Naar de inhoud

Effectiviteitsbeginsel en nationaal privaatrecht

1. Inleiding

Wie zich in het recht van de Europese Unie verdiept bemerkt al snel dat men daar spreekt over beginselen die een wezenlijk andere betekenis hebben dan de beginselen die wij uit het nationale privaatrecht kennen. Zij hebben andere namen, werken op andere wijze; men kan zich zelfs afvragen of het wel gaat om beginselen in dezelfde zin als in het privaatrecht. Onder deze beginselen is er een die een grote betekenis heeft gekregen: het effectiviteitsbeginsel (ook wel doeltreffendheidsbeginsel genoemd).2 Hiermee wordt gedoeld op een bepaalde gedachtegang achter een reeks uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie.3 Dit zijn uitspraken die gemeen hebben dat zij wijzigingen afdwingen in de nationale rechtsorde, met name - doch niet uitsluitend - op het gebied van het formele en materiële privaatrecht. Deze wijzigingen worden gerechtvaardigd onder verwijzing naar de noodzaak dat regels van Europees recht niet in hun volle werking worden belemmerd door nationale regels of beperkingen.

Ter behandeling van dit beginsel zal ik eerst ingaan op de wijze waarop nationale rechtsvinding geschiedt in gevallen die lijken op de casus die aanleiding geven tot het inroepen van het effectiviteitsbeginsel. Vervolgens zal ik een korte beschrijving geven van de jurisprudentie van het HvJ inzake het effectiviteitsbeginsel. Daarna trek ik enige (rechts)-theoretische conclusies wat betreft de werking en beperkingen van het effectiviteitsbeginsel, om af te sluiten met enkele voorspellingen en aanbevelingen. Ik zal daarbij drie aspecten van dit beginsel behandelen: (a) de legitimerende functie, (b) de structurerende functie, en (c) de betekenis voor het nationale privaatrecht.

2. Rechtsvinding bij conflicten in het nationale recht

Ons nationaal privaatrecht…