Naar de inhoud

ECLI:NL:RBSHE:2010:BP9407 Rechtbank 's-Hertogenbosch , 22-07-2010 / 215005 - KG ZA 10-460

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 215005 / KG ZA 10-460

Vonnis in kort geding ex artikel 438 lid 4 Rv van 22 juli 2010

in de zaak van

I De stichting STICHTING TRUDO,

gevestigd te Eindhoven,

II DE OFFICIER VAN JUSTITIE TE LEEUWARDEN,

zetelende te Leeuwarden,

eisers,

advocaat mr. B. Poort te Eindhoven,

tegen

[verweerder],

wonende te [woonplaats],

verweerder,

advocaat mr. M.F. van Willigen te Arnhem.

1. De procedure

1.1. Bij op 22 juni 2010 ter griffie binnengekomen proces-verbaal van Wilbertus W.M. van de Donk, gerechtsdeurwaarder te Eindhoven, werkzaam voor het deurwaarderskantoor Janssen en Janssen te Eindhoven, (verder de deurwaarder) is tussen genoemde partijen dit kort geding aanhangig gemaakt.

1.2. Het proces-verbaal is opgemaakt ex artikel 438 lid 4 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering en bevat de beschrijving van een bezwaar waarop de deurwaarder in zijn functie van eerstbeslagleggende deurwaarder was gestoten tijdens een executie in opdracht van eisers ten laste van [verweerder].

1.3. Bij de behandeling ter terechtzitting op de daarvoor door de voorzieningenrechter bepaalde dag zijn naast de deurwaarder beide partijen - vrijwillig - verschenen. De respectievelijke raadslieden hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitnota's, die zich onder de stukken bevinden. De deurwaarder heeft eveneens vragen van de voorzieningenrechter beantwoord.

1.4. Tenslotte is de uitspraak bepaald op heden.

2. De feiten

2.1. De deurwaarder treedt op als eerstbeslagleggende deurwaarder voor:

2.1.1. de Officier van Justitie te Leeuwarden, handelend als de Officier van Justitie in het arrondissement waar de zaak aanhangig is gemaakt (i.c. 's-Hertogenbosch). Krachtens een door laatstgenoemde uitgevaardigd dwangbevel van 1 februari 2007, heeft Joannes J.L. Janssen, van het deurwaarderskantoor Janssen en Janssen te Eindhoven, op 23 april 2007 beslag gelegd onder de Gemeente Eindhoven, Afd. Dienst Werk Zorg Inkomen, op alle vorderingen die [verweerder] op de Gemeente heeft of zal verkrijgen uit een reeds bestaande rechtsverhouding. Dit beslag heeft de uitkering die [verweerder] is toegekend uit hoofde van de Wet Werk en Bijstand getroffen.

2.1.2. de stichting Stichting Trudo, zijnde een instelling voor sociale woningbouwverhuur, uit hoofde van een vonnis van de Rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven, 16 oktober 2008, waarbij [verweerder] is veroordeeld tot betaling van achterstallige huur. Krachtens dit vonnis heeft Hubertus A. Hermans, toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder ten kantore van Antonius G.T. Geene, gerechtsdeurwaarder te Uden, op 22 april 2010 beslag gelegd onder de Belastingdienst Toeslagen, afdeling BOD, op alle vorderingen die [verweerder] op de Belastingdienst heeft of zal verkrijgen uit een reeds bestaande rechtsverhouding, waaronder meer speciaal de versterkte (voorlopige) teruggave en/of toeslag. Dit beslag heeft de huurtoeslag, die [verweerder] is toegekend, ad € 180,00 getroffen.

2.2. De deurwaarder heeft de beslagvrij voet als volgt bepaald:

1. 475d lid 1 onder B Norm beslagvrije voet (alleen staande > 21 jaar), 90% van het werkelijk inkomen, € 818,40

2. 475 lid 5: ziektekostenverzekering

Plus premie ziektekostenverzekering € 113,18

- af: normpremie € 44,00

- af: zorgtoeslag € 61,00

Netto verhoging 8,18 € 8,18

3. 475 lid 5: woonkosten

Plus woonkosten € 401,79

- af: huurtoeslag € 180,00

- af: normhuur € 192,32

Netto verhoging € 29,47 € 29,47

BESLAGVRIJE VOET € 856,05

2.3. [verweerder] heeft aan de deurwaarder laten weten dat hij van oordeel is dat de deurwaarder een onjuiste berekening van de beslagvrije voet hanteert en heeft hem bij brief van 12 mei 2010 verzocht de beslagvrije voet voor wat betreft de beslaglegging op de uitkering van de Gemeente te verhogen met de maandelijks onder het beslag vallende gelden uit het beslag onder de Belastingdienst.

