De regeling in de Kadasterwet omtrent registerverklaringen
Inleiding
In de dagelijkse registratiepraktijk worden aan de bewaarders van het kadaster en de openbare registers veel vragen gesteld over notariële registerverklaringen.
Een registerverklaring is een notariële verklaring waarbij de notaris aangeeft dat volgens verklaring van degene die inschrijving verlangt, een rechtshandeling is verricht. De rechtshandeling blijkt vervolgens uit het stuk dat aan de registerverklaring wordt gehecht en tezamen met deze wordt inschreven in het daartoe bestemde openbare register. De registerverklaring komt in de Kadasterwet (“Kw”) voor in de art. 26 (algemeen), 30 (vervulling voorwaarde), 34 (verjaring), 35 (waardeloosheid) en 36 (aantal specifieke gevallen).
Een registerverklaring is geen onderhandse akte, maar een notariële akte, zo bepaalt art. 37a Kw.
Hierna worden eerst de uitgangspunten besproken die aan de wettelijke regeling voor de inschrijving van registerverklaringen ten grondslag hebben gelegen, waarna veel voorkomende vragen en discussiepunten bij de inschrijving van registerverklaringen artikelsgewijs worden behandeld. Hoewel strikt genomen geen registerverklaring, wordt ook stil gestaan bij de notariële verklaring van art. 27 Kw (erfopvolging), omdat er in de praktijk soms onduidelijkheid bestaat welk stuk op basis van dit artikel ingeschreven zou moeten worden.
Op art. 36 Kw wordt niet verder ingegaan omdat in de praktijk weinig vragen worden gesteld over de inschrijvingsvereisten die dit artikel betreffen. In deze bijdrage wordt volstaan met te constateren dat art. 36 Kw het artikel is dat in een aantal specifieke gevallen gebruikt kan worden om rechtshandelingen in te schrijven.
Het betreft dan het inschrijven van:
het einde van een mandeligheid (eerste lid);
het bestaan van een oud vaderlands recht (tweede lid);
het ontstaan van een…