeft plaatsgevonden op het politiebureau aanwezig te zijn. De komst van de raadsman dient te worden afgewacht en in die twee uur na de melding zal niet worden aangevangen met het verhoor van de verdachte. Op die regel kan in noodgevallen – daarvan is sprake indien een dringend belang is gelegen in de gezondheid of veiligheid van personen (bijvoorbeeld bij een gijzeling) – een uitzondering worden gemaakt. In dat geval hoeft niet op komst van de raadsman te worden gewacht en kan met het verhoor worden begonnen, maar niet nadat daarvoor door de officier van justitie toestemming is gegeven.7 De consultatiebijstand vindt plaats in de periode van zes uur waarin een verdachte kan worden opgehouden voor verhoor (artikel 61 Sv). Pas nadat de verdachte in de gelegenheid is gesteld een raadsman te consulteren, kan de voorgeleiding aan een hulpofficier van justitie met het oog op de inverzekeringstelling van de verdachte plaatsvinden.

Na aankomst van de raadsman krijgt de verdachte de gelegenheid dertig minuten met de raadsman te spreken. Dit eerste gesprek is van groot belang om de verdachte adequaat van rechtsbijstand te kunnen voorzien. De raadsman licht de verdachte onder andere voor over de toegepaste dwangmiddelen, zijn rechten en plichten, de mogelijkheid van inverzekeringstelling en eventuele voorlopige hechtenis en bespreekt met hem de komende verhoren en de daarin in te nemen positie.

De precieze procedure van het doormelden van piketmeldingen aan advocaten, alsmede de bereikbaarheid en beschikbaarheid van advocaten kunt u vinden op de websites van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Raad voor Rechtsbijstand.8 De vergoeding voor het verlenen van consultatiebijstand bedraagt 0,75 punt.9 Bij het bezoek aan het politiebureau overhandigt de raadsman een ‘verklaring optreden strafpiket’ waarop de politie aantekent dat de raadsman de verdachte consultatiebijstand heeft verleend. De verklaringen zijn te verkrijgen bij de Raad voor Rechtsbijstand.

Daarnaast bevat de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor regels voor de effectuering van het recht van minderjarigen op bijstand van een raadsman tijdens een politieverhoor. De aanwijzing geeft geen regels voor verhoorbijstand aan meerderjarigen omdat zij daarop volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad geen recht hebben. De politie moet de minderjarige niet alleen informeren over zijn recht op consultatiebijstand maar hem ook wijzen op zijn recht op bijstand van een raadsman of een andere vertrouwenspersoon tijdens het verhoor. Minderjarigen in de leeftijd van twaalf t/m vijftien jaar die worden verdacht van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, kunnen geen afstand doen van het recht op consultatiebijstand. Datzelfde geldt voor zestien- en zeventienjarigen indien er sprake is van een categorie A-zaak. In het consultatiegesprek met de raadsman zal aan de orde moeten komen of de verdachte ook tijdens zijn verhoor zal worden bijgestaan. Bij categorie B-zaken kunnen zestien- en zeventienjarigen afstand doen van zowel het recht op consultatie als het recht op verhoorbijstand. Ten aanzien van categorie C-zaken kunnen alle minderjarigen afstand doen van het recht op consultatie- en verhoorbijstand.

In het geval aan de verdachte niet de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan zijn eerste verhoor een raadsman te raadplegen en hij toch wordt verhoord, levert dat een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv op. In zijn arrest van 30 juni 2009 heeft de Hoge Raad aangegeven welke consequenties dat vormverzuim dient te hebben.10 Indien er op dit punt uitdrukkelijk verweer is gevoerd dienen de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen en van het bewijsmateriaal dat is verkregen als rechtstreeks gevolg daarvan van het bewijs worden uitgesloten, met uitzondering van de verklaring(en) die de verdachte heeft afgelegd nadat hij een advocaat heeft kunnen raadplegen en hem de cautie is gegeven. De verdachte heeft geen belang bij bespreking van zijn tot bewijsuitsluiting strekkende verweer indien het desbetreffende materiaal niet voor het bewijs wordt gebezigd. Als gevolg van de uitspraken van het EHRM en de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2009 is een stroom uitspraken op gang gekomen van de feitenrechters waarin wordt gerespondeerd op Salduz-verweren. Deze jurisprudentie zal hier verder niet besproken worden; lezenswaardig is in dit kader het artikel van De Swart in het Nederlands Juristenblad 11 waarin een overzicht wordt gegeven van de Salduz-jurisprudentie.