3. Het geschil

3.1. Eisers staan op het standpunt - zakelijk weergegeven - dat de beslagvrije voet door de deurwaarder juist is bepaald, doordat hij de gelden die onder het beslag op de huurtoeslag vallen, in mindering brengt op de verhoging van het bedrag aan daadwerkelijke woonkosten.

3.2. [verweerder] staat op het standpunt dat wanneer de huurtoeslag door een beslag aan de schuldeiser (verhuurder) wordt uitgekeerd, die niet als door hemzelf ontvangen kan worden aangemerkt en dus niet in mindering op de verhoging van het bedrag aan daadwerkelijke woonkosten mag worden gebracht.

4. De beoordeling

4.1. Tenzij de wet of een overeenkomst anders bepaalt, kan een schuldeiser zijn vordering op alle goederen van zijn schuldenaar verhalen (artikel 3:276 BW). In een aantal gevallen heeft de wet vervolgens een uitzondering gemaakt. Vermeldenswaard op deze plaats is de bepaling van artikel 45 van de Algemene wet inkomenafhankelijke regelingen, die inhoudt dat een tegemoetkoming in de kosten van huur en zorg, te weten de huur- en zorgtoeslag, niet vatbaar zijn voor beslag, tenzij het – kort gezegd - gaat om verzekering of verhaal van een vordering die ontstaan is uit verhuur of zorgverlening. In dit geval heeft Trudo dus terecht beslag op de huurtoeslag kunnen leggen.

4.2. Relevant voor dit geding zijn verder de bepalingen van artikel 475b e.v. Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, waarin een beslagvrije voet wordt voorgeschreven voor beslag op periodieke betaling van onder meer (a) loon en (c) uitkeringen op grond van sociale zekerheidswetten. De reden hiervoor is dat de wetgever wil voorkomen dat iemand wegens beslag op al zijn inkomsten een beroep moet doen op de bijstand. (Memorie van toelichting betreffende Wet van 13 dec. 1990, Stb. 605, waarbij de art. 475b-475g Rv zijn ingevoegd, Bijl. Hand. II, 1982-1983, 17 897, nr. 3, p. 15).

4.3. De hoogte van de beslagvrije voet wordt aangegeven in artikel 475 d Rv. Uitgangspunt is - kort gezegd - 90% van de bijstandsnorm. Krachtens lid 5 jo. lid b. van genoemd wetsartikel wordt de beslagvrije voet verhoogd met de voor rekening van de schuldenaar komende woonkosten, verminderd met de ontvangen huurtoeslag of woonkostentoeslag, voor zover de woonkosten na deze vermindering meer bedragen dan - kort gezegd - de normhuur (met dien verstande dat aan de verhoging een maximum is gesteld van de maximale huurtoeslag). Bij deze bepaling heeft de gedachte voorgezeten dat degene die zijn noodzakelijke uitgaven uit periodieke inkomsten moet bekostigen wel een zekere bescherming behoeft, maar slechts in dier voege dat hij "voor de lopende kosten van het bestaan nog juist genoeg in handen moet krijgen, ook al ligt er beslag op dit inkomen" (memorie van toelichting betreffende deze wet, Bijl. Hand. II, 1982-1983, 17 897, nr. 3, p. 9).

4.4. Het gaat er dus om dat de schuldenaar juist genoeg in handen krijgt om de lopende kosten van het bestaan te voldoen. Het meerdere is beschikbaar voor de aflossing van de schulden. Het voldoen van huurschulden, die reeds in het verleden zijn ontstaan, zijn niet te rekenen tot de lopende kosten van het bestaan. Het gaat dan alleen om de lopende huur, dat wil zeggen de huur die moet worden betaald voor de actuele maand waarop de periodieke uitkering betrekking heeft. Het is dan ook opvallend dat de geciteerde tekst uit de memorie van toelichting niet spreekt van "ontvangen" maar van "in handen krijgen". Het gaat dus niet (alleen) om ontvangen in juridische zin (toevoegen aan het vermogen) maar om ontvangen in meer praktische zin: voor (de kosten van) de lopende maand daadwerkelijk ter beschikking krijgen.

4.5. Een andere uitleg zou meebrengen dat de schuldenaar voor de betrokken maand over minder dan "juist genoeg" zou beschikken om de lopende kosten te voldoen. Hij zou dan van die "juist voldoende middelen" ook nog schulden aflossen, zoals - in het onderhavige geval - een de oude huurschuld. Aldus zou hij ofwel een beroep moeten doen op de bijstand ofwel noodzakelijkerwijs nieuwe schulden moeten maken (of erger).

