Naar de inhoud

Een 'zoekgeraakte' akte van berusting en de bewijskracht van de verklaring van erfrecht

Samenvatting

Het arrest van de Hoge Raad van 24 januari 1997, RvdW 1997, 33C, waarbij het ging om een niet meer te achterhalen akte van berusting en de bewijskracht van een onder het oud BW opgemaakte verklaring van erfrecht, wordt besproken.

In een onder het oude recht opgemaakte verklaring van erfrecht had de notaris verklaard dat de als erfgenamen uitgesloten kinderen van erflater in de betreffende testamentaire beschikking hadden berust blijkens drie onderhandse akten die zich onder berusting van de notaris bevonden. Een van de kinderen ontkent de berusting. De notaris noch de andere kinderen beschikken over de akte van berusting. De voor 1992 in de destijds gebruikelijke vorm opgemaakte verklaring van erfrecht voldoet volgens de Hoge Raad niet aan de voor notariële akten voorgeschreven vormvoorschriften en levert derhalve niet het in art. 184 lid 1 Rv bedoelde dwingende bewijs op. Het per 1 januari 1992 ingevoerde art. 38a lid 3 Wet op het Notarisambt is op oude verklaringen van erfrecht niet van toepassing.

Het belang van een goede dossiervorming wordt uit deze uitspraak weer eens duidelijk, aldus schrijver.

Tekst

Hoe belangrijk een goede dossiervorming kan zijn, blijkt weer eens uit de uitspraak van de Hoge Raad van 24 januari 1997. Het ging in casu om een akte van berusting die niet te achterhalen was en de bewijskracht van een onder het oude recht opgemaakte verklaring van erfrecht.

De casus was als volgt.

Op 8 maart 1986 is vader overleden. Vader heeft vijf kinderen, van wie hij de twee jongste dochters P en J ieder voor de helft van zijn nalatenschap tot zijn enige en algehele erfgenamen heeft benoemd.

Op 17 juni 1987, …