C.3.2: Rechtsbijstand aan inverzekering gestelde verdachten

Zodra een verdachte in verzekering wordt gesteld, wordt de piketcentrale daarvan op de hoogte gesteld. De piketcentrale verdeelt de meldingen over de op het rooster staande advocaten. Ook de dagen daarna zal de advocaat beschikbaar moeten zijn, voor het geval dat de verdachte zal worden voorgeleid aan de rechter-commissaris. Omdat een groot aantal verdachten dat in verzekering wordt gesteld al is verhoord en voorafgaand aan dat verhoor een raadsman heeft kunnen consulteren, is het praktisch om de melding inverzekeringstelling door te sturen naar de advocaat die het consult heeft verleend. Met name in de situatie dat de verdachte geen consultatiebijstand heeft gehad voordat hij in verzekering is gesteld, dient het bezoek aan het politiebureau zo spoedig mogelijk na ontvangst van de melding te worden afgelegd. Dat geldt temeer als er tussen de inverzekeringstelling en de ontvangst van de melding al enige tijd is verstreken, bijvoorbeeld indien de verdachte de avond daarvoor in verzekering is gesteld. De raadsman dient er alert op te zijn dat hij niet te lang van zijn cliënt wordt afgehouden. Dat kan zich voordoen als de politie de cliënt aan het verhoren is en deze verhoren niet wil onderbreken voor een bezoek van de raadsman.

De bijstand tijdens de inverzekeringstelling kent vaak ook hele praktische aspecten, bijvoorbeeld het inlichten van familieleden en het invoeren van kleding. Ook bij het bezoek aan het politiebureau in het kader van de inverzekeringstelling overhandigt de raadsman een ‘verklaring optreden strafpiket’ aan de politie, waarop het bezoek van de raadsman wordt aangetekend. In deze fase geldt de verklaring als stelbrief. Eventuele bijstand tijdens de voorgeleiding aan de rechter-commissaris wordt eveneens aangetekend. Wanneer er zich naar aanleiding van een piketmelding geen advocaat meldt, moet de (hulp)officier van justitie dat onverwijld ter kennis brengen van de voorzitter van de rechtbank (lid 3). De voorzitter van de rechtbank geeft dan vervolgens een last aan het bureau rechtsbijstandvoorziening dat voor de duur van de inverzekeringstelling een raadsman aan de verdachte toevoegt. De Beschikking aanwijzing advocaat12 bevat een nadere uitwerking van de piketdienst (lid 4).

