De verwijzende rechter
Op grond van art. 46b Wet RO kan een rechtbank een zaak ter verdere behandeling verwijzen naar een andere rechtbank. In deze bijdrage wordt de werking van art. 46b Wet RO nader bekeken. Wie is bevoegd een verwijsbeslissing te nemen? Mogen beperkingen op deze bevoegdheid worden gemaakt? En waarom kunnen bestuurders, afdelingshoofden, clustermanagers en teamvoorzitters beter niet in de verwijzingskamer(s) zitting nemen?
In dit artikel zal ik enkele opmerkingen maken over de bepaling van art. 46b Wet RO.1 Dit voorschrift is op 1 januari 2013 in werking getreden.2 In dit voorschrift is te lezen dat de rechtbank een zaak ter verdere behandeling kan verwijzen naar een andere rechtbank, indien naar haar oordeel door betrokkenheid van de rechtbank behandeling van die zaak door een andere rechtbank gewenst is. In de toelichting3 is vermeld dat het hier niet alleen gaat om gevallen waarin een rechtbankmedewerker betrokken of partij is bij de zaak, maar dat verwijzing ook mogelijk is als de rechtbank zelf partij is bij een geschil, bijvoorbeeld over het al dan niet verlenen van een bouwvergunning, of als sprake is van een geschil van een advocaat die regelmatig bij de bevoegde rechtbank pleit voor zijn cliënten en nu een privégeschil heeft. Ook kan art. 46b Wet RO worden toegepast indien er sprake is van een geschil waarbij niet een rechtbankmedewerker, maar een medewerker van het parket betrokken of partij is. Voor een goed begrip zal ik hierna de achtergrond van het voorschrift belichten. Daarna zal ik ingaan op de bevoegdheid tot het nemen van een verwijzingsbeslissing en probeer ik de vraag te beantwoorden in hoeverre beperkingen…