Naar de inhoud

Een pleidooi voor het afschaffen van voorwaardelijk opzet

In de rechtspraktijk bewijzen rechters vaak alleen in naam voorwaardelijk opzet, terwijl zij in werkelijkheid een normatief opzetbegrip hanteren. Ik pleit ervoor dit inzichtelijk te maken en het leerstuk van het voorwaardelijke opzet bij te zetten in het museum van juridische relieken. Ik moet onmiddellijk opbiechten dat ik dit niet zelf heb verzonnen. Inspiratie voor dit standpunt ontleen ik aan het proefschrift van A.A.G. Peters uit 1966. Hij heeft een normatieve benadering van het opzet bepleit, dat zijns inziens kan worden opgevat als uitdrukking van de intentionele gerichtheid van het gedrag op het gevolg. Zo beschouwd kan de rechter een gedraging als een opzettelijke herkennen, zonder dat hij behoeft te onderzoeken of er bij de dader opzet was in psychologische zin.

1 Een zaak voor de politierechter

Het was een zaak voor de politierechter en wel bij de Rechtbank Rotterdam. De verdachte werd ervan beschuldigd dat hij (midden in de nacht) op straat een willekeurige voorbijganger met zijn broekriem tegen het hoofd had geslagen. Het Openbaar Ministerie had primair poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel subsidiair mishandeling ten laste gelegd. Tijdens de zitting ontkende de verdachte het slaan met de riem niet, maar beweerde dat hij zich had moeten verdedigen. De officier van justitie requireerde tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. De verdachte had de aangever met de riem tegen het hoofd geslagen; een riem heeft een gesp, die gesp was in stukken op de stoep teruggevonden; dus had de verdachte het slachtoffer met de gesp tegen het hoofd geslagen; in het hoofd zitten de ogen; met een gesp kun je zomaar het licht…