C.4: Onverwijld inlichten van raadsman over inverzekeringstelling

Hoewel in lid 2 is bepaald dat de (hulp)officier van justitie de advocaat onverwijld dient in te lichten over de inverzekeringstelling, is het in de praktijk zo dat de hulpofficier voor wie de verdachte is geleid ervoor zorgt dat de piketcentrale van het bureau rechtsbijstandvoorziening zo snel mogelijk van de inverzekeringstelling op de hoogte wordt gesteld. Soms kan hier enige tijd overheen gaan. Indien niet onverwijld wordt gemeld dat de verdachte in verzekering is gesteld, hoeft dat geen gevolgen te hebben indien de verdachte door die late melding niet in zijn belangen is geschaad (HR 20 mei 1990, NJ 1990, 754, ). Ook in het geval de piketadvocaat helemaal niet van de inverzekeringstelling op de hoogte is gebracht, vindt er een belangafweging plaats, waarbij onder andere de aard van het vormvoorschrift van artikel 40 Sv en het belang dat dat voorschrift beoogt te beschermen in de beoordeling dienen te worden betrokken (Rb. Breda 1 december 2004, NbSr 2005/519, ECLI:NL:RBBRE:2004:AU9474). De rechtbank oordeelde in dit geval dat de belangenafweging niet in het voordeel van de verdachte uitviel, omdat het ontbreken van rechtsbijstand gedurende een korte periode voorafgaand aan de voorgeleiding aan de rechter-commissaris niet heeft doorgewerkt in de strafprocedure tot heden. De verdachte had in deze periode geen zichzelf belastende verklaringen afgelegd, terwijl de piketadvocaat de verdachte van rechtsbijstand heeft kunnen voorzien bij de toetsing van de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling en de inbewaringstelling. In HR 13 november 2007, NbSr 2007/438, werd de inverzekeringstelling eerst na 26 uur aan de piketcentrale gemeld. Het hof oordeelde dat de omstandigheid dat de verdachte te laat van rechtsbijstand was voorzien niet een zodanig ernstig vormverzuim oplevert dat dat moet leiden tot niet-ontvankelijkheid of bewijsuitsluiting. Daarbij overwoog het hof dat niet is vast te stellen dat bij een correcte piketmelding een raadsman wel tijdig bijstand aan de verdachte had kunnen verlenen, de politie niet op de komst van de piketadvocaat had hoeven te wachten en de verdachte bij de aanvang van het verhoor op zijn zwijgrecht is gewezen. De Hoge Raad liet het oordeel van het hof in stand. Zie ook HR 9 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3550 waarin de Hoge Raad bevestigt dat of in een bepaald geval aan een aangehouden verdachte ‘binnen de grenzen van het redelijke’ de gelegenheid is geboden van zijn recht op raadpleging van een advocaat gebruik te maken, afhangt van de omstandigheden van het geval.

C.5: Duur toevoeging

De piketadvocaat treedt op voor de duur van de inverzekeringstelling. Ook de eventuele voorgeleiding ten behoeve van de rechtmatigheidstoetsing (artikel 59a Sv) en/of de inbewaringstelling (artikel 63 Sv) voor de rechter-commissaris valt daaronder. Wanneer de officier van justitie beroep aantekent tegen onmiddellijke invrijheidstelling op last van de rechter-commissaris (artikel 59c Sv) strekken de werkzaamheden van de piketadvocaat zich ook uit tot de behandeling van het hoger beroep (lid 6). Aan artikel 6 EVRM valt geen onvoorwaardelijke aanspraak te ontlenen op toevoeging van een raadsman in de beginfase van het opsporingsonderzoek (HR 8 september 1998, NJ 1999, 63, ECLI:NL:PHR:2012:BU8773). De piketfase eindigt nadat op de vordering tot inbewaringstelling is beslist. Hoewel het praktijk is dat, indien de verdachte in bewaring is gesteld, de piketadvocaat als raadsman wordt toegevoegd, kan de piketadvocaat er niet automatisch van uitgaan dat hij de rechtsbijstand kan voortzetten. Daarvoor is een nieuwe toevoeging nodig (HR 25 april 1989, NJ 1989, 690, ECLI:NL:PHR:2012:BU8773). Indien de verdachte in vrijheid is gesteld en wil dat de piketadvocaat de rechtsbijstand voortzet, zal de raadsman een stelbrief moeten sturen (artikel 39 Sv). De vergoeding voor de piketadvocaat is geregeld in artikel 2 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Stb. 1999, 580, laatstelijk gewijzigd op 19 mei 2008, Stb. 2008, 170, 17 juni 2010, Stcrt. 2010, 9974). Om een vergoeding te krijgen dient het piketformulier (‘verklaring optreden piket’) bij de Raad voor Rechtsbijstand te worden ingediend.

C.6: Raadsman van eigen keuze

Lid 5 bepaalt dat de piketregeling buiten toepassing blijft indien de verdachte een gekozen raadsman heeft. Deze bepaling heeft aan betekenis verloren omdat de eerdergenoemde Beschikking aanwijzing advocaat uitgaat van vrije advocatenkeuze. Op basis van de piketregeling kan de verdachte een advocaat naar eigen keuze toegevoegd krijgen, het zogenoemde voorkeurspiket. De gekozen advocaat dient op de piketlijst van zijn eigen arrondissement te staan en bereid te zijn de rechtsbijstand te verlenen.