4.6. Eisers hebben gesteld dat het niet uitmaakt of de verhuurder de toeslag rechtstreeks van de Belastingdienst verkrijgt of via de huurder (schuldenaar), maar daarmee miskennen zij dat het hier gaat om de executie te behoeve van een oude huurschuld, terwijl zij toch niet de stelling zullen willen verdedigen dat het Trudo niet uitmaakt als er elke maand weer een nieuwe huurschuld ontstaat. Wellicht dat dat boekhoudkundig of rekenkundig - voor een zekere tijd - opgaat, maar juridisch is dat niet vol te houden.

4.7. Het bovenstaande is wellicht anders indien het beslag geldt voor de lopende huurtermijn (dus de actueel verschuldigd geworden huur voor de betrokken maand waarover de toeslag is toegekend) maar dat geval doet zich hier niet voor. Overigens zou dat uit beslagrechtelijk oogpunt een toevalligheid zijn die aan het principe niets af doet.

4.8. Eisers hebben betoogd dat "ontvangen" moet worden opgevat als betalen aan de schuldenaar conform het bepaalde in artikel 477b Rv. Volgens lid 1 van dat artikel geldt betaling door de derde-beslagene (in dit geval de Belastingdienst afdeling Toeslagen) als betaling aan de geëxecuteerde. De derde heeft bevrijdend betaald en de schuldenaar (de geëxecuteerde schuldeiser van die vordering) heeft geen aanspraak meer op voldoening van de vordering; die heeft hij immers al ontvangen. Dit betoog leidt niet tot een andere conclusie. Wanneer zich vragen voordoen omtrent de uitleg van uitzonderingsbepalingen, ligt het voor de hand om meer betekenis toe te kennen aan de bedoeling die met het maken van die uitzondering voor heeft gezeten, dan aan de algemene bepalingen en grondlagen van de gehele regeling, in dit geval het beslag- en verhaalsrecht.

4.9. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat wanneer beslag is gelegd op de huurtoeslag, moet worden aangenomen dat de geëxecuteerde die niet heeft ontvangen zoals bedoeld in artikel 475d lid 5 onder b Rv, zodat de verhoging met de woonkosten niet mag worden verminderd met die toeslag (voor zover die niet is ontvangen). In het onderhavige geval komt dat er op neer dat de door de deurwaarder reeds bepaalde beslagvrije voet met dat bedrag wordt verhoogd.

4.10. Het bovenstaande komt er op neer dat de verhuurder beslag mag leggen op de huurtoeslag voor huurschulden, en dat dit betekent dat de beslagvrije voet daardoor op een hoger bedrag wordt bepaald. Voor de overige schuldeisers/beslagleggers blijft er dusdoende minder verhaalsruimte over. Langs deze weg wordt er een zekere (feitelijke) preferentie geschapen voor de verhuurder ter zake huurschulden. Daartegen ziet de voorzieningenrechter geen bezwaren, te minder nu dit min of meer rechtsreeks uit de wet voortvloeit. Overigens heeft de Officier van Justitie, die als een dergelijke schuldeiser/beslaglegger is aan te merken, op dat punt geen verweer gevoerd.

4.11. In het onderhavige geval zal de onderhavige beslissing worden gegeven.

4.12. Op verzoek van partijen zal geen proceskostenveroordeling worden uitgesproken.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1. bepaalt dat de deurwaarder, zolang het recht van [verweerder] op de huurtoeslag onder de Belastingdienst is beslagen, bij de bepaling van de hoogte van de beslagvrije voet de verhoging met de woonkosten niet mag verminderen met die toeslag;

5.2. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

5.3. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.M. Strijbos en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2010.

Beslagperikelen. Beslag op periodieke uitkeringen. Hoogte beslagvrije voet. Beslag op huurtoeslag betekent dat die niet ter beschikking komt van de schuldenaar voor de voldoening van diens lopende (woon)kosten. De verhoging van de beslagvrije voet met de genormeerde woonkosten mag in dat geval niet met de huurtoeslag worden verminderd.

Gegevens

Instantie Rechtbank 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak22-07-2010
Datum publicatie29-03-2011
ECLIECLI:NL:RBSHE:2010:BP9407
Zaaknummer215005 - KG ZA 10-460
Bijzondere kenmerkenKort geding
RechtsgebiedCiviel algemeen