Naar de inhoud

De rol van het evenredigheidsbeginsel in Europees en Nederlands privaatrecht

1. Inleiding

Tussen twee particulieren komt een overeenkomst tot stand. De overeenkomst kent een clausule die in overeenstemming is met een regel van nationale origine.2 De regel van nationale origine is echter in strijd met een bepaling of beginsel van het supranationale Unierecht. Wat betekent dat voor de geldigheid en de gevolgen van de overeenkomst?

Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie blijkt dat in dergelijke gevallen het evenredigheidsbeginsel3 een belangrijke rol speelt. In deze bijdrage wordt de rol van het evenredigheidsbeginsel in het Europese privaatrecht en het privaatrecht van nationale, Nederlandse origine nader belicht. In de volgende paragraaf (2) bespreek ik de rechtspraak van het Hof van Justitie waarin de invloed van het evenredigheidsbeginsel op privaatrechtelijke verhoudingen zichtbaar wordt. Het gaat dan om de toepassing van het evenredigheidsbeginsel - in de vorm van een evenredigheidstoets - in enerzijds de verticale verhouding tussen Unie en lidstaat en anderzijds de horizontale, privaatrechtelijke verhouding tussen particulieren. In de daaropvolgende paragraaf (3) richt ik mij - naar aanleiding van de besproken rechtspraak - hoofdzakelijk op de vraag of het Nederlandse privaatrecht een horizontale evenredigheidstoets kent. Omdat het Hof niet ondubbelzinnig is geweest over of de horizontale evenredigheidstoets een Unierechtelijke verplichting is of niet, ga ik vervolgens (4) in op enkele vragen die rijzen als blijkt dat het inderdaad gaat om een Unierechtelijke verplichting. Ik beperk mij daarbij tot enkele vragen en opmerkingen met betrekking tot de maatstaven van de horizontale evenredigheidstoets. Tot slot (5) kom ik tot een eindbeschouwing over de plaats van het evenredigheidsbeginsel in het Europese en het Nederlandse privaatrecht.

2. Het Hof van Justitie en de lancering…