2
Zie met name de artikelen van Spronken en Borgers hierover. De betreffende artikelen zijn opgenomen in de literatuurlijst.
3
Zie bijvoorbeeld Navone e.a. tegen Monaco (EHRM 24 oktober 2013, nrs. 62880/11, 62892/11, 62899/11).
4
Zie de Wet van 17 december 2009 tot aanpassing van de Wet op de rechtsbijstand in verband met de bestuurlijke centralisatie van de raden voor rechtsbijstand, Stb. 2010, 2, Kamerstukken 31 835.
5
Stcrt. 2010, 4003.
6
Voor de precieze criteria wordt verwezen naar de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor, p. 2.
7
Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor, p. 6.
8
www.advocatenorde.nl en www.rvr.org.
10
NJ 2009, 349, ECLI:NL:HR:2009:BH3084, r.o. 2.7.1- 2.7.3.
11
De Swart (2010).
12
Ministeriële beschikking van 9 januari 1987, Stcrt. 1987, 20.

D: Jurisprudentie uitgebreid

D.1: Recht op rechtsbijstand voorafgaand aan eerste politieverhoor

EHRM 27 november 2008, NJ 2009, 214, «EHRC» 2009, 7, ECLI:NL:XX:2008:BH0402 (Salduz);

artikel 6 lid 1 EVRM vereist dat als regel aan een verdachte reeds vanaf het eerste verhoor door de politie toegang tot een advocaat wordt verschaft, tenzij in het licht van de bijzondere omstandigheden van elk afzonderlijk geval wordt aangetoond dat er dwingende redenen zijn om dit recht te beperken. Ofschoon dwingende redenen bij uitzondering ontzegging van toegang tot een advocaat kunnen rechtvaardigen, mag een dergelijke beperking – wat ook de rechtvaardiging daarvan zij – de rechten van de verdachte op grond van artikel 6 EVRM niet overmatig schaden. De rechten van de verdediging zullen in principe onherstelbaar zijn geschaad, als belastende verklaringen gemaakt tijdens een politieverhoor zonder toegang tot een advocaat worden gebezigd tot het bewijs. Een verdachte kan weliswaar uit vrije wil afstand doen van de garanties voor een eerlijk strafproces, maar zodanige afstand moet ondubbelzinnig blijken en moet omringd zijn door minimale waarborgen overeenkomstig het betrokken belang. In casu is onvoldoende dat op een voorgedrukt formulier is aangegeven dat verzoeker op zijn zwijgrecht is gewezen. Gelet op internationaalrechtelijke bepalingen betreffende rechtshulp aan in verzekering gestelde minderjarigen is toegang tot een advocaat van fundamenteel belang als de verdachte minderjarig is, zoals in casu (verzoeker was zeventien); echter, in zaken onderworpen aan de rechtsmacht van de staatsveiligheidsrechtbanken werd de toegang tot een advocaat bij het eerste politieverhoor systematisch beperkt, ongeacht de leeftijd van de verdachte.

HR 1 april 2014, NJ 2014, 268 (m.nt Schalken) ECLI:NL:HR:2014:770;

Naar aanleiding van de in de conclusie van de A-G opgeworpen vraag of nog langer ervan kan worden uitgegaan dat verdachte niet het recht heeft op bijstand tijdens zijn verhoor oordeelde de Hoge Raad dat het vooralsnog op de weg van de wetgever ligt de invoering van de vereiste wettelijke regeling van de verhoorbijstand met voortvarendheid ter hand te nemen maar dat niet kan worden uitgesloten dat het uitblijven van een wettelijke regeling op termijn tot een andere afweging zal leiden bij de beoordeling de vraag of een recht op ‘verhoorbijstand’ uit het EVRM is af te leiden.

HR 30 juni 2009, NJ 2009, 349 (m.nt. Schalken), NbSr 2009/249, RvdW 2009, 874, ECLI:NL:HR:2009:BH3079;

een aangehouden verdachte moet, behoudens uitzonderingen, binnen redelijke grenzen gelegenheid worden geboden vóór het politieverhoor een advocaat te raadplegen en op dat recht moet hij worden gewezen, maar hij heeft geen recht op de aanwezigheid van een advocaat bij dat verhoor. Jeugdige verdachten hebben wel recht op bijstand door een raadsman of een andere vertrouwenspersoon tijdens het politieverhoor. Niet-naleving van deze regels zal, ingeval van een verweer ter zake, moeten leiden tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen en van het bewijsmateriaal dat is verkregen als rechtstreeks gevolg daarvan, met uitzondering van de verklaring(en) die de verdachte heeft afgelegd nadat hij een advocaat heeft kunnen raadplegen en hem de cautie is gegeven. De verdachte heeft geen belang bij bespreking van zijn tot bewijsuitsluiting strekkende verweer indien het desbetreffende materiaal niet voor het bewijs wordt gebezigd.

D.2: Onverwijld inlichten van raadsman over inverzekeringstelling

HR 13 november 2007, NJ 2008, 116, NbSr 2007/43, JOL 2007, 755, RvdW 2007, ECLI:NL:PHR:2007:BA7667;

het oordeel van het hof dat de omstandigheid dat de verdachte te laat van rechtsbijstand is voorzien niet een zodanig ernstig vormverzuim oplevert dat dit, mede gelet op het daardoor ontstane nadeel voor de verdachte, moet leiden tot de vergaande sanctie van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging of uitsluiting van het bewijs, waarbij het hof betekenis heeft toegekend aan de omstandigheden dat niet is vast te stellen dat bij een correcte piketmelding wel tijdig een raadsman bijstand had kunnen verlenen aan de verdachte, dat de politie bij het afnemen van het verhoor niet op de komst van een (piket)advocaat had behoeven te wachten en dat de verdachte bij de aanvang van het verhoor er op is gewezen dat zij niet tot antwoorden verplicht is, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.

HR 20 mei 1990, NJ 1990, 754, ECLI:NL:HR:1990:AD1140;

het hof had overwogen dat niet aannemelijk is dat de verdachte was benadeeld door het eventueel niet naleven van artikel 40 lid 2 Sv (de piketcentrale zou pas na een etmaal van de inverzekeringstelling op de hoogte zijn gesteld). De Hoge Raad laat dit oordeel in stand omdat in het oordeel besloten ligt dat het hof de taak van de raadsman met betrekking tot de bescherming van de vrijheidsrechten van verdachte in zijn beoordeling heeft betrokken.

Rb. Rotterdam 1 juni 2007, NJFS 2007, 214, ECLI:NL:RBROT:2007:BA6232;

de belangen die een in verzekering gestelde verdachte heeft bij een spoedige rechtsbijstand strekken verder dan alleen het procesbelang. Nu van spoedige bijstand geen sprake is geweest (piketmelding pas na achttien uur gedaan) en de verdachte in zijn belangen is geschaad, dient de inverzekeringstelling onrechtmatig te worden geoordeeld en dient de verdachte (in formeel juridische zin) onmiddellijk in vrijheid te worden gesteld. Gezien het feit dat thans echter ook een vordering tot inbewaringstelling voorligt, de ernst van de in die vordering omschreven strafbare feiten, alsmede de daarin door de officier van justitie opgevoerde (onderzoeks) gronden, wordt feitelijk van de invrijheidstelling van de verdachte afgezien en wordt overgegaan tot de (rauwelijkse) inbewaringstelling van de verdachte.

Rb. Amsterdam 29 maart 2007, NbSr 2008/54, ECLI:NL:RBAMS:2007:BC3443;

er is sprake geweest van een ernstige onzorgvuldigheid van de zijde van de politie door niet te controleren of de piketmelding op de juiste wijze verzonden was en om geen onderzoek in te stellen nadat gebleken was dat de verdachte ten tijde van de verhoren in het kader van de inverzekeringstelling nog steeds van rechtsbijstand verstoken was. Verdachte is tijdens zijn inverzekeringstelling verstoken van rechtsbijstand waardoor zijn rechten zijn geschonden. Geen niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, maar bewijsuitsluiting voor wat betreft de tijdens de inverzekeringstelling afgelegde verklaringen, tenzij deze verklaringen in een later stadium door verdachte zijn herhaald of bevestigd.

Rb. Breda 1 december 2004, NbSr 2005/519, ECLI:NL:RBBRE:2004:AU9474;

de piketadvocaat is niet omtrent de inverzekeringstelling geïnformeerd. De te maken belangafweging in dit geval, waarbij de aard van het vormvoorschrift van artikel 40 Sv en het belang dat dat voorschrift beoogt te beschermen, de schade voor de verdachte, de aard van het misdrijf, de persoonlijke belangen van de verdachte en de belangen van de maatschappij in de beoordeling dienen te worden betrokken, kan niet ten voordele van de verdachte uitvallen.

D.3: Duur toevoeging

HR 8 september 1998, NJ 1999, 63, ECLI:NL:PHR:2012:BU8773 ;

de stelling dat de verdachte die langer dan zes uren op het politiebureau verbleef, een raadsman toegevoegd diende te krijgen, is in zijn algemeenheid niet juist. Artikel 40 Sv voorziet pas vanaf de inverzekeringstelling in zo’n toevoeging. Artikel 6 EVRM geeft geen onvoorwaardelijke aanspraak op toevoeging van een raadsman in de beginfase van het opsporingsonderzoek.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Wetboek van Strafvordering artikel 40.

F: Literatuurverwijzing

  • Borgers, M.J., ‘Een nieuwe dageraad voor de raadsman bij het politieverhoor?’, NJB 2009, 0061.
  • Cleiren, C.P.M., J.H. Crijns en M.J.M. Verpalen (red.), Tekst & Commentaar: Strafvordering, Deventer: Kluwer 2015.
  • Corstens, G.J.M. en M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014.
  • Franken, S. en A. Röttgering, ‘De raadsman in het vooronderzoek’, in: Prakken, E. en T.N.B.M. Spronken (red.), Handboek verdediging, Deventer: Kluwer 2009.
  • Prakken, E., ‘De raadsman, aantekening bij de artikelen 37-51 Wetboek van Strafvordering’, in: Melai, A.L., M.S. Groenhuijsen e.a., Wetboek van Strafvordering/ISS (losbl.), Deventer: Kluwer.
  • Prakken, E., ‘Aantekening bij artikel 40 Wetboek van Strafvordering’, in: Melai, A.L., M.S. Groenhuijsen e.a., Wetboek van Strafvordering/ISS (losbl.), Deventer: Kluwer.
  • Röttgering, A.E.M., ‘Piketdienst’, in: Vegter, P.C. e.a., Handboek Strafzaken (losbl.), Deventer: Kluwer.
  • Spronken, T.N.B.M., ‘Ja, de zon komt op voor de raadsman bij het politieverhoor!’, NJB 2009, 0062.
  • Spronken, T.N.B.M., ‘Tussenstand advocaat bij politieverhoor, extra eisen voor terughoudende magistraten’, Advocatenblad 2009, p. 668-671.
  • Spronken, T.N.B.M., ‘Voor niets gaat de zon op: Toevoegingen en declaraties’, in: Prakken, E. en T.N.B.M. Spronken (red.), Handboek verdediging, Deventer: Kluwer 2009.
  • Swart, A.J.M. de, ‘Toch nog een raadsman bij het politieverhoor?’, NJB 2010, 166.
  • Uit Beijerse, J., ‘De inverzekeringstelling: de wettelijke uitgangspunten en de eigen weg van de praktijk’, DD 2005, p. 964-985.
  • Uit Beijerse, J. en J. van Spengen, ‘Directe rechtsbijstand op het politiebureau’, Advocatenblad 2003, p. 836